DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13708

Gebruik Infographic valt onder journalistieke vrijheid

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1615 (Jones Lang Lasalle tegen PropertyNL)
Auteursrecht. Mediarecht. Afwijzing. Gedaagden hebben van de journalistieke vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic van Jones Lang Lasalle in magazine LOCUS te zetten. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem nuttig voorkomt. Met de aanlevering van twee Infographics is impliciet een licentie gegeven voor gebruik in een redactioneel artikel. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dat Jones Lang Lasalle de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede, hoefde PropertyNL gezien de e-mailwisseling die daarop volgde, niet te begrijpen.

4.2. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem in het kader van zijn artikel nuttig voorkomt en dat bijvoorbeeld eerdere en latere informatie gecombineerd kan worden. Dat is de journalistieke vrijheid van de journalist. Gedaagden hebben van deze vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic met huurdersnamen én logo’s in LOCUS te zetten. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Men kan weliswaar bedingen dat informatie alleen op een bepaalde manier gebruikt mag worden, maar dat zal men dan wel heel expliciet moeten doen en dat is in deze zaak niet gebeurd. Hoewel Jones Lang Lasalle misschien wel de verwachting had dat alleen de laatste Infographic zou worden gebruikt, was die verwachting niet gerechtvaardigd. Uit de bij de feiten onder 2.6 vermelde e-mailwisseling en hetgeen is overwogen onder 4.2 volgt dat hierover geen duidelijke afspraken zijn gemaakt.

4.3. Jones Lang Lasalle heeft nog betoogd dat[persoon 1] in haar e-mail van 14 februari 2014 te kennen heeft gegeven dat zij het artikel voor publicatie heel graag nog wil zien ter controle op feitelijke onjuistheden. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Jones Lang Lasalle dat voor Propertynl duidelijk moet zijn geweest dat daar ook de Infographic onder viel. Niet kan echter worden aangenomen dat uit de e-mail van 14 februari 2014 volgt dat voorwaarde voor publicatie was dat achteraf nog controle moest plaatsvinden. Nu daar geen duidelijke afspraken over zijn gemaakt en Wallisch in dezelfde e-mail nog aan Jones Lang Lasalle heeft gevraagd om te laten weten of gezien het korte tijdsbestek een controle nog zou lukken, kon Jones Lang Lasalle er niet zomaar vanuit gaan dat zij nog de gelegenheid zou krijgen om het artikel te controleren. Haar is niet expliciet meegedeeld dat het artikel nog aan haar zou worden voorgelegd. Dat de publicatie afhankelijk is gesteld van de goedkeuring van Jones Lang Lasalle is niet gebleken.

4.5. Jones Lang Lasalle heeft zich ook op haar auteursrecht beroepen. Niet is betwist dat Jones Lang Lasalle het auteursrecht heeft op zowel de eerste versie als de tweede versie van de Infographic die zij bij Propertynl heeft aangeleverd. Beide versies zijn aangeleverd met het doel dat deze zouden dienen om gebruikt te worden in een redactioneel artikel in LOCUS. Dat betekent dat een impliciete licentie is gegeven voor dat doel. Het betoog van Jones Lang Lasalle komt er op neer dat zij de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede. Zoals uit het voorafgaande kan worden afgeleid behoefde Propertynl gezien de bij toezending van de tweede versie tussen partijen gewisselde e-mails niet te begrijpen dat hiermee de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic vervallen was. Een verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht is dan ook niet aan de orde. De vordering jegens Propertynl op deze grondslag zal eveneens worden afgewezen.

Op ander blogs:
MediaReport Journalist bepaalt zelf hoe aangeleverde informatie wordt gebruikt
NJD

IEF 13697

De Telegraaf mag eigen (wervende) bewoordingen kiezen voor koppen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1518 (eiser tegen TMG Landelijke Media)
De Telegraaf hoeft twee artikelen die zijn gepubliceerd over eiser niet te rectificeren. De aanduiding "tientallen aangiften" komt weliswaar overdreven voor, maar een nieuwsmedium als De Telegraaf mag zijn eigen (wervende) bewoordingen kiezen. Het zal de gemiddelde lezer de nuance ontgaan die bestaat tussen "verdacht van..." en "strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen". Eiser is nu eenmaal lid van een bekende advocatenfamilie die - mede gezien het verleden en gezien het feit dat hij onlangs zelf met zijn boek de publiciteit heeft opgezocht - blootstaat aan belangstelling van de pers.

