Alle rechtspraak  

IEF 7378

Conception informatique

DADAGvEA, 10 december 2008, zaak T-101/07, Dada SpA tegen OHIM / Dada Srl. (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure  o.g.v. ouder Italiaans woordmerk DADA (computerontwikkeling) tegen gemeenschapsbeeldmerkaanvrage DADA (Computerprogrammering, ontwikkeling van multimediaproducten) Oppositie toegewezen.

« 46. À cet égard, il convient de souligner, comme le relèvent l’OHMI et l’intervenante, que la requérante ne conteste pas l’identité entre les services de conception informatique désignés par la marque antérieure et les services de programmation par ordinateurs visés par la marque demandée. La requérante ne conteste pas non plus la similitude entre les services de conception informatique et les services de création et de fourniture de catalogues électroniques qui permettent aux utilisateurs de voir les produits et de les acheter par le biais de sites Internet. Lors de l’audience, elle s’est bornée à invoquer l’apport créatif et artistique que requiert la création de catalogues. Toutefois, comme l’ont soutenu l’OHMI et l’intervenante lors de cette même audience, la création de catalogues multimédia demande une activité de conception informatique.

47. En outre, on ne saurait retenir l’argument de la requérante selon lequel les services d’hébergement ou de création multimédias seraient complètement différents des services de conception informatique. En effet, les activités d’hébergement et de créations multimédias requièrent habituellement une activité de conception informatique.

48. Il s’ensuit que la requérante n’a pas fourni d’éléments suffisants pour remettre en cause l’appréciation de la chambre de recours concernant l’identité ou la similitude entre les services désignés et, par conséquent, compte tenu de la similitude non contestée entre les signes concernés, le risque de confusion entre les marques en cause.’

Lees het arrest hier.

IEF 7375

Voetbal kijken

ECVBeschikking Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 november 2008, KG RK 08/2021, Eredivisie tegen www.davinciserver.nl.

Auteursrecht. Merkenrecht. Ex parte bevel tegen inbreukmakend live-streamen van  auteursrechtelijk beschermde (live) televisieprogramma's van wedstrijden gespeeld in de Eredivisie en het gebruik door gerekwestreerde van de gecombineerde woord/beeldmerken van ECV en de Voetbalclubs op de website www.davinciserver.nl en op webfora.

“De voorzieningenrechter: beveelt Gerekwestreerde om onmiddellijk na betekening van deze beschikking, de in het lichaam van het verzoekschrift omschreven inbreuken op Gemeenschaps en Benelux beeldmerkrechten en het auteursrecht van verzoeksters, met name door gebruik van beeldmerken en openbaarmaking van (live) eredivisiewedstrijden waarvan verzoeksters rechthebbenden zijn, via de door Gerekwestreerde geëxploiteerde website www.davinciserver.nl of enige ander website, te staken en gestaakt te houden. ”

Lees de beschikking hier. Lees de rectificatie hier.

IEF 7368

Zichtbaar wit

Colgate Visible WhiteGvEA, 9 december 2008, zaak T/136/07, Colgate-Palmolive Co tegen OHIM / CMS Hasche Sigle (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Succesvolle nietigheidsprocedure tegen Gemeenschapswoordmerk VISIBLE WHITE van Colgate-Palmolive.
 
“43. Thus, the words ‘visible’ and ‘white’ allow the public concerned to detect immediately and without further reflection the description of a fundamental characteristic of the goods concerned, namely that their use makes the white colour of teeth visible. (44) Since the word mark at issue is composed of a number of elements, however, it is necessary to ascertain whether the descriptive character which the components have been found to have is also established for the word element as a whole

45. In the present case, the Court finds, first, that the adjective ‘visible’ is placed before the word ‘white’, in keeping with English syntax, so that the association of the two words is not unusual in its structure and, on the contrary, makes up a familiar expression in English for designating the goods concerned or presenting one of their essential characteristics, namely the fact that they make the white colour of teeth visible.

