DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 9773

Toen niet (kunnen) toepassen

Rechtbank 's-Gravenhage 8 juni 2011, HA ZA 06-3383 ([A] & [B] h.o.d.n. KORO Ontwikkelings- en Handelsonderneming tegen Gebr. Kraaijveld B.V. c.s.)

In navolging van IEF 1669.

Octrooirecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Stukgelopen samenwerking over gras (sport)veldonderhoudsmachines Top drain, Recycling Dresser en Field Topmaker. Bodemprocedure. Octrooi: geen nawerkbaarheidsberoep gehonoreerd, Geen opeising van octrooirecht, geen sprake van voorgebruik, inbreuk op octrooi, merkenrechtinbreuk met grensoverschrijdend verbod toegewezen, Slaafse nabootsing voor twee machines, art. 1019h Rv anticiperend toegepast gelet op de verstreken implementatietermijn (4.38)

Octrooi 1018565. Uitgebreide bespreking: wordt geldig geacht. Geen opeising door gedaagde. Geen voorgebruik omdat claim niet kon toepassen. Directe Inbreuk.
4.13. Vast staat dat in 2005 in Nantes een field topmaker is getoond voorzien van steunplaten met daarop gelijktijdig gemonteerd frees- en verticuteermessen. Dat gelijktijdige montage niet zou werken vanwege de kap, zoals GKB cs stelt, wordt gelogenstraft door de afbeelding op haar eigen site; de verticuteermessen in gemonteerde staat blijven in combinatie met de freesmessen onder de kap.

Merken. "Machinenamenmerken" niet beschrijvend. Grensoverschrijdend verbod woord/beeldmerken

4.22. Niet is bestreden dat GKB cs na de beëindiging van de samenwerking gedurende zekere tijd is doorgegaan met het op de markt brengen van dezelfde machines met hantering van dezelfde merken als voorheen (woord- en woordbeeldmerken KORO en de machinenamenmerken). Nu zij bovendien geen merkinbreuk erkent en evenmin onvoorwaardelijk toezegt dat in de toekomst te zullen laten, behoudt Koro belang bij toewijzing van een merkinbreukverbod als in het dictum verwoord.

Slaafse nabootsing. Wijziging op groot aantal punten field topmaker. Wel Topdrain en recycling dresser slaafs nagebootst. 4.27. De inhoudelijke verweren tegen slaafse nabootsing van GKB cs komen erop neer dat niet Koro, maar GKB moet worden aangemerkt als degene die oorspronkelijk de drie machines heeft ontwikkeld, geproduceerd en op de markt gebracht en Koro dat niet heeft gedaan, zodat Koro ook geen schade zou hebben kunnen lijden. Dat wordt mede blijkens het vorenoverwogene verworpen; GKB produceerde in het kader van de samenwerking van partijen slechts voor Koro.

Proceskosten 4.38. Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie zal GKB cs worden veroordeeld in de proceskosten. Deze procedure is aangevangen na het verstrijken van de implementatietermijn voor de Handhavingsrichtlijn (29 april 2006), maar voorafgaand aan inwerkingtreding van titel 15 van boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (1 mei 2007). Ter zake van de toe te kennen proceskostenveroordeling zal art. 1019h Rv anticiperend worden toegepast gelet op de verstreken implementatietermijn. De hoogte van de zijdens Koro verantwoorde kosten dienaangaande is door GKB cs niet bestreden. Nu geen verdeling over conventie en reconventie is gemaakt door Koro in haar verantwoording en deze geheel met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze bij helfte aan de conventie en reconventie toedelen.

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9770

Vernietiging van de gedemonteerde meubels

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 9 juni 2011, KG ZA 11-462 (New Trend Trading Company B.V. & De Bats BNA Architecten tegen Boretti B.V.)

Auteursrecht. Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Na beëindiging van de samenwerking, biedt Boretti (inbouwgasfornuizen) twee eigen tuinkeukenmeubels aan, tevens middels eigen website. Uit de onthoudingsverklaring:

Boretti erkent dat de tuinkeukens “Cucina Giardino” en “Lavello Cucina” inbreuk maken op de auteursrechten van De Bats en dat het in de handel brengen daarvan onrechtmatig is jegens NTTC als licentiehouder en De Bats als auteursrechthebbende;

Boretti zegt toe zich in de toekomst te onthouden van het in de handel brengen van de tuinkeukens “Cucina Giardino” en “Lavello Cucina”, die inbreuk maken op de auteursrechten van De Bats en licentierechten van NTTC

 In conventie: Geen beroep meer op niet-geregistreerde Gemeenschapsmodelrechten vanwege verstrijken van beschermingsduur. Gevorderd inbreukverbod. Vorderingen afgewezen, ten eerste een belang gelet op is er geen belang vanwege de getekende onthoudingsverklaring met boetebeding, "feit dat niet aannemelijk is gemaakt dat Boretti deze meubels opnieuw in het verkeer dreigt te brengen" . Ten tweede zijn "hun auteursrechten uitgeput omdat het hier gaat om (weder)verkoop van door hen zelf in het verkeer gebrachte keukens" (r.o. 4.4) en tot slot dat "naar voorlopig oordeel geen sprake is van inbreuk, nu deze meubels een andere totaalindruk wekken" (.r.o. 4.5).