3.2. (...) [eiser] heeft De Telegraaf desgevraagd laten weten dat het hem niet bekend is dat hij van strafbare feiten wordt verdacht. Ook is hij nimmer in een civiele zaak betrokken geweest vanwege beweerde oplichtingspraktijken. Naar aanleiding van de publicaties in De Telegraaf heeft [eiser] zich tot het Openbaar Ministerie gewend met het verzoek hem een afschrift van het strafdossier te verstrekken. Het Openbaar Ministerie heeft hem vervolgens medegedeeld (zie 2.6) dat hij geen verdachte is omdat er geen redelijk vermoeden van schuld is. Door desalniettemin te vermelden dat [eiser] verdacht wordt van fraude, in plaats van te vermelden dat slechts sprake is van aangiften tegen [eiser], heeft De Telegraaf onrechtmatig gehandeld. Het recht van De Telegraaf op vrije meningsuiting dient in dit geval te wijken voor de bescherming van de eer en goede naam van [eiser]. De ernstige beschuldiging aan het adres van [eiser] dat hij fraudeverdachte is, is immers niet op de feiten gebaseerd. [eiser] ontkent met klem dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Hooguit is sprake van geschillen over de hoogte van een declaratie, maar dit wijst niet op fraude of oplichting. Bovendien bestrijdt [eiser] met klem dat sprake zou zijn van “tientallen aangiften”, zoals vermeld in het artikel van 21 februari 2014. Hierbij lijkt sensatiezucht bij De Telegraaf vóór waarheidsvinding te gaan. Weliswaar is sprake van aangiften, maar het aantal hiervan is onbekend. Wat het lot van deze aangiften zal zijn, is op dit moment eveneens onbekend omdat het Openbaar Ministerie zijn onderzoek hiernaar nog niet heeft afgerond. De Telegraaf maakt daarnaast in de artikelen ten onrechte gebruik van de term gedupeerden. Deze term wekt de onjuiste suggestie dat [eiser] reeds is veroordeeld. Het staat ook geenszins vast dat de aangevers zijn gedupeerd. Tot slot bestrijdt [eiser] dat hij zich voordoet als advocaat om op die wijze cliënten voor zich te winnen.
[eiser] heeft als gevolg van de publicaties schade geleden omdat potentiële cliënten van de onderneming waarvoor hij werkzaam is hun vertrouwen in hem zullen verliezen. Ook de verkoop van zijn boek “De Straatvechter” is sinds de publicaties in De Telegraaf drastisch teruggelopen, hetgeen blijkt uit een verklaring van zijn uitgever. Daarnaast heeft [eiser] als gevolg van de publicaties immateriële schade geleden, hetgeen onder meer blijkt uit een verklaring van zijn partner. De hoogte van de uiteindelijk geleden schade zal de hoogte van het gevorderde voorschot ver overtreffen, aldus [eiser].

"Verdachte"
4.4. Blijkens de kop van het artikel van 20 februari 2014 heeft De Telegraaf [eiser] echter als “fraudeverdachte” aangemerkt. In het artikel zelf zijn voorts de zinsnedes “wordt verdacht van oplichting” en “de verdenking aan het adres van [eiser]” opgenomen. [eiser] moet worden toegegeven dat de door De Telegraaf gebezigde terminologie in formeel juridische zin onjuist is. Vaststaat immers dat [eiser] (nog) geen verdachte is in de zin van artikel 27 Sv; er is slechts een strafrechtelijk onderzoek tegen hem ingesteld.

"Tientallen aangiften"
4.5. [eiser] heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de bewoordingen “Tientallen aangiften tegen [eiser]”, zoals de kop van het artikel van
21 februari 2014 luidt. Volgens [eiser] staat dit niet, althans onvoldoende vast. De Telegraaf heeft hiertegen aangevoerd dat zij heeft gesproken met de advocaat [advocaat 2], die naar eigen zeggen 20 tot 25 mensen bijstaat die beweren door [eiser] gedupeerd te zijn. Volgens een verklaring van diezelfde advocaat, opgenomen in een artikel in het Algemeen Dagblad van 20 februari 2014, hebben zich zo’n 20 mensen gemeld bij het Openbaar Ministerie. Voorts heeft De Telegraaf zich erop beroepen dat het Openbaar Ministerie zelf naar buiten heeft gebracht dat sprake is van “meerdere aangiften”. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanduiding “Tientallen aangiften” weliswaar overdreven voorkomt, maar ook hier geldt dat de kop van een artikel als een pakkende samenvatting dient en dat het een nieuwsmedium als De Telegraaf tot op zekere hoogte vrijstaat zijn eigen (wervende) bewoordingen te kiezen.

gedupeerden
4.7. Terugkomend op de drie onder 4.3 genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door De Telegraaf gebruikte bewoordingen voldoende steun vinden in het op het moment van de publicaties beschikbare feitenmateriaal. Dat de bewoordingen “verdachte” en “verdenking” in formeel juridische zin onjuist zijn is een nuance die – gezien hetgeen onder 4.4 is overwogen – hoe dan ook te gering is om hieraan gevolgtrekkingen te verbinden. Ook de bewoordingen “tientallen aangiften” vinden – enige toegelaten overdrijving daargelaten – voorshands voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De Telegraaf heeft hier op de beweringen van advocaat [advocaat 2] mogen afgaan. De bewoordingen “gedupeerden” en “gedupeerde klanten” vinden – gezien hetgeen onder 4.6 is overwogen – eveneens steun in het beschikbare feitenmateriaal.

4.11. Tot slot geldt dat ook het verwijt van [eiser] dat in het artikel van 21 februari 2014 (ten onrechte) wordt vermeld dat hij misbruik maakt van zijn bekende achternaam en zich ten opzichte van sommige cliënten voordoet als advocaat (terwijl hij dat niet meer is) onvoldoende gewicht in de schaal legt. Hier geldt dat advocaat [advocaat 2] is geciteerd en dat De Telegraaf – mede door het plaatsen van aanhalingstekens – voldoende afstand heeft gehouden van deze beschuldiging.
IEF 13669

Uiting van angst over mogelijk geweld van ex-vrouw tegen dochter niet onrechtmatig

Rechtbank Overijssel 21 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1417 (Man mag zijn angst uiten)
Mediarecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat een man uit Enschede uitlatingen over zijn ex-vrouw in de media en tegenover anderen mag blijven doen. Uitgangspunt is dat de man, die bang is dat de vrouw hun dochter iets aan wil doen, zijn angst hierover mag uiten, ook als dit kwetsend is voor de vrouw. Hij mag daarmee echter niet zover gaan dat hij onwaarheden of ongefundeerde stellingen verkondigt.