46. The Board of Appeal was thus right in finding that the expression in question informs the relevant consumer, clearly and immediately, of the intended use and characteristics of the goods concerned (47) It follows that, viewed as a whole, the sign VISIBLE WHITE does have a sufficiently direct and specific relationship with the goods covered by the mark at issue.”

Lees het arrest hier.

IEF 7367

Sierspelden in de vorm van het merk

HvJ EG, 9 december 2008, zaak C-442/07, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing in de Oostenrijkse procedure Verein Radetzky-Orden tegen Bundesvereinigung Kameradschaft „Feldmarschall Radetzky.

De Bundesvereinigung Kameradschaft „Feldmarschall Radetzky (BKFR), een vereniging zonder winstoogmerk, houdt zich bezig met ‘het in stand houden van  militaire tradities’ en liefdadigheidswerk. Zij is houdster van een aantal woord-  en beeldmerken die in wezen eretekens (medailles) weergeven. De BKFR reikt o.a. ordes en eretekens uit in de vorm van deze merken en een aantal leden dragen deze ordes en eretekens tijdens bijeenkomsten en bij het inzamelen en het uitdelen van giften. Ook worden de merken op uitnodigingen voor manifestaties en op het briefpapier en de briefwisseling van de vereniging afgedrukt.

De wederpartij in de onderliggende Oostenrijkse procedure, de Verein Radetzky-Orden stelt dat op deze wijze geen sprake is van normaal merkgebruik en vordert de vernietiging van de merken.
 
In antwoord op de door de Oostenrijkse rechter gestelde prejudiciële vragen stelt het Hof van Justitie nu dat het gegeven dat een charitatieve vereniging geen winstoogmerk heeft, niet uitsluit dat zij ernaar kan streven een afzetmarkt voor haar waren of diensten te vinden en, vervolgens, te behouden.

Het enkele gebruik van het merk door een vereniging zonder winstoogmerk tijdens loutere privé-evenementen, dan wel voor de aankondiging van of reclame voor deze evenementen, betreft echter alleen intern gebruik van de merken en laat zich niet kwalificeren als „normaal gebruik” in de zin van artikel 12, lid 1, van de merkenrichtlijn.

Van normaal gebruik is wel sprake wanneer een vereniging zonder winstoogmerk het merk in haar contacten met het publiek gebruikt in aankondigingen van manifestaties, op stukken voor zakelijk gebruik en op reclamemateriaal en dit merk bij het inzamelen en het uitdelen van giften aldus door de leden wordt gebruikt, dat zij sierspelden in de vorm van het merk dragen.

De nationale rechter dient te onderzoeken of een vereniging de door haar geregistreerde merken heeft gebruikt om haar waren of diensten te identificeren en aan te prijzen bij het grote publiek, dan wel of zij deze merken enkel intern heeft gebruikt.

Lees het arrest hier

IEF 7366

Smeedijzeren fittingen

Beeldmerk t.n.v. Bus HollandRechtbank Alkmaar, 3 december 2008, HA ZA 07-622, Odlewnia Zeliwa Spólka Akcynjna tegen Bus Holland Alkmaar B.V. (met dank aan Ubel van der Werff, JPR Advocaten)

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Uitputting. Depot te kwader trouw. Overdracht merk. “Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of de door Bus Holland verhandelde fittingen met daarop EE met Odlewnia's toestemming in het verkeer zijn gebracht, dan wel of Bus Holland daar onder de gegeven omstandigheden van uit mocht gaan, of dat het hier gaat om het zonder toestemming van Odlewnia gebruik maken van haar EE merk.”

Inbreuk wordt aangenomen, net als kwade trouw: “Ondanks de omstandigheid dat de nietigheid niet meer door Odlewnia ten aanzien van dit merk kan worden ingeroepen, is de rechtbank van oordeel dat de rechten verbonden aan dit merk niet aan Bus Holland als deposant te kwader trouw maar aan Odlewnia als voorgebruiker dienen toe te komen.”