Geen slaafse nabootsing, geen rectificatie en geen belang bij vernietigen gedemonteerde meubels.

In reconventie: vorderingen worden toegewezen. Niet betwist: gebruik van auteursrechtelijk beschermde foto´s op de site en daarbij dat aanduiding "Luxius M-System" merkinbreuk is op het woordmerk "M-SYSTEM", dit valt niet onder de getekende onthoudingsverklaring. Naar voorlopig oordeel is de vermelding “te combineren met Boretti M-System elementen” niet onrechtmatig (r.o. 4.12) . In het vonnis staan de meer afbeeldingen. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv proceskosten voor eiser (€15.000,-).

niet-geregistreerd Gemeenschapsmodel 4.2. Ter zitting hebben NTT en De Bats te kennen gegeven dat zij zich in dit kort geding niet langer beroepen op de niet-geregistreerde Gemeenschapsmodelrechten op de Luxiusmeubels (vanwege het verstrijken van de beschermingsduur van 3 jaar).

Onthoudingsverklaring 4.4. NTT en De Bats hebben bij het gevorderde inbreukverbod met betrekking tot de Cucina Giardino en Lavello Cucina, gelet op de onthoudingsverklaring met boetebeding (zie r.o. 2.7.) en het feit dat niet aannemelijk is gemaakt dat Boretti deze meubels opnieuw in het verkeer dreigt te brengen, voorshands geen belang. Voor zover NTT en De Bats beogen een verbod te krijgen ten aanzien van de (weder)verkoop van de Luxiuskeukens door Boretti onder de naam Solido als bedoeld onder r.o. 2.10, hebben zij hun vordering niet deugdelijk onderbouwd nu voorop moet worden gesteld dat hun auteursrechten uitgeput zijn omdat het hier gaat om (weder)verkoop van door hen zelf in het verkeer gebrachte keukens. In zoverre zullen de vorderingen dan ook worden afgewezen. 

Uitputting 4.5. Het gevorderde inbreukverbod met betrekking tot de nieuwe, modulaire tuinkeukenmeubels (genoemd en afgebeeld onder r.o. 2.9.) zal evenmin worden toegewezen. Hiervoor is redengevend dat naar voorlopig oordeel geen sprake is van inbreuk, nu deze meubels een andere totaalindruk wekken dan de meubels uit de Luxiusserie, ook als de Borettimodules in combinatie worden beschouwd. (...) De door NTT en De Bats gestelde uiterlijke overeenkomsten tussen de Luxiusmeubels en de meubels van Boretti vloeien voor een deel voort uit technische vereisten of zijn voor een deel algemeen gebruikelijk voor deze productgroep. (...) Boretti heeft daarvan, door op belangrijke punten af te wijken zoals hiervoor aangegeven, voorshands voldoende afstand genomen.

Gedemonteerde meubels 4.7. NTT en De Bats hebben niet gesteld welk (spoedeisend) belang zij hebben bij vernietiging van de gedemonteerde meubels Cucina Giardino en Lavello Cucina. Ook is niet gebleken dat deze meubels weer gemonteerd zouden (kunnen) worden teneinde de inbreukmakende meubels opnieuw in het verkeer te brengen, noch dat er een reële dreiging bestaat dat Boretti dit zal doen, gelet op de alsdan te verbeuren boete. In het licht hiervan en gelet op het definitieve karakter van een bevel tot vernietiging, waarvoor een voorziening in kort geding zich in beginsel niet leent, zal deze vordering worden afgewezen.

4.8. NTT en De Bats hebben evenmin gesteld welk (spoedeisend) belang zij na zoveel  tijd nog hebben bij een rectificatie met betrekking tot de Cucina Giardino en Lavello Cucina, te minder daar rectificatie niet reeds in augustus 2010 onderdeel van de sommatie vormde, noch onderwerp van onderhandeling over de onthoudingsverklaring is geweest. Om die reden zal ook deze vordering worden afgewezen.

4.9. Het gevorderde voorschot op schadevergoeding komt in de gegeven omstandigheden niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking, omdat niet is voldaan aan de daaraan krachtens vaste rechtspraak te stellen eisen. (...)