2.1. (...) Omdat de TBS van eiseres afloopt in augustus 2014, is de reclassering voornemens in het kader van haar resocialisatie bezoeken van eiseres te plannen aan Enschede. Gedaagde is vervolgens een media-actie gestart om eiseres uit Enschede te weren. In dat kader zijn er meerdere artikelen in de krant verschenen, heeft gedaagde interviews gegeven in diverse TV-programma’s, heeft gedaagde een facebookpagina geopend waarop vrienden een handtekeningenactie zijn gestart om eiseres uit Enschede te weren en is er actie gevoerd om gedaagde en [dochter] te steunen tijdens een wedstrijd van Heracles, in verband waarmee een filmpje op ‘Youtube’ is geplaatst. Bij brief van 16 oktober 2013 heeft de advocaat van eiseres gedaagde gesommeerd om te stoppen met het opzoeken van de media, het geven van een onjuiste voorstelling van zaken en het op deze manier creëren van onrust. Gedaagde heeft niet op deze brief gereageerd en is doorgegaan met het zoeken van media-aandacht. Eiseres heeft daarop aangifte gedaan van smaad- en/of laster. Nadat er weer een artikel in Dagblad Tubantia is verschenen, heeft eiseres zich genoodzaakt gezien dit kort geding te entameren.

4.9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de uitlatingen van gedaagde, die zijn gedaan in diverse (landelijke) media en die dus voor een breed publiek toegankelijk zijn, naar hun aard zeer persoonlijk, verstrekkend en grievend voor eiseres. Zij dienen echter te worden bezien tegen het licht van de ernst van het door eiseres gepleegde delict en de ingrijpende gevolgen van haar handelen op het leven van gedaagde en zijn kinderen. Dat gedaagde en [dochter] vrezen dat eiseres [dochter] weer wat zal aandoen, is - of die vrees nu terecht is of niet - goed voor te stellen. Als uitgangspunt heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden dat gedaagde zijn angst mag uiten, ook als dit kwetsend voor eiseres zou zijn, maar dat hij daarmee niet zo ver mag gaan dat hij onwaarheden verkondigt of stellingen poneert die hij niet met feiten kan onderbouwen. De hiervoor beschreven aard van de uitlatingen maakt dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan de feitelijke onderbouwing van de gedane uitlatingen.

4.14. De vordering om gedaagde te bevelen om alle uitingen betreffende eiseres in de media dan wel tegen andere derden te staken en gestaakt te houden voor de periode van een jaar, voert naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Gedaagde dient zich enkel te onthouden van uitingen die hiervoor als onrechtmatig jegens eiseres zijn beoordeeld en uitingen van gelijke strekking.

Op andere blogs:
Charlotte's Law and Fine Prints

IEF 13653

Rectificatie op voorpagina Trouw

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 maart 2014, KG ZA 14-222 (Andries de Boer tegen Trouw)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. De Boer is vastgoedinvesteerder en politicus in Noordwijk. Trouw wordt bevolen onrechtmatige berichtgevingen over hem (hier/hier/hier) te rectificeren op de voorpagina van een doordeweekse krant, niet de zaterdageditie, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen.

4.17. De stelling dat uit verscheidene onderzoeken zou blijken de appartementsrechten werden aangekocht tegen prijzen 'ver onder de taxatiewaarde' ofwel 'tegen bodemprijzen', kan op grond van het voorgaande dan ook niet als juist worden aanvaard. (...)
4.21 Al met al luidt de conclusie dat de beschuldigingen aan het adres van De Boer, die Trouw B.V. in de desbetreffende publicaties tot de hare heeft gemaakt, inhoudend dat De Boer zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en het tegen bodemprijzen ver onder de taxatiewaarde aankopen van serviceflats, waarmee ten koste van de bejaarde bewoners miljoenen werden verdiend, onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden - (voorzienbare) schade aan de reputatie van De Boer, geuit in een serieuze, veelgelezen krant, zonder een voldoende toepassing van het beginsel van wederhoor - zijn deze publicaties, met name de artikelen van 7 en 9 januari, met de koppen "Stichting verrijkt zich ten koste van bewoners service-flats" en "De Boer (CDA) stapt op om service-flat zaak", waarin deze beschuldigingen sterk naar voren komen, dan ook onrechtmatig jegens hem. De onder 4.2. genoemde belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van De Boer, waarmee een inperking van de uitingsvrijheid van Trouw B.V., door middel van een veroordeling tot plaatsing van een rectificatie, in dit geval gerechtvaardigd is.

4.22. Anders dan De Boer heeft gevorderd zal Trouw B.V. niet worden verplicht de rectificatie in de zaterdagkrant te plaatsen, nu de te rectificeren artikelen op doordeweekse dagen zijn verschenen. (...)