Uitputting & inbreuk: “4.9. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Odlewnia van Bus Hollands beroep op uitputting, ligt het op de weg van Bus Holland nader te onderbouwen op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij EE fittingen afkomstig van Odlewnia verhandelt Bus Holland beperkt zich daarbij tot het betwisten van de conclusies die aan de twee onderzochte aankopen via wederverkopers van Odlewnia kunnen worden ontleend Bus Holland gaat er daarmee aan voorbij dat zij met die betwisting - wat daar ook van zij - nog geen onderbouwing van haar eigen stelling ter zake van uitputting heeft gegeven Bus Hollands beroep op uitputting zal dan ook, bij gebreke van een voldoende feitelijke onderbouwing, worden afgewezen

(…) 4.10. Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank van oordeel is dat Bus Holland door het verhandelen van fittingen voorzien van de aanduiding "EE" inbreuk maakt op de rechten die Odlewnia ontleent aan haar EE merk, die niet door of met toestemming van Odlewnia in het verkeer zijn gebracht.(…)”

Kwade trouw: “4.22 Ten aanzien van het hiervoor onder 2.8 sub a genoemde merk van Bus Holland komt de rechtbank voorts toe aan Odlewnia's subsidiaire vordering tot overdracht van dit merk aan haar. Dat Odlewnia niet meer de inschrijving van dit merk door Bus Holland kan aanvechten met een vordering tot nietigverklaring, brengt nog niet mee dat Odlewnia zich op geen enkele wijze kan verzetten tegen dit merk van Bus Holland. Zoals uit het voorgaande volgt, is de rechtbank van oordeel dat ook bij het hiervoor onder 28 sub a, genoemde merk van Bus Holland sprake is van een depot te kwader trouw zoals bedoeld in artikel 2.4 aanhef en sub f BVIE en artikel 6septies van het Unieverdrag van Parijs. Ondanks de omstandigheid dat de nietigheid niet meer door Odlewnia ten aanzien van dit merk kan worden ingeroepen, is de rechtbank van oordeel dat de rechten verbonden aan dit merk niet aan Bus Holland als deposant te kwader trouw maar aan Odlewnia als voorgebruiker dienen toe te komen.

4.23 De rechtbank zal Bus Holland op hierna te noemen wijze gebieden -conform Odlewnia's primaire vordering - de merken hiervoor bedoeld onder 2.8 sub c en d door te halen en -conform Odlewnia's subsidiaire vordering - het merk hiervoor bedoeld onder 2 8 sub a aan Odlewnia over te dragen. (…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 7361

Concreet

Rechtbank Amsterdam, 4 december 2008, LJN: BG6134, Building Products Nederland B.V. tegen Artcrete Europe B.V.

Merkenrecht. Woordbestanddeel ‘-crete’ is geen gebruikelijke aanduiding voor beton. Geen normaal (voor)gebruik in de Benelux van het merk Artcrete. Geen depot te kwader trouw eiser. “De enkele omstandigheid dat Artcrete Inc. deze handelsnaam in de Verenigde Staten hanteerde en dat Building Products daar mogelijk van op de hoogte is geweest of had moeten zijn, omdat – daar zijn partijen het over eens – de markt voor betonprints een ‘zeer specialistische niche markt’ is, is daartoe onvoldoende.”

De vorderingen worden toch afgewezen: Er is geen spoedeisend belang, omdat gedaagde, na sommatie maar (ruim) voor het uitbrengen van de dagvaarding, voortvarend een eind aan de gestelde merkinbreuk heeft gemaakt. 1019h proceskostenveroordeling voor eiser: €5625,-.

Lees het vonnis hier

IEF 7359

Frustratie merkenregistratie

Marsepeinen biggetjeRechtbank Roermond, 3 december 2008, LJN: BG6165, Strafzaak (merkregistratie vee).

Agrarisch merkenrecht. Economische politierechter. “Frustratie merkenregistratie vee door het gebruiken van merken van een ander bedrijf.”

“De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij in de periode van 15 januari 2006 tot en met 8 maart 2006 te Neeritter, in de gemeente Hunsel, als houder, opzettelijk, meerdere dieren die zij hield, te weten ongeveer 600 varkens (biggen), heeft gemerkt met merken, die blijkens de op het merk vermelde gegevens door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan derden ter beschikking waren gesteld.