In reconventie 4.12. Naar voorlopig oordeel is de vermelding “te combineren met Boretti M-System elementen” niet onrechtmatig. Voorzover deze vermelding bedoeld is om aan te geven dat er Boretti apparatuur in de betreffende tuinkeuken kan worden ingebouwd, heeft Boretti weliswaar gesteld dat het gebruik van het merk Boretti naast M-System onnodig zou zijn, maar heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat voor de gemiddelde consument zonder meer duidelijk is wat met “M-System” bedoeld wordt en dat dit refereert aan apparatuur van Boretti. Anders gezegd, de voorzieningenrechter is er voorshands niet van overtuigd dat de enkele aanduiding “M-System” voor de consument voldoende informatie biedt om de MSystem apparatuur van Boretti aan te schaffen ter inbouw in de door NTT verkochte tuinkeukenmeubelen. Voorzover deze vermelding is te beschouwen als een aanprijzing in verband met de op zich legitieme (weder)verkoop door NTT van van Boretti afkomstige apparatuur, geldt dat de enkele stelling dat NTT de afgelopen periode geen Borettifornuizen verkocht heeft, niet maakt dat zij bij haar aanbod van die fornuizen geen gebruik van het merk Boretti of “M-Systems” mag maken.

GModVo, Uitvoeringswet GModVo, Auteurswet

IEF 9764

Bulgaarse uitspraak in strijd met openbare orde

Rechtbank Amsterdam 8 juni 2011, LJN BR2579 (Simiramida-04 EOOD tegen Diageo Brands B.V.)

Met dank aan Charlies Gielen, NautaDutilh.

Merkenrecht. Parallelimport alcoholica. Bulgaarse S04 vordert schadevergoeding voor intimiderende en onrechtmatige aanzeggingen door (vertegenwoordiger van) Diageo en winstderving als gevolg van onrechtmatig beslag op partij whisky. Vonnis van rechtbank Sofia (geënt op 'interpretatieve beslissing van de Bulgaarse HR) is in strijd met openbare orde van Nederland, art. 34 EEX-Vo.

Beslag is rechtmatig, omdat er sprake is van import en niet van transit/doorvoer, zoals bepleit. Onrechtmatige aanzeggingen zijn onvoldoende onderbouwd. De vorderingen worden afgewezen. Art. 1019h Rv van toepassing, omdat gestelde onrechtmatigheid in het verlengde ligt van de handhaving van merkrechten (r.o. 4.11).

4.3 Diageo voert ter onderbouwing van dit verweer het volgende aan, kort samengevat. Het vonnis van 11 januari 2010 is volledig geënt op de interpretatieve beslissing van de Bulgaarse Hoge Raad van 15 juni 2009. In die interpretatieve beslissing is geoordeeld (kort gezegd) dat import in Bulgarije van oorspronkelijke producten die met toestemming van de merkhouder buiten de EER in het verkeer zijn gebracht, geen inbreuk op Bulgaarse merkrechten oplevert. De Bulgaarse Hoge Raad was op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verplicht om over deze kwestie prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie. Hij heeft dit echter nagelaten zonder gemotiveerd aan te geven waarom. De Bulgaarse hoogstte rechter heeft aldus een fundamenteel beginsel van Europees constitutioneel recht geschonden. Dit ambtelijke verzuim levert strijd op met de Europese openbare orde die deel uitmaakt van de openbare orde in Nederland. Erkenning van het volledig op deze beslissing gebaseerde vonnis van 11 januari 2011 moet daarom op voet van artikel 34 lid 1 Verordening (EG nr. 44/2001) (...) achterwege blijven, aldus Diageo.

4.6 De rechtbank zal gelet op het voorgaande uitgaan van een importsituatie. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de door Diageo gelegde beslagen ongegrond en daarmee onrechtmatig zijn geweest, mede gelet op Europese rechtspraak waarin is geoordeeld dat de merkhouder zich kan verzetten tegen de eerste verhandeling in de EER van oorspronkelijke goederen van zijn merk zonder zijn toestemming (…) De vorderingen zullen daarom worden afgewezen (…)

4.11.  De rechtbank is, anders dan S04, van oordeel dat het onderhavige geschil zodanig in het verlengde ligt van (de gestelde onrechtmatigheid van) de handhaving van de merkrechten van Diageo, dat zij artikel 1019h Rv hier van toepassing acht. De proceskosten zijn op grond van deze bepaling toewijsbaar voor zover deze redelijk en niet onevenredig zijn en voor zover de eisen van billijkheid zich niet tegen vergoeding verzetten. Niet in geschil is dat sprake is van een niet-eenvoudige zaak. Op grond van de indicatietarieven in IE-zaken behoort de onderhavige procedure daarmee tot de categorie waarvoor een advocaatkostenveroordeling van € 25.000,-- exclusief BTW het uitgangspunt is. De door Diageo gevorderde advocaatkosten zijn ruim drie maal zo hoog. Bij een dergelijke afwijking van de indicatietarieven worden strenge eisen aan de motivering gesteld. Gelet op onder andere de veelheid aan buitenlandse procedures die in deze zaak een rol spelen en die het nodige overleg met Bulgaarse collega’s (in Bulgarije) met zich brachten ten einde daarover uitleg te verkrijgen, acht de een bedrag van € 40.000,-- onder de gegeven omstandigheden een passende vergoeding.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / zuivere pdf)
EEX-Vo 44/2001

IEF 9763

Keurmerkstrijd: voorgenomen weigering te onzeker

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 juni 2011, KG ZA 11-622 (Cleonice & Stichting Webshop Keurmerk (SWK) tegen Stichting Digikeur)

Met dank aan Katelijn van Voorst, Certa Legal.