Lees de uitspraak: 
KG ZA 14-222 (pdf)

IEF 13627

Succesvol verbod op onrechtmatige uitlatingen op chatforum

Vzr. Rechtbank Gelderland 21 januari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1548 (Them There Koyas Koy Forum)
Mediarecht. Onrechtmatige uiting. Partijen hebben samen de website Them There Koyas Koi Forum beheerd, hierop kunnen geregistreerde leden berichten plaatsen. Op enig moment is de eiser zonder gedaagde verder gegaan, waarna gedaagde is begonnen met het plaatsen van teksten over eiser. De rechtbank oordeelt dat de uitingen van gedaagde kwetsend en bedreigend en daarmee onrechtmatig zijn, er volgt een gebod aan gedaagde dergelijke uitlatingen en persoonlijke informatie te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.

4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het kader van dit kort geding niet ter beoordeling voorligt of hetgeen [gedaagde] beweert over [eiser] en over diens activiteiten op het chatforum, zoals weergegeven onder 3.3, feitelijk juist is. Kernvraag die in dit geschil moet worden beantwoord is, of de onder 2.2 en volgende van de vaststaande feiten aangehaalde uitingen van [gedaagde] als onrechtmatig ten opzichte van [eiser] zijn aan te merken. Hierbij dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het recht op uitingsvrijheid en het recht op bescherming van eer en goede naam en persoonlijke levenssfeer.

4.4.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter luidt het antwoord op de bovengenoemde vraag bevestigend. De uitlatingen van [gedaagde] als aangehaald onder 2.2, met name die waarin [eiser] een pedofiel wordt genoemd en wordt bedreigd met mishandeling, zijn aan te merken als uiterst kwetsend en bedreigend en daarmee onrechtmatig jegens [eiser]. [eiser] is door de uitingen van [gedaagde] aangetast in zijn eer en goede naam. [gedaagde] erkent dit in feite ook, waar hij op de zitting heeft verklaard dat zijn uitlatingen over [eiser] op internet niet gerechtvaardigd zijn.

4.6.
Gezien het voorgaande heeft [eiser] voorshands geoordeeld belang bij een verbod op deze en dergelijke uitlatingen door [gedaagde]. Zijn belang is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en/of voor hem ongewenste publiciteit omtrent zijn privégegevens en privésituatie. Dit belang moet in de gegeven omstandigheden zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] om zich in het openbaar kritisch te kunnen uitlaten.

4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] onder 1 tot en met 3 zullen worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering onder 4 tot het plaatsen van een rectificatie.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2014:1548
(link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1548 (pdf)

 

IEF 13623

Geen absoluut recht op wederhoor

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:991 (eiser tegen FD)
Mediarecht. Zie eerder IEF 13588. Onrechtmatige publicatie. De uitlatingen vinden voldoende steun in de feiten en zijn niet onrechtmatig. De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen, geen absoluut recht op wederhoor bestaat. Niet is duidelijk waartoe een wederhoor zou hebben geleid. Het Financieele Dagblad c.s. heeft eiser alsnog in de gelegenheid willen stellen zijn visie op de uitlatingen te geven, maar daarvan is geen gebruik gemaakt. Vordering tot rectificatie afgewezen.

4.4. De kern van het geschil gaat om hetgeen in de uitzending van het televisieprogramma Nieuwsuur van 13 december 2013 en in verschillende artikelen in het FD van 14 december 2013 over [eiser] naar voren is gebracht. Naar de stelling van [eiser] zijn meerdere uitlatingen op zichzelf en in onderling verband gezien onjuist en/of onzorgvuldig en/of onvolledig en/of suggestief en is de onjuiste berichtgeving misleidend, beschuldigend en schept deze ten onrechte een uitgesproken negatief beeld van [eiser], die daardoor in zijn goede naam wordt aangetast. Volgens [eiser] heeft Het Financieele Dagblad c.s. dan ook onrechtmatig jegens hem gehandeld.

4.6. Gezien de onder 4.5 weergegeven producties, waarvan [eiser] de juistheid niet heeft betwist, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de uitlatingen in Nieuwsuur en in de artikelen in het FD voldoende steun vinden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Uit dit materiaal volgt dat er sinds 1999 enkele integriteitskwesties speelden bij Bouwfonds en meer in het bijzonder bij Property Finance en dat bij Bouwfonds een onafhankelijke, centrale compliance-functie ontbrak, gedocumenteerde risicoanalyses niet voorhanden waren en er geen centraal geformuleerd beleid was ter beheersing van integriteitsrisico’s bij klanten.