(…) Door het niet zorgvuldig naleven van de regels met betrekking tot de identificatie en registratie van dieren heeft verdachte de volksgezondheid en de diergezondheid in potentie op ernstige wijze in gevaar gebracht. Het bewust niet gebruik maken van juiste merken vormt niet alleen een groot risico voor het eigen bedrijf, maar ook voor de gehele sector, voor de voedselveiligheid en de uitstraling daarvan naar het buitenland.

(…) Gelet op het risico voor de volksgezondheid die van het handelen van verdachte is uitgegaan, is de economische politierechter van oordeel dat aan verdachte een geldboete van aanzienlijke omvang moet worden opgelegd. (…) De economische politierechter veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 10.000,--.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7357

Een mannenwinkel

Men's Body ShopVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 december 2008, KG ZA 08-1416 The Body Shop International Plc c.s. tegen Men's Body Shop B.V. c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Gemeenschaps- en Beneluxmerken. Bekend merk The Body Shop tegen Men’s Body Shop. 2.20 lid 1 sub c, gevaar van verwatering. Geen tipje van de Intel-sluier. Overdracht domeinnaam. Proceskosten volgens indicatietarief: €6000,-

“ 4.7. Het teken MEN’S BODY SHOP en het merk THE BODY SHOP delen de twee laatste woorden waaruit zij zijn samengesteld. Hierboven (4.5.) is voorshands aangenomen dat het merk THE BODY SHOP door inburgering ruimschoots onderscheidend vermogen heeft gekregen. Dat geldt ook voor de twee laatste woorden tezamen. Anders dan MBS betoogt gaat het hier niet (meer) om algemene woorden. Voor zover MBS zou bedoelen dat body shop een generieke aanduiding is voor een winkel met producten voor de lichaamsverzorging, slaagt dit niet. Misschien is dat op enig moment zo geweest, maar nu de samenstelling body shop onderscheidend vermogen heeft verkregen en heeft behouden is dat in elk geval nu niet meer zo.

4.8. Dat betekent dus dat het teken en het merk de twee laatste woorden gemeenschappelijk hebben en dat deze woorden, in samenstelling, onderscheidend zijn. In het merk worden deze voorafgegaan door het niet onderscheidende woord The. In het teken van MBS worden de woorden voorafgegaan door het woord Men’s. Ook dit woord is niet onderscheidend voor een ‘mannenwinkel’. Tezamen komt dit erop neer dat merk en teken weliswaar niet identiek zijn maar wel overeenstemmend zijn door het gebruik van een gelijke en onderscheidende samenstelling van twee van de drie woorden. Die overeenstemming is begripsmatig en wat de twee laatste woorden betreft, ook visueel en auditief.

4.9. Door het gebruik van het teken MEN’S BODY SHOP dreigt ook het gevaar van verwatering van het merk THE BODY SHOP, doordat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het merk. Juist omdat merk en teken worden gebruikt voor winkels met producten voor de lichaamsverzorging dreigt dan het gevaar dat de samenstelling body shop verwordt tot generieke aanduiding voor een dergelijke winkel.

4.10. Bij deze stand van zaken ligt het onder I gevorderde verbod voor toewijzing gereed.”

Lees het vonnis hier. Zie ook Men's Body Shop zoekt nieuwe naam (hier) en nieuwe naam gevonden (hier).

IEF 7355

De vervaardiging en distributie van korsetterieartikelen

COPAD - For selling remaindered stockHvJ EG, 3 december 2008, conclusie A-G Kokott in zaak C-59/08, Copad SA tegen Christian Dior couture SA e.a. (verzoek van de Cour de Cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing).

Merkenrecht. Merkenrichtlijn. Uitputting van rechten van merkhouder. Verkoop van met merk voorziene producten onder schending van licentieovereenkomst. Verkoop door een discounter. Schending van merkreputatie. Ontbrekende toestemming merkhouder.