Merkenrecht. Collectief ingeschreven beeldmerk. Exclusieve licentie keurmerk voor webshops. Benadering van klanten van SWK door Digikeur om eigen keurmerk aan te prijzen, bericht op site: Digikeur vervangt het Webshop Keurmerk bij haar leden. Status (voorlopige weigering) BBIE merkinschrijving is te onzeker om in deze procedure op woordmerk te beroepen. Logo Digikeur is aangepast, nieuw teken wijkt voldoende af.

Vordering inbreuk IE-rechten en onrechtmatig handelen te ruim geformuleerd. Toegewezen: Door registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van alle rechtspersonen aan wie berichten zijn verstuurd en aangesloten webwinkels. Rectificatie toegewezen met wijziging, immers rechtbank kan geen veroordeling tot "betreuring van de gang van zaken" geven. Rectificatie per email. genoemd bericht in archief en verwijzingen naar Webshop Keurmerk verwijderen.

4.4. De voorzieningenrechter gaat aan deze stelling voorbij en is van oordeel dat nu het BBIE voornemens is de inschrijving te weigeren op absolute gronden, de status van die inschrijving te onzeker is om te oordelen dat Cleonice c.s. zich in deze procedure op een woordmerk kan beroepen. Het voorlopig karakter van de weigering ziet op de mogelijkheid voor de deposant om binnen een bepaalde termijn de bezwaren tegen de inschrijving weg te nemen (artikel 2.11, lid 3 en 4 BVIE). Hoewel niet is uitgesloten dat Cleonice c.s. er in de toekomst in zal slagen de gronden voor weigering van de inschrijving weg te nemen door aan te tonen dat het Webshop Keurmerk is ingeburgerd als merk, kan dit op basis van het thans voorliggende materiaal niet voor voldoende zeker worden gehouden en vergt dit een nader onderzoek, waarvoor het kort geding zicht niet leent.

4.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Digikeur zich met de wijze waarop zij de woorden 'het Webshop Keurmerk' als weergegeven onder 2.6, 2.7 en 2.8 (heeft) gebruikt onrechtmatig gedraagt jegens Cleonice c.s. Daarbij is het volgende van belang. Digikeur heeft erkend dat zij de e-mailberichten als genoemd onder 2.6 en 2.7 heeft verstuurd aan enkele duizenden webwinkels die een keurmerk voor webwinkels voeren, waaronder alle klanten van SWK.  Het enkele benaderen van klanten van een concurrerend bedrijf hoeft niet onrechtmatig te zijn, ook niet als die concurrent daarmee benadeeld wordt, maar de wijze waarop Digikeur dat heeft gedaan in haar e-mailberichten en op haar website wordt misleidend en daarmee onrechtmatig geacht. Digikeur creëert in haar berichten onduidelijkheid over aard en herkomst van het door haar aangeboden keurmerk voor webshops, haakt daarmee aan bij de bekendheid die het keurmerk van SWK gezien het aantal aangesloten winkels heeft verkregen en probeert daarvan profijt te trekken.

4.9. Digikeur gebruikt de woorden Webshop Keurmerk immers met hoofdletters en voorafgegaan door 'het' en verwijst daarmee naar een specifiek keurmerk, namelijk het Webshop Keurmerk van SWK. Op haar website (zie 2.10) staat bovenaan in grote (hoofd)letters Webshop Keurmerk, en daaronder in kleinere letters 'door Stichting Digikeur'. Weliswaar heeft zijn in haar e-mailberichten en met het bericht genoemd onder 2.8 op haar website ook de naam Digikeur genoemd, maar gelet op de frequentie waarin de woorden 'het Webshop Keurmerk' in die berichten, en ook op de website voorkomen is dat voorzieningenrechter van oordeel dat hiermee bij het publiek de indruk wordt gewekt dat het bestaande keurmerk van SWK wordt vervangen, of wordt overgenomen door een andere uitgever, die precies hetzelfde keurmerk aanbiedt voor een lagere prijs. (€29,- per kwartaal, in plaats van €195,- per jaar, zoals SWK vraagt). Tevens wordt van belang geacht dat Digikeur ook andere mogelijkheden had om haar dienst aan te duiden. Zij was niet - zoals zij heeft gesteld - genoodzaakt de woorden webshop en keurmerk te gebruiken omdat het beschrijvende woorden zijn voor de dienst die zij aanbiedt, althans zij was niet genoodzaakt tot het gebruik van deze combinatie van woorden, laat staan dat zij genoodzaakt was die woorden te gebruiken met hoofdletters en voorafgegaan door 'het'. Voor een internetwinkel zijn, zoals Cleonice c.s. ook heeft gesteld, vele benamingen mogelijk, zoals online winkel, e-winkel, thuiswinkel, webwinkel, online shop, e-shop, thuisshop etc. en ook had Digikeur ervoor kunnen kiezen haar handelsnaam 'Digikeur' of een ander woord aan de naam van haar keurmerk toe te voegen. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van oneerlijke mededinging, zodat Digikeur onrechtmatig handelt jegens Cleonice c.s. De vorderingen zijn daarom (gedeeltelijk) toewijsbaar.