4.6.1. In Nieuwsuur heeft [gedaagde sub 2] voorts gezegd dat het bestuur van Bouwfonds jarenlang heeft vergaderd over hun probleemklant Endstra, de onderwereldbankier (zie 2.4). In het artikel op de voorpagina van het FD van 14 december 2013 (zie 2.5) staat dat onder leiding van [eiser] het Bouwfondsbestuur bijna wekelijks over Endstra/Hummel heeft vergaderd en dat zij het grote hoofdpijndossier van de bank vormden en in het commentaar op pagina 2 van het FD van 14 december 2013 (zie 2.6) staat dat [eiser] vrijwel wekelijks met het Bouwfondsbestuur zorgelijk heeft vergaderd over de grote vastgoedklant Willem Endstra, wetende dat justitie hem verdacht. Anders dan [eiser] stelt heeft Het Financieele Dagblad c.s. niet gezegd/geschreven dat het Bouwfondsbestuur vergaderde over Endstra in zijn hoedanigheid van onderwereldbankier – dit was immers pas in 2002 publiekelijk bekend – maar als ‘probleemklant’. Ook deze uitlatingen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hieruit volgt immers dat de raad van bestuur van Bouwfonds, in de periode dat [eiser] voorzitter was, met grote regelmaat heeft vergaderd over Endstra en aan hem gelieerde partijen. Het Financieele Dagblad c.s. heeft onbetwist aangevoerd dat dit in totaal 42 keer is gebeurd in die periode. In deze vergaderingen ging het niet alleen om aan Endstra en aan hem gelieerde partijen verleende kredieten, maar ook over de zorgen die begonnen te ontstaan over integriteitskwesties. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de door Het Financieele Dagblad c.s. gedane uitlatingen en kwalificaties (‘zorgelijk’, ‘hoofdpijndossier’) lichtvaarding zijn gedaan. Dat het Bouwfondsbestuur niet wekelijks, maar, zoals uit productie 6 van de zijde van Het Financieele Dagblad c.s. volgt, maandelijks over Endstra en aan hem gelieerde partijen heeft vergaderd, wordt bij de beoordeling onvoldoende relevant geacht. Dit leidt dan ook wederom tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.2 genoemde belangenafweging in het voordeel van Het Financieele Dagblad c.s. uitvalt en dat ook deze uitlatingen niet onrechtmatig jegens [eiser] zijn.

4.7. [eiser] heeft ook nog bezwaar gemaakt tegen de uitlating in Nieuwsuur dat hij ‘inside-information zou hebben meegenomen van de bank’ en ‘uit de school zou zijn geklapt’. Dit betreffen, zoals Het Financieel Dagblad c.s. terecht heeft aangevoerd, uitlatingen van presentator Twan Huys die niet op conto van[gedaagde sub 2] kunnen worden geschreven. Dat[gedaagde sub 2] voorts in Nieuwsuur heeft gezegd ‘dat hij verwacht dat de onthullingen die in het boek ‘De val van SNS Reaal’ worden gedaan, over dat [eiser] is betaald door Endstra, een rol zouden kunnen spelen in het hoger beroep van de vastgoedfraudezaak waarvoor [eiser] terecht staat’, kan evenmin als onjuist of onrechtmatig worden aangemerkt, nu dit slechts de mening van[gedaagde sub 2] betreft, welke bovendien niet uit de lucht is gegrepen aangezien [eiser] in die vastgoedfraudezaak onder meer terecht staat voor het opmaken van valse facturen.

4.10. [eiser] heeft tot slot ter zitting nog aangevoerd dat geen sprake is geweest van wederhoor. Het Financieele Dagblad c.s. heeft dit betwist en aangevoerd dat [eiser] in het kader van het boek “De val van SNS Reaal” is gehoord en de uitlatingen in Nieuwsuur en in het FD niet wezenlijk verschillen van hetgeen hierover in dat boek staat. Dit laatste is door [eiser] ter zitting betwist. De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen, geen absoluut recht op wederhoor bestaat. Het enkele feit dat volgens [eiser] geen sprake is geweest van wederhoor, hetgeen door Het Financieele Dagblad c.s. is betwist, betekent derhalve niet dat de rechtmatig bevonden uitlatingen in Nieuwsuur en het FD daardoor onrechtmatig worden. Verder volgt uit al het voorgaande dat de uitlatingen van Het Financieele Dagblad c.s. voldoende steun vinden in de feiten. Waar een wederhoor, zoals door [eiser] verlangd, toe zou hebben geleid is dan ook niet duidelijk. Daar komt bij dat Het Financieele Dagblad c.s. [eiser] alsnog in de gelegenheid heeft willen stellen zijn visie op de uitlatingen te geven (zie 2.10), maar dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft willen maken. De slotsom is dan ook dat alle vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
IEF 13619

Veroordeling voor vervalsen KLM-personeelspas niet in strijd met EVRM

Hof Den Haag 4 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:620 (vervalsen KLM-personeelspas)
Mediarecht. Strafrecht. Veroordeling ter zake van medeplegen van valsheid in geschrift. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman van de verdachte heeft daartoe, overeenkomstig het gestelde in de overgelegde pleitnotitie, – verkort en zakelijk weergegeven – betoogd dat een veroordeling van de verdachte in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachte noodzakelijk was om het publiek te informeren over de veiligheidssituatie van Schiphol-Oost en de verdachte en zijn medeverdachte hierbij binnen de grenzen van hun beroepsuitoefening zijn gebleven.

Het hof komt tot het oordeel dat de veroordeling van de verdachte in beginsel een inbreuk op het in artikel 10 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting oplevert.

Nu is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte het maatschappelijk probleem dat zij kenbaar wilden maken ook zonder het vervalsen van de pas onder de aandacht van het publiek konden brengen, is niet voldaan aan de eis dat voor de verdachte geen minder vergaande methode bestond om zijn doel te bereiken dan het vervalsen van de KLM-personeelspas.

Vervolging en strafbaarheid van het bewezenverklaarde is, ofschoon aan te merken als inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting daarom desondanks geoorloofd in het licht van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. De veroordeling van de verdachte is derhalve niet in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting.

Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

IEF 13588

Uitlatingen in boek 'De val van SNS Reaal' vinden steun in feiten

Vzr. Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (De val van SNS Reaal)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. De uitlatingen die er op neer komen dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte vinden eveneens voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. De uitlatingen vinden voldoende steun in de feiten en zijn niet onrechtmatig. Het boek 'De val van SNS Reaal' mag dan ook in de handel blijven.

