Alle rechtspraak  

IEF 7350

En bijzonder leuk te rijden is

Ford FunGvEA, 2 december 2008, zaak T-67/07, Ford Motor Co tegen OHIM.

Gemeenschapsmerkenrecht. Onterechte weigering inschrijving gemeenschapswoordmerk FUN voor klasse 12, motorvoertuigen en accessoires). Fun is niet beschrijvend. “Het teken FUN op de achterkant van een voertuig kan niet dienen om rechtstreeks een motorvoertuig of een van de wezenlijke kenmerken ervan aan te duiden.”

“34. Het teken FUN voor motorvoertuigen kan worden begrepen als een aanduiding dat deze voertuigen leuk of een bron van plezier kunnen zijn. Het teken FUN kan dus worden gezien als een teken waardoor aan de waar een positief imago – dat veel weg kan hebben van een verkoopbevorderend imago – wordt verleend, door bij de relevante consument het idee op te roepen dat een voertuig een bron van plezier kan zijn. In bepaalde gevallen kan een motorvoertuig weliswaar een bron van plezier zijn voor de bestuurder ervan, maar het teken FUN gaat niet verder dan suggereren.

35. In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de band tussen de betekenis van het woord „fun” en motorvoertuigen te vaag, onbepaald en subjectief is om dit woord een beschrijvend karakter voor die waren te verlenen. 

36. Anders dan bepaalde aanduidingen die kenmerken van een voertuig beschrijven, zoals turbo, ABS of 4x4, kan het teken FUN op de achterkant van een voertuig niet dienen om rechtstreeks een motorvoertuig of een van de wezenlijke kenmerken ervan aan te duiden. Op die plaats zal het door de relevante consument worden opgevat als een aanduiding van de commerciële herkomst van de waar.

37. De vaststelling door de kamer van beroep dat de consument het woord „fun” voor de betrokken waren zal opvatten als een aanduiding dat een voertuig een origineel aspect heeft of leuk te rijden is, volstaat dus niet om het teken FUN een beschrijvend karakter in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te verlenen.

38. Uit het voorgaande volgt dat het teken FUN met motorvoertuigen niet een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft waardoor het betrokken publiek daarin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van deze waren of van een van de kenmerken ervan kan zien. Het teken FUN valt dus niet onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94.”

(…) 54. De kamer van beroep heeft dus in wezen het ontbreken van onderscheidend vermogen van het teken FUN afgeleid uit het beschrijvend karakter ervan. Hierboven werd evenwel geoordeeld dat de kamer van beroep ten onrechte van mening was dat het teken FUN viel onder het verbod van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94. Bijgevolg moet de redenering van de kamer van beroep met betrekking tot artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 worden afgewezen voor zover deze is gebaseerd op de hierboven vastgestelde onjuiste opvatting.”

Lees het arrest hier.

IEF 7349

Una débil similitud

BrillanteGvEA, 2 december 2008, zaak T-275/07, Ebro Puleva tegen OHIM /  Luis Berenguel, SL.

Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure o.g.v. oudere Spaanse beeldmerken met het woordbestanddeel “Brillante” tegen aanvraag gemeenschapswoordmerk BRILLO’s. (Klassen 29, 30, 31, kort gezegd, voedingswaren). Oppositie afgewezen: overeenstemming bestanddeel ‘brill’ is onvoldoende.

"28. Il ressort de ce qui précède, d’une part, que les signes en cause sont clairement différents sous l’aspect visuel, qui joue un rôle prépondérant dans les circonstances de l’espèce, et d’autre part, que s’ils présentent une faible similitude phonétique et conceptuelle, véhiculée par leur élément commun « brill », la pertinence d’une telle constatation est réduite en raison du rôle prépondérant de l’élément visuel. Dans ces circonstances, le Tribunal estime que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur en concluant que les signes en cause, appréciés par rapport à l’impression d’ensemble qu’ils produisent, ne sont pas similaires et que, par conséquent, l’existence d’un risque de confusion dans l’esprit du consommateur concerné peut être exclue, nonobstant l’identité ou la similitude entre certains produits visés. Partant, il y a lieu de rejeter les arguments de la requérante sur lesquels la demande en annulation de la décision attaquée est fondée et, de ce fait, de rejeter le recours dans son intégralité."

Lees het arrest hier.

IEF 7348

Als ex-echtgenoot van de heer Boris Becker

GvEA, 2 december 2008, zaak T-212/07, Harman International Industries, Inc. tegen OHIM / Barbara Becker.