Lees de beschikking hier (pdf, Hoge Resolutie 5,6 Mb pdf)
BVIE

IEF 9759

Geen hygiëne, geen IE

Vrz. Rechtbank Amsterdam 6 juni 2011, LJN BQ7340 (Bagels & Beans B.V. tegen gedaagde)

Ontbinding franchiseovereenkomst; niet voldoen aan hygiëne-eisen: staken van ondernemingsactiviteiten door franchisevestiging op het gebied van lunchrooms; onthouden van inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten van franchisegever.

4.8.  Gelet op hetgeen in 4.7 is overwogen, dient de voorzieningenrechter – vanwege het rapport van NBC – er voorshands vanuit te gaan dat de vestiging van [gedaagde] op 24 februari 2011 niet voldeed aan alle hygiëne-eisen en hij gehouden was de tekortkomingen op te lossen. Gebleken is echter dat [gedaagde] – ook na sommaties van Bagels & Beans – tot tweemaal toe een hernieuwde inspectie heeft verhinderd, door de inspecteur van NBC niet binnen te laten. Hierdoor is [gedaagde] in verzuim komen te verkeren. Het moet er in dit kort geding dan ook voor worden gehouden dat de buitengerechtelijke ontbinding door Bagels & Beans in een bodemprocedure stand zal houden.

4.9.  [gedaagde] is vanaf het moment van de buitengerechtelijke ontbinding op grond van de artikelen 13 en 29 van de franchiseovereenkomst gehouden zijn ondernemingsactiviteiten te staken, voor zover deze vergelijkbaar zijn aan de activiteiten van Bagels & Beans. Verder dient [gedaagde] zich te onthouden van inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten van Bagels & Beans, alsmede alle instructieboeken, goederen, formulieren, folders, etc. die verband houden met Bagels & Beans uit zijn vestiging te verwijderen. De vorderingen van Bagels & Beans zullen dan ook worden toegewezen.

5.3.  gebiedt [gedaagde] om iedere inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten en dan met name de merken, de modellen, het uithangbord, embleem, de buitengevel, de handelsnaam en kleurencombinaties, welke deel uitmaken van het franchisesysteem van Bagels & Beans te staken,

Lees het vonnis hier (link / pdf)

IEF 9757

'Gele gidsen'

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 6 juni 2011, KG ZA 11-344 (Yellow Pages Group Co tegen YPM (Yellow Page Marketing B.V.) c.s.)

Met gelijktijdige dank aan Dorien Verhulst en Frits Gerritzen, Brinkhof.

In navolging van IEF 9466 en IEF 8653.

Merkenrecht. Domeinnamen. Internationaal privaatrecht. Bevoegdheid ex 2 EEX-Vo. Onrechtmatig handelen ('passing off').

Canadese Yellow Pages bezit merkenrecht. De Nederlands, Britse en Canadese websites gereicht op Canada die zakelijke telefoongidsen aanbieden worden in combinatie met de woorden 'yellow pages' en het beeldmerk 'walking fingers' aangeboden.

Bevoegdheid: Geen litispendentie. Art. 13 Rv bepaalt uitdrukkelijk dat "bevoegdheid tot treffen van voorlopige  of bewarende maatregelen niet kan worden betwist op de enkele grond dat geen bevoegdheid bestaat om kennis te nemen van de bodemprocedure."