4.5. De kern van het geschil gaat om hetgeen in het boek en in verschillende artikelen in het FD van 14 december 2013 over [eisers] naar voren is gebracht. Naar de stelling van [eisers] bevatten het boek en de artikelen in het FD meerdere feitelijke mededelingen en stellingen die geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en die, in onderling verband beschouwd, en in de financieel-economische context waarbinnen deze publicaties worden gelezen, onjuist, lasterlijk en onnodig grievend zijn. Het publiceren van dergelijke onjuiste, onnodig grievende en op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen publicaties levert een ontoelaatbare schending op van de eer en goede naam van [eisers] en is derhalve onrechtmatig jegens hem, aldus [eisers]
4.6. De uitlatingen waar [eisers] zich om te beginnen tegen verzet komen er – kort gezegd – op neer dat hij omstreden zou zijn, dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte en dat hij, samen met [persoon 3], het grote hoofdpijndossier van Bouwfonds vormde. Ter ondersteuning van de uitlatingen in het boek en in de artikelen in het FD heeft [gedaagden] onder meer de volgende producties in het geding gebracht: (...)
4.6.1. Gezien de onder 4.6 weergegeven producties, waarvan [eisers] de juistheid niet heeft betwist, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de uitlatingen in het boek en in de artikelen in het FD voldoende steun vinden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Uit dit materiaal volgt dat [eiser sub 1] jarenlang zakenpartner was van wijlen [persoon 3], die sinds 2002 publiekelijk bekend staat als ‘bankier van de onderwereld’, en dat zowel [persoon 3] als [eiser sub 1] verdacht zijn geweest van valsheid in geschrift of oplichting in verband met zakelijke vastgoedtransacties (de zgn. ‘Buizerd-zaak’). Uit dit materiaal volgt tevens dat de raad van bestuur van Bouwfonds regelmatig over ‘de in opspraak geraakte’ [persoon 3] en [eiser sub 1] heeft vergaderd en de financiering aan [persoon 3] en [eiser sub 1] zelfs (tijdelijk) heeft stopgezet. Dat [gedaagden] dit heeft gekwalificeerd als ‘omstreden’, waarbij niet zonder meer duidelijk is of ‘omstreden’ ziet op zowel [persoon 3] als [eiser sub 1] of alleen op [persoon 3], en de suggestie heeft gewekt dat [eisers] een dubieuze en/of bedenkelijke zakelijke reputatie zou hebben (gehad) en dubieuze vastgoedtransacties via Bouwfonds zou hebben gefinancierd, kan tegen die achtergrond niet als feitelijk onjuist of onnodig grievend worden aangemerkt. De door [eisers] als producties 7a en 7b in het geding gebrachte brieven van Bouwfonds – een aanbevelingsbrief en een bedankbrief – maken dit niet anders. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat [gedaagden] terecht heeft aangevoerd dat de uitlatingen zien op het verleden, op de periode dat [eiser sub 1] en [persoon 3] nog samenwerkten. Hoewel aan [eisers] kan worden toegegeven dat het zorgvuldiger was geweest indien de woorden ‘destijds omstreden’ waren gebruikt, wordt dit bij de beoordeling onvoldoende relevant geacht nu dit een subtiel verschil betreft en uit de context waarin de betreffende uitlatingen zijn gedaan kan worden begrepen dat deze zien op het verleden. De belangenafweging zoals onder 4.3 bedoeld valt dan ook in het voordeel uit van [gedaagden], zodat deze uitlatingen niet onrechtmatig kunnen worden geacht.

4.6.2. De uitlatingen die er op neer komen dat Bouwfonds gemakkelijk en nonchalant leningen verstrekte vinden eveneens voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Immers, uit dit materiaal volgt dat er sinds 1999 enkele integriteitskwesties speelden bij Bouwfonds en meer in het bijzonder bij Property Finance en dat bij Bouwfonds een onafhankelijke, centrale compliance-functie ontbrak, gedocumenteerde risico-analyses niet voorhanden waren en er geen centraal geformuleerd beleid was ter beheersing van integriteitsrisico’s bij klanten. Tevens volgt uit dit materiaal dat er gemakkelijk kredieten werden verstrekt. Voorts is algemeen bekend dat het gemakkelijk verstrekken van kredieten één van de belangrijkste redenen is geweest voor de nationalisatie van SNS Reaal. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de door [gedaagden] terzake gedane uitlatingen lichtvaardig zijn gedaan. Reeds om deze reden worden deze uitlatingen niet onrechtmatig geacht, zodat de belangenafweging zoals onder 4.3 bedoeld ook hier in het voordeel uitvalt van [gedaagden] De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat in het boek in het algemeen wordt gesproken over het nonchalant financieren van vastgoed door Bouwfonds en dat [eiser sub 1] en [persoon 3] daarvan als sprekende voorbeelden worden genoemd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan ook dit niet als lichtvaardig of onnodig grievend worden aangemerkt.