Dior heeft met SIL een merklicentieovereenkomst gesloten voor de vervaardiging en distributie van korsetterieartikelen onder het merk Christian Dior. In deze overeenkomst was bepaald dat „met het oog op de handhaving van de algemene bekendheid en het prestige van het merk de licentiehouder zich ertoe verbindt, niet te verkopen aan groothandelaren, inkoopcombinaties, discounters, postorderbedrijven, bedrijven die verkopen via het systeem van huis-aan-huis-verkoop of thuisparty’s, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de licentiegever. Hij neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze bepaling door zijn distributeurs of kleinhandelaren wordt nagekomen.”

SIL heeft vervolgens aan Copad International (hierna: „Copad”), een discounter, waren verkocht, voorzien van het merk dat het voorwerp is van de licentieovereenkomst. Copad heeft een deel van de waren doorverkocht aan derden. Dior heeft SIL en Copad gedagvaard wegens merkinbreuk.

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of SIL door de verkoop van de waren aan Copad inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Dior. De tweede vraag heeft betrekking op de mogelijke uitputting van het merkrecht. Handelt een licentiehouder zonder toestemming van de merkhouder als hij  waren in de handel brengt onder het betrokken merk en daarbij in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters verbiedt? En, voor het geval dat de merkhouder door het verbod van verkoop aan discounters de uitputting niet kan uitsluiten, kan de merkhouder zich op grond van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn tegen verdere verhandeling van de waren kan verzetten?

“67. Tegen deze achtergrond geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

1) Artikel 8, lid 2, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd, dat de aan het merk verbonden rechten door de merkhouder kunnen worden ingeroepen tegen een licentiehouder die in strijd handelt met een bepaling van de licentieovereenkomst die de verkoop aan discounters verbiedt, indien de reputatie van de waren door deze verkoop zo ernstig wordt geschaad dat afbreuk wordt gedaan aan hun kwaliteit.

2) Artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat een licentiehouder die in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst waren onder een merk in de handel brengt, slechts dan zonder toestemming van de merkhouder handelt indien de licentiehouder door de distributie tegelijkertijd de aan het merk verbonden rechten in de zin van artikel 8, lid 2, van die richtlijn schendt.

3) Artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 biedt de merkhouder niet de mogelijkheid zich te verzetten tegen de distributie van zijn gemerkte waren door een discounter op de loutere grond dat een beding in de licentieovereenkomst de verkoop van de waren aan discounters verbiedt.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7353

Het gemak waarmee het teken kan worden geassocieerd met het merk

Zonenbril Nisu - Beeldmerk Arrmani (Klik voor vergroting)Rechtbank ’s-Gravenhage, 3 december 2008, HA ZA 07-1918, G.A. Modefine S.A. tegen Nisu International B.V.

Eerst even kort: Merkenrecht.  Gestelde versiering maakt inbreuk op beeldmerk Armani. Geen rechtsverwerking omdat een bij eerdere door de douane vastgehouden partij geen inbreukprocedure is gestart. Onbetwiste proceskosten: € 25.504,14.

Eiser Modefine is houdster van de merkrechten met betrekking tot het modehuis Giorgio Armani en stelt dat gedaagde Nisu middels het op de zonnebrillen van gedaagde voorkomende teken (klik voor vergroting, afbeeldingen in vonnis) inbreuk maakt op de merkrechten van Armani.  De rechtbank wijst de vorderingen toe.

Rechtsverwerking: “4.2. Het meest vergaande verweer van Nisu houdt in dat Modefine haar rechten om ter zake van merkinbreuk op te treden heeft verwerkt. Dit verweer slaagt niet. Nisu mocht er naar het oordeel van de rechtbank niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Modefine haar rechten jegens Nisu niet zou handhaven. De omstandigheid dat de Douane in oktober 2006 de vrijgave van een voor Nisu bestemde partij met onder andere 240 zonnebrillen met het Nisu-teken op grond van art. 9 Vo. 1383/2003 heeft geschorst en deze partij vervolgens is vrijgegeven omdat Modefine niet binnen de vereiste (twee keer) 10 dagen een inbreukprocedure is gestart, is daartoe onvoldoende. Van een verzwaarde zorgplicht voor de merkhouder op grond van Vo. 1383/2003, als door Nisu gesteld, is geen sprake.