Gemeenschapsmerkenrecht. Familienamen. Oppositieprocedure o.g.v. ouder gemeenschapswoordmerk BECKER tegen anvraag voor gemeenschapswoordmerk Barbara Becker (klasse 9). Gerecht vernietigt de beslissing van het OHIM en wijst de oppositie toe.

“36. Dat Barbara Becker in Duitsland het statuut van een beroemdheid heeft als ex-echtgenoot van de heer Boris Becker, betekent voorts niet dat de conflicterende merken begripsmatig niet overeenstemmen. Het oudere merk BECKER en het merk Barbara Becker verwijzen immers naar dezelfde familienaam Becker. Zij hebben dus een punt van overeenstemming, temeer daar in een deel van de Gemeenschap aan het element „becker” van het aangevraagde merk als familienaam mogelijkerwijs een groter onderscheidend vermogen wordt toegekend dan aan het element „barbara”, dat gewoon een voornaam is. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het relevante publiek een onvolmaakt beeld van de conflicterende merken bijblijft.

37. (…) In casu dient te worden vastgesteld dat het element „becker” zal worden opgevat als een familienaam, die vaak wordt gebruikt ter aanduiding van een persoon. Er dient te worden geoordeeld dat dit element een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in het merk Barbara Becker.

 (…) 40. Wat het verwarringsgevaar betreft, dient eraan te worden herinnerd dat niet wordt betwist dat de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde of soortgelijk zijn, en dat het merk Barbara Becker en het merk BECKER op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak punten van overeenstemming vertonen. Zelfs al zijn de betrokken waren bestemd voor een betrekkelijk oplettend publiek, toch kan dit publiek menen dat deze waren afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen. Derhalve dient te worden vastgesteld dat er gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat.

42. Tevens faalt het argument van interveniënte dat de rechtspraak inzake samengestelde merken in casu niet van toepassing is doordat het aangevraagde merk bestaat uit een voornaam en een familienaam. In het geval van merken bestaande uit een persoonsnaam zijn de criteria ter beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 immers bij ontbreken van een andersluidende bepaling in deze verordening dezelfde als die welke gelden voor de andere categorieën van merken. Aldus kan een teken dat de voornaam en de familienaam van een natuurlijke persoon bevat, niet als gemeenschapsmerk worden ingeschreven indien het in strijd is met een relatieve weigeringsgrond voor inschrijving na oppositie door de houder van een ouder merk."

Lees het arrest hier.

IEF 7338

Een Duitse termijn

GvEA, 26 november 2008, zaak T-100/06, Deepak Rajani tegen OHIM / Artoz-Papier AG (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositieprocedure op basis van ouder international woordmerk ARTOZ (klassen 35, 41) tegen aanvraag gemeenschapswoordmerk ATOZ (klassen 35, 41). Oppositie toegewezen: Zeer overeenstemmende merken voor identiek waren. Gebruikstermijn ouder merk was nog niet verstreken (Duits recht van toepassing).

“37. It must therefore be held that, in the present case, since the Board of Appeal based the contested decision on an earlier international registration having effect in Germany, reference must be made to German trade mark law both for the date on which the international registration first took effect in Germany and for the starting point for the five-year time-limit.

(…) 43. It follows that if, in Germany, an applicant for a trade mark seeks proof of use of an earlier international registration in respect of which the German Patent and Trade Marks Office first made a declaration under Article 5 of the Madrid Agreement, but to which it later granted protection, the date of receipt by the International Bureau of WIPO of the final notification of the granting of protection constitutes the starting point for the calculation of the five-year time-limit. In the context of the German procedures, that date is therefore the date on which the registration procedure for an international registration is regarded as being completed.

(…) 46. Thirdly, as regards the complaint that by adding, of its own motion, the one-year time-limit to the five-year time-limit, the Board of Appeal turned the exception into the general rule, it should be noted that Paragraph 115(2) of the Markengesetz provides for such addition as a general rule. Moreover, OHIM rightly pointed out that an applicant for an international trade mark cannot be required to use and invest in the trade mark applied for before he knows whether the latter does actually enjoy the protection sought in the territory concerned, which was not the position before the expiry of the time-limit laid down in Article 5(2) of the Madrid Agreement.

47. Fourthly (…) it should be noted that that directive does not harmonise the procedural aspect of trade mark registration and it is thus for the Member State to determine the time at which the registration procedure comes to an end (…).”

Lees het arrest hier.

IEF 7337

Verssss

En route internationalGvEA