4.6.3. In het boek staat voorts dat het onderwerp [persoon 3]/[eiser sub 1] voortdurend terugkeert in de bestuursnotulen van Bouwfonds, dat geen enkele schuldenaar zo vaak wordt besproken als het duo [persoon 3] en [eiser sub 1] en dat er wekelijks bezorgd over hen wordt vergaderd. Voorts worden [persoon 3] en [eiser sub 1] in het FD van 14 december 2013 het ‘grote hoofdpijndossier’ van Bouwfonds genoemd. Ook deze uitlatingen vinden voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hieruit volgt immers dat de raad van bestuur van Bouwfonds met grote regelmaat heeft vergaderd over [persoon 3] en [eiser sub 1] en aan hen gelieerde partijen. In deze vergaderingen ging het niet alleen om aan hen verleende kredieten, maar ook over de zorgen die begonnen te ontstaan over integriteitskwesties. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de door [gedaagden] gedane uitlatingen en kwalificaties (‘zorgelijk’, ‘hoofdpijndossier’) lichtvaardig zijn gedaan. Dit leidt dan ook wederom tot de conclusie dat de hiervoor onder 4.3 genoemde belangenafweging in het voordeel van [gedaagden] uitvalt en dat ook deze uitlatingen niet onrechtmatig jegens [eisers] zijn.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:880 (pdf)

IEF 13574

De televisieserie “Johan”: je gaat het pas zien als je het doorhebt

Een bijdrage van Diederik Donk, advocaat bij The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten.
Mediarecht. Vanavond gaat de televisieserie “Johan” van start, welke serie gaat over het leven van de voormalig profvoetballer Johan Cruijff. Cruijff heeft inmiddels laten weten niet blij te zijn met de uitzending van deze televisieserie, maar heeft tot op heden geen juridische stappen jegens de makers en de VPRO ondernomen. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat Cruijff heeft ingezien dat er voor hem weinig tot geen juridische mogelijkheden zijn om deze televisieserie vooraf te verbieden.

Voor het grote publiek is het wellicht vreemd dat de beste Nederlandse voetballer ooit moet dulden dat over hem zonder voorafgaande toestemming een televisieserie wordt gemaakt. Ik zal hieronder uitleggen om welke redenen Cruijff de juiste beslissing heeft genomen.

Onrechtmatige daad?
Bij de beoordeling van de vraag of de voorgenomen uitzending van een televisieserie onrechtmatig kan worden geacht, dient voorop te worden gesteld dat op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aan ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Daarnaast geldt dat in artikel 7 van de Grondwet is bepaald dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens door – in dit geval een televisieserie – niemand voorafgaand een toestemming nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Al met al wordt krachtens artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet voorkomen dat op het uitzenden van een televisieserie preventieve censuur kan worden toegepast.

Daarnaast geldt echter wel dat het EHRM heeft bepaald dat een wettelijke verplichting om in geval van een dreigend conflict tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van een persoonlijke levenssfeer, de publicatie vooraf aan de betrokkenen te melden als onwenselijk werd beoordeeld. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam heeft onlangs in de uitspraak Heineken ontvoering [IEF 10386] zelfs gesteld dat uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat het EHRM van belang acht dat toetsing van de eventuele onrechtmatigheid van een publicatie met het oog op het gewicht dat aan de in artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheden wordt toegekend, pas plaatsvindt nadat betreffende publicatie te kennen van het publiek is gebracht. In de Nederlandse jurisprudentie wordt in algemene zin ook als lijn aangehouden dat slechts na publicatie kan blijken van onrechtmatig gedrag wat kan leiden tot verplichte rectificatie, schadevergoeding of in het meest ernstige geval verbod op verdere publicatie.
Voor wat betreft de inhoud van de serie “Johan”, geldt dat het de maker van een filmwerk over een historische gebeurtenis of persoonlijkheid in beginsel vrijstaat om aan zijn weergave van die gebeurtenissen nieuwe fictieve elementen toe te voegen. Ook staat het hem vrij om gebruik te maken van acteurs die een zekere overeenstemming vertonen met de daadwerkelijk bij de verfilmde gebeurtenissen betrokken personen. Een en ander valt onder de vrijheid van artistieke expressie. Deze vrijheid wordt echter begrensd door het belang dat een bij de verfilmde historische gebeurtenis betrokken persoon erbij kan hebben om niet met de fictieve elementen in verband te worden gebracht.
Voor wat betreft de vraag of bepaalde passages uit de televisieserie Johan als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, geldt dat in lijn met hetgeen door de Hoge Raad is bepaald [LJN ZD2776 - Danslessen] de verschillende passages niet op zichzelf moeten worden bezien, maar telkens in samenhang met de overige inhoud van de betreffende televisieserie dienen te worden beoordeeld. Daarbij mogen de makers ook fictieve elementen met werkelijke gebeurtenissen vermengen. Daarbij geldt dat zelfs verzonnen gedragingen van de hoofdrolspeler, welke geen weergave vormen van de werkelijkheid, aan het publiek mogen worden gepresenteerd, zolang de openbaarmaker – in dit geval de VPRO – van de televisieserie bij haar uitingen maar voldoende duidelijk maakt dat de televisieserie niet beoogt een feitelijke weergave van het leven van Cruijff te zijn.

Gebruik van de naam “Johan” en/of zijn portret geoorloofd?
In het algemeen geldt dat een geportretteerde die daartoe een redelijk belang heeft zich kan verzetten tegen het zonder zijn toestemming openbaren van zijn portret. Dergelijk redelijk belang kan bestaan uit een privacy belang (bijvoorbeeld indien de geportretteerde naakt is afgebeeld) en/of een commercieel belang.
Het is echter niet zo dat als uitgangspunt voor openbaarmaking van een portret geldt dat daarvoor steeds voorafgaande toestemming van de geportretteerde vereist is. Uit het voorafgaande volgt dat voor wat betreft de voorgenomen dramaserie “Johan” de bekende voetballer zich daartegen zou kunnen verzetten, indien de uitzending bijvoorbeeld afbreuk doet aan of schadelijk is voor de wijze waarop Cruijff zijn naam en/of bekendheid wenst te exploiteren. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien in de betreffende dramaserie Cruijff als drugsgebruiker wordt neergezet.
Daarnaast geldt dat Cruijff een economisch belang zou kunnen hebben om zich tegen openbaarmaking van zijn portret en/of het gebruik van zijn naam te verzetten. Daarbij zou Cruijff zich op het standpunt kunnen stellen dat de televisieserie afbreuk doet aan zijn verzilverbare populariteit en zijn mogelijkheden om zelf dergelijke serie op de markt te exploiteren. Het is echter zo dat de Hoge Raad [3] heeft overwogen dat een commercieel belang weliswaar een redelijk belang kan vormen om zich tegen openbaarmaking van een portret te verzetten, maar indien Cruijff alsdan een redelijke vergoeding wordt geboden, heeft hij geen rechtsgrond meer om de openbaarmaking van de televisieserie te kunnen stoppen. Indien vaststaat dat aan Cruijff daadwerkelijk een redelijke vergoeding is aangeboden, zullen in beginsel bijkomende omstandigheden noodzakelijk zijn om tot het oordeel te komen dat de openbaarmaking van de televisieserie jegens hem onrechtmatig is.

Je gaat het pas zien…
Gelet op het bovenstaande is het niet zo vreemd dat Cruijff jegens de makers van de televisieserie “Johan” en/of de VPRO nog geen rechtsmaatregelen heeft getroffen. De beoordeling van de vraag of de uitzending van de televisieserie jegens Cruijff onrechtmatig is, dient pas plaats te vinden nadat de betreffende publicatie ter kennis van publiek is gebracht. Het op voorhand uit oefenen van preventieve censuur staat op gespannen voet met artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet.
Voor wat betreft het gebruik van de naam Johan en zijn portret, geldt dat dit gebruik in beginsel is geoorloofd, tenzij bijkomende omstandigheden dergelijk gebruik onrechtmatig maken. Dergelijke omstandigheden zouden bijvoorbeeld kunnen bestaan uit onnodig grievende scenes en/of uitlatingen omtrent de persoon van Cruijff, waarvan het publiek in alle oprechtheid zou kunnen menen dat de makers van de televisieserie hebben beoogd de werkelijkheid weer te geven. We kunnen vanavond gelukkig zelf beoordelen of dat dit het geval is, maar daarbij geldt natuurlijk wel als uitgangspunt dat je het pas gaat zien, als je het doorhebt.

Diederik Donk

IEF 13566

Publicatie in Het Parool gedeeltelijk opgeschort

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (Amsterdam Waterfront e.a. tegen Het Parool)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Publicatie van een artikel in Het Parool gedeeltelijk opgeschort. Met betrekking tot het eerste deel van het artikel is voldoende gelegenheid voor weerwoord gegeven. Voor het tweede gedeelte van het artikel is gezien de ernst en het aantal beschuldigingen geen reële mogelijkheid voor een weerwoord gegeven. Daarbij is ook meegewogen dat het in dat gedeelte van het artikel niet gaat om actualiteit maar de achtergrond daarvan. Het artikel is inmiddels gepubliceerd.

4.8. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter zijn voornemen om een splitsing in het artikel aan te brengen besproken. Eisers hebben ter zitting verklaard dat ook het eerste deel van het artikel zo ernstige beschuldigingen bevat dat een langere reactietermijn noodzakelijk is. De voorzieningenrechter acht de beschuldigingen in het eerste deel echter zodanig te overzien, mede gezien de aankondiging dat over het in dat deel van het artikel aan de orde zijnde kwesties een artikel zou worden geschreven, dat de reeds geboden gelegenheid voor weerwoord voldoende moet worden geacht.

4.9. Het Parool heeft ter zitting als bezwaar tegen de splitsing aangevoerd dat zij het moet hebben van achtergrondartikelen, nu die haar toegevoegde waarde uitmaken in het huidige medialandschap. Dat is op zich aannemelijk, maar dit belang weegt niet zo zwaar dat dit rechtvaardigt dat op een artikel met verschillende ernstige beschuldigingen die betrekking hebben op een lange periode en die als zodanig (nog) niet in de actualiteit zijn, geen reële mogelijkheid voor wederhoor te bieden.

4.10. Na de uitspraak heeft Het Parool nog verklaard dat het eerste deel van het concept-artikel zodanig met het tweede deel verbonden is dat deze niet zijn te scheiden; dit verweer is echter gevoerd nadat de behandeling was gesloten en is dus niet in de beoordeling betrokken.

4.11. Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding eisers met betrekking tot het tweede deel van het artikel meer tijd te gunnen om op de inhoud daarvan te reageren. Het Parool zal worden geboden de publicatie van het tweede deel van het artikel tot donderdag 6 februari 2014 12.00 uur op te schorten. Tot die tijd hebben eisers de mogelijkheid te reageren op dit tweede deel van het artikel. Voor het eerste deel van het artikel zal dus geen opschortingsgebod worden opgelegd.

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (link)
ECLI:NL:RBAMS:2014:723 (pdf)

Op andere blogs:
MediaReport (24 uur de gelegenheid bieden voor wederhoor is voldoende)