Zaak wordt beheerst door het Canadees recht als lex loci protectionis. Geen inbreuk op de woordmerken. ´Yellow pages´ wordt, zo volgt uit marktonderzoek, beschrijvend gezien voor deze soort diensten. Vordering van onrechtmatig handelen ('passing off') wordt vervolgens en daardoor afgewezen. Van 'goodwill' is niet aantoonbaar sprake. Beeldmerkvorderingen worden toegewezen

4.2. Deze rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen Marketing in een bodemprocedure op grond van artikel 2 EEX-Vo. Het bepaalde in artikel 27 EEX-Vo doet daar niet aan af omdat de door YPM in Canada aanhangig gemaakte procedure geen procedure voor het gerecht van een lidstaat betreft. De rechtbank is gezien haar bevoegdheid voor de bodemprocedure ook bevoegd voorlopige of bewarende maatregelen te treffen zoals
in dit kort geding gevorderd worden door Yellow Pages (vergelijk het door YPM aangehaalde arrest HvJEG 17 november 1998, LJN AD2958, Van Uden – Deco-line, overweging 22).

4.17. Yellow Pages heeft als subsidaire grond voor de gevorderde voorzieningen beroep gedaan op onrechtmatig handelen van YPM (passing off). Ook dit onrechtmatig handelen wordt beheerst door Canadees recht. YPM heeft hiertegen ingebracht dat op deze grondslag alleen dan met succes beroep kan worden gedaan indien Yellow Pages kan wijzen op ‘existence of goodwill’. Ook Yellow Pages gaat daar van uit gezien de door haar  overgelegde legal opinion die dit vereiste met zoveel woorden vermeldt. YPM heeft zich op het standpunt gesteld dat, als het gebruikte merk niet ‘distinctive’ is, evenmin sprake kan zijn van ‘existence of goodwill’. Dat laatste is door Yellow Pages niet, althans niet gemotiveerd, weersproken, zodat daar van is uit te gaan. De subsidiare grondslag kan daarom niet leiden tot een ruimer verbod dan hiervoor toewijsbaar is geacht op grond van inbreuk op de merkrechten.

Lees het vonnis hier (pdf)
Canadees woordmerk (2), beeldmerk (2, 3) YELLOW PAGES
EEX-Verordening nr. 44/2001

IEF 9750

Iets persoonlijks vragen

Gerecht EU 7 juni 2011, Zaak T-507/08 (Psytech International Ltd tegen OHIM-Institute for Personality  Ability Testing, Inc.)

Merkenrecht. Tegen Gemeenschapswoordmerk 16PF, afkorting van ´16 Personality Factors, wordt een nietigheidsprocedure gevoerd. Het merk is gebasserd op een vragenlijst rondom (jawel) zestien verschillende persoonlijkheidskenmerken [wikipedia]. Op basis van absolute weigeringsgronden wordt getoetst. Het ingeschreven merk 16PF heeft onderscheidend vermogen is niet beschrijvend en geen soortnaam geworden. Tot slot wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een depot kwader trouw. Bevestigd beslissing OHIM, afwijzing van de nietigheidsactie.

59. In the present case, the Board of Appeal was right to find that 16PF was commonly used in scientific publications to designate a specific questionnaire based on Dr Cattell’s research. The Board of Appeal found however that that was not sufficient to prove that the sign 16PF is generic in nature, because the specialised public was informed that that questionnaire came from a particular source. In other words, 16PF is commonly referred to as a source indicator and not as ‘an equivalent of any type of personality questionnaire’, regardless of its commercial origin.

90 (…) It must be pointed out, first, that the fact that the applicant for the trade mark knows or must know that a third party has for a long time been using, in at least one Member State, an identical or similar sign for an identical or similar product capable of being confused with the sign for which registration is sought is not sufficient, in itself, to prove that there is bad faith on the part of the applicant for the trade mark and, secondly, that a person’s right to protect his own mark cannot be undermined by unlawful use of that mark on the part of third parties.

91. Furthermore, it is apparent from the file that the intervener acted in order to prevent such a use of its mark 16PF (see paragraph 27 of the contested decision). The Board of Appeal correctly stated that it was altogether legitimate to take the measures necessary to protect a mark of which the holder legitimately claims to be the proprietor, including the registration of that mark.

Lees het arrest hier (link)
Art. 7(1)(b)-(d) en 52(1)(b) GemVo 207/2009
Inmiddels is de vragenlijst door Psytech hernoemd van 16PF naar 15FQPlus: zie hier.

IEF 9747

Wens om te standaardiseren

Hof Amsterdam 31 mei 2011, LJN BR2332 (B.V. Kunststoffen Industrie Attema tegen OBO Betterman B.V.)

met dank aan Sjors Pranger, Hekkelman Advocaten.

In navolging van IEF 8446. Merkenrecht (inburgering). Slaafse nabootsing. Wens om te standaardiseren. Vormgeving en typeaanduiding van installatiekanalen om draden weg te werken.

Inzake de vormgeving en typeaanduidingen van installatiekanalen (plattebuissysteem voor kabels of kabelgoot). "Een bij afnemers van de producten bestaande behoefte aan standardisatie kan een rechtvaardiging zijn voor het verwarringwekkend nabootsen van een product (vlg. HR 30 oktober 1998, LJN: ZC2760 [Assco/Layher] en HR 20 november 2009, LJN: BJ6999 [IEF 8365])". Vordering inzake slaafse nabootsing afgewezen. Inbreuk op merkenrecht wordt aangenomen. "Op grond van de gestelde duur en omvang van het gebruik kan het merk P25 een zekere onderscheidingskracht niet ontzegd worden. Het hof is echter met [geïntimeerde] van oordeel dat de onderscheidingskracht van dit merk voor kabelgoten met een breedte van 25 mm, gering is." WDK O25 maakt inbreuk.

Slaafse nabootsing 4.8 Het hof is voorshands van oordeel dat OBO Bettermann door de verwijzing naar verwante producten met dezelfde maatvoering en het tonen daarvan ter zitting, genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat er op deze specifieke markt  -de zakelijke installatiemarkt - een behoefte bestaat aan standaardisatie. De enkele omstandigheid dat er ook kabelstukken en kabelgoten met een andere maatvoering op de markt zijn waardoor de goot van Attema naar eigen zeggen niet uniek is, maakt dit niet anders. Het is immers voldoende dat de behoefte aan standaardisatie bij een deel van de markt bestaat.

4.10 (…) OBO Bettermann heeft met haar naamsvermelding in de binnenzijde van de kabelgoot voorshands voldoende aan haar verplichting voldaan om nodeloze verwarring te voorkomen. Tot meer is zij niet gehouden.    

Merkenrecht 4.19. Door Attema is gesteld dat haar installatiekanaal onder het merk P25, door het gebruik dat daarvan is gemaakt, sinds 1980 een eigen gezicht op de markt heeft. Dit is door OBO Bettermann niet, althans onvoldoende, weersproken. Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt, in het kader van de slaafse nabootsing, dat het P25 installatiesysteem van Attema, een aanmerkelijk deel van de markt uitmaakt. Op grond van de gestelde duur en omvang van het gebruik kan het merk P25 een zekere onderscheidingskracht niet ontzegd worden. Het hof is echter met OBO Bettermann van oordeel dat de onderscheidingskracht van dit merk voor kabelgoten met een breedte van 25 mm, gering is. Het verweer van Attema dat het bij wijze van toeval is dat het P25 installatiekanaal 25 mm breed is, is niet relevant nu het bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk niet gaat om de betekenis die Attema hieraan heeft willen meegeven maar om de betekenis die de professionele installateur van de betrokken kabelgoot aan het merk geeft.

4.20. Nu het teken WDK O25 gedomineerd wordt door het bestanddeel O25 dat slechts één letter verschilt van merk P25, de letters O en P vanwege hun rondingen ook nog eens visueel overeenstemmen en dit jongere teken gebruikt wordt voor identieke waren die geleverd worden aan dezelfde afnemers, is het hof voorshands van oordeel dat het gebruik van het teken WDK O25 kan leiden tot verwarring als bedoeld in rov. 4.15, hetgeen zich ook al heeft voorgedaan (zie prod. 13 van Attema in eerste aanleg).

Lees het arrest hier (pdf / LJN / zuivere pdf).

IEF 9745

Overdracht is de bedoeling van partijen

Vrz. Rechtbank Zutphen 1 juni 2011, KG ZA 11-143 (Copla Consultants, Copla Opleiding & training tegen Copla Holding B.V. & A.)

Met dank aan Elise Menkhorst en Marieke Coumans, De Gier | Stam & Advocaten. Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Overdracht van onderneming. Ouder handelsnaamgebruik. Samenwerking. Aanspraak op domeinnaam copla.nl.

Copla biedt diensten aan op het gebied van veiligheidszorg en arbo-/ brandveiligheid. Copla Holding bedrijft gelijke activiteit, terwijl er sprake was van overdracht van onderneming Copla. Beneluxmerkregistratie Copla (zie hier), daartegen staat nog bezwaar open, dat maakt het gebruik door Copla Holding nog altijd in strijd met deze registratie. Toewijzing van vorderingen. 1019h Burgerlijke Rechtsvordering.

5.3. Voorts acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat Copla Holding op basis van de samenwerkingsovereenkomst (nog) recht heeft op medegebruik van de aanduiding Copla omdat deze samenwerkingsovereenkomst nog steeds geldig zou zijn. uit de feiten en omstandigheden wordt voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van partijen was om bij de overdracht van de aandelen in Copla Opleiding & Training - in 2003 - tevens het gebruik van de handelsnaam Copla over te dragen, althans dat Copla daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Bovendien staat als onweersproken vast, zoals hiervoor is geoordeeld, dat Copla Holding en A enkel op grond van expliciete toestemming van Copla werd toegestaan om nog op persoonlijke titel examens te blijven ontwikkelen. Dit wijst er op dat partijen er vanuit gingen dat dergelijke bedrijfsactiviteiten feitelijk aan Copla toe vielen.

Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter - later oordelend - tot de conclusie zal komen dat Copla Holding door gebruik te maken van de aanduiding Copla inbreuk maakt op de handelsnaam van Copla. Hieruit volgt reeds dat Copla voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.

Lees de uitspraak hier (pdf - zie ook bovenaan artikel)
2.20 BVIE, 1019h Rv

IEF 9743

Niet in dit kort geding toewijsbaar

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 1 juni 2011, LJN BQ6877 (Converse Inc. c.s. tegen curator Sporttrading Holland B.V. en Ferro Footwear B.V. c.s.)

In navolging van de Converse serie. Merkenrecht. Bedrijfsvertrouwelijke informatie: database met productiegegevens. Ongeoorloofde mededinging en door misdrijf verkregen vertrouwelijke gegevens. Faillissement. Sinds 2009 zijn partijen in rechtsstrijd over 'counterfeit schoenen', vanwege faillissement nu waarneming door curator.

Ingrijpen middels kort gedingprocedure is voor veel vorderingen van Converse niet gerechtvaardigd. Vordering gebruik vertrouwelijke gegevens afgewezen, het is voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de curator daarmee onrechtmatig jegens Converse zou handelen.

Merkenrecht 4.2. De vordering onder c) is niet toewijsbaar reeds omdat, zoals de curator terecht heeft aangevoerd, een spoedeisend belang ontbreekt. Het bewijsbeslag is gelegd in november 2009. Op dat moment was de bodemprocedure al aanhangig gemaakt. Niet is in te  zien waarom nu plotseling een beslissing over de gevorderde inzage in de bodemprocedure  niet kan worden afgewacht en een spoedeisend belang zou bestaan om nu al inzage te  hebben in het inbeslaggenomen materiaal om de gestelde merkinbreuk vast te stellen. Converse heeft daarnaar gevraagd ter zitting ook niet anders kunnen aangeven dan dat er  meerdere procedures aanhangig zijn tussen Converse enerzijds en Sporttrading c.s. c.q. haar  afnemers anderzijds en dat er in al die procedures duidelijkheid over de gestelde  merkinbreuk zal moeten komen. Het praktisch belang dat Converse ziet in snelle  duidelijkheid op dit punt rechtvaardigt echter geen ingrijpen in kort geding.

4.3. Daarnaast betwist de curator dat sprake is geweest van merkinbreuk door Sporttrading c.s. en heeft Converse de merkinbreuk in deze procedure niet of nauwelijks  gemotiveerd. (…) Dat de  voorzieningenrechter te Breda inbreuk in het eerdere kort geding aannemelijk heeft geacht ontslaat Converse niet van de verplichting die ook in dit kort geding aannemelijk te maken.

4.6. De vordering onder b) is echter niet toewijsbaar om de navolgende reden.(…) uit de  door partijen overgelegde producties is in ieder geval af te leiden dat verlof is verleend om  conservatoir beslag te leggen op bewijsmateriaal met betrekking tot de gestelde  merkinbreuk, niet voor bewijzen met betrekking tot het onrechtmatig gebruik en  verspreiding van bedrijfsvertrouwelijke informatie. In de bodemprocedure kan vervolgens  aan Converse worden toegestaan het bewijsmateriaal in te zien ter vaststelling van de  merkinbreuk, mogelijk ook de daarmee eventueel gemaakte winst, maar niet voor andere  doeleinden. Een dergelijke vordering is dan ook niet in dit kort geding toewijsbaar.

Bedrijfsinformatie 4.7. De vordering onder a) is in zoverre spoedeisend dat de curator niet uitsluit dat hij  in het kader van de inbreukprocedures gebruik zal willen maken van informatie die door  Converse als bedrijfsvertrouwelijk wordt aangemerkt. Het gaat dan om andere informatie  dan door Sporttrading c.s. in de bodemzaken al is ingebracht omdat Converse die informatie buiten haar vordering heeft gehouden.

4.8. Deze vordering kan niet worden toegewezen omdat voorshands onvoldoende  aannemelijk is dat de curator daarmee onrechtmatig jegens Converse zou handelen. Dat is  afhankelijk van de aard van de informatie terwijl daarnaast, afhankelijk van de concrete  omstandigheden, aan de zijde van de curator een rechtvaardigingsgrond zou kunnen bestaan  om de informatie in de inbreukprocedures in te brengen, ook al zou die informatie  vertrouwelijk zijn en ook al zou de boedel daarover beschikken doordat zij deze van [K] heeft verkregen. Voor het gevorderde verbod bestaat nog minder aanleiding nu van een bekwame curator een zorgvuldige afweging kan worden verwacht en de curator zijn  taken bovendien uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris.

Lees de uitspraak hier (link / pdf).