Voorts kan niet gezegd worden dat Modefine heeft stilgezeten. Modefine heeft weliswaar niet binnen de in Vo. 1383/2003 genoemde termijn een procedure ingeleid, maar heeft Nisu vervolgens bij brief van 17 november 2006 laten weten bezwaar te maken tegen verdere verhandeling van de (240) zonnebrillen met het Nisu-teken. Ook nadien heeft Modefine niet stilgezeten. Na de brief van 21 november 2006, waarin Nisu de inbreuk betwist, heeft Modefine Nisu bij brief van 13 februari 2007 wederom gesommeerd ten aanzien van een partij zonnebrillen met het Nisu-teken. De daartussen gelegen periode is, zeker gelet op de sommatie van 17 november 2006, veel te kort om enig vertrouwen aan te ontlenen dat Modefine haar rechten niet zou handhaven.

4.3. Ook voor zover Nisu stelt dat zij in haar positie onredelijk wordt benadeeld en Modefine om die reden haar rechten heeft verwerkt, slaagt haar verweer niet. (…)  De rechtbank is van oordeel dat voor Nisu op grond van de aan haar verzonden sommatie van 17 november 2006 voorzienbaar was dat Modefine handhavend zou optreden, zodat Nisu hierop had kunnen anticiperen. Modefine heeft ook na deze sommatie niet stilgezeten en Nisu bij brief van 13 februari 2007 wederom gesommeerd inzake het gebruik van het Nisu-teken. Van rechtsverwerking is derhalve geen sprake.”

Inbreuk: “4.5. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat het in aanmerking komende publiek een teken als versiering opvat, niet in de weg kan staan aan de door artikel 9 lid 1 aanhef en sub b GMVo. verleende bescherming, wanneer dat teken, niettegenstaande het decoratieve karakter ervan, zodanig overeenstemt met het ingeschreven merk dat het betrokken publiek kan menen dat de waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (HvJEG 10 april 2008, zaak C-102/07, Adidas/Marca, LJN: BD9710, r.o. 34, 35 en 36). Het gaat er om of de gemiddelde consument zich, bij het zien van zonnebrillen die zijn voorzien van het Nisuteken, kan vergissen omtrent de herkomst van die zonnebrillen door te menen dat die worden verhandeld door Modefine of een daaraan verbonden onderneming. Hierbij speelt niet uitsluitend de mate van overeenstemming tussen het merk en teken een rol, maar ook het gemak waarmee het teken kan worden geassocieerd met het merk, met name gelet op de bekendheid daarvan op de markt. Hoe bekender het merk, hoe groter namelijk het aantal marktdeelnemers dat overeenstemmende tekens zal willen gebruiken.

4.6. (…) Daarvan uitgaande is het Nisu-teken in feite vrijwel gelijk aan het Gemeenschapsmerk van Modefine, met weglating van de letters ‘GA’ en de kop van de ‘vogel’. Niet gezegd kan worden dat nu juist de letteraanduiding en de ‘kop’ de totaalindruk van het Gemeenschapsmerk domineren. In overige zin is het Nisuteken gelijk aan het Gemeenschapsmerk van Modefine. Zelfs het aantal ribbels van het Nisu-teken stemt daarmee overeen. (…)  Het feit dat Nisu haar zonnebrillen (tevens) aanbiedt onder vermelding van de merken SAY en KOST en het prijsverschil tussen haar zonnebrillen en die van Modefine, doet daaraan niet af. Ook kan niet gezegd worden dat de beschermingsomvang van het Gemeenschapsmerk aldus wordt opgerekt tot de letter ‘V’, gelijk Nisu stelt. Zij gaat er daarmee immers aan voorbij dat haar teken, ervan uitgaande dat dit een ‘V’ is, op een bijzondere wijze is vormgegeven. Het is juist de wijze waarop zij de ‘V’ heeft gestileerd op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van een grote mate van overeenstemming met het Gemeenschapsmerk van Modefine.”

Lees het vonnis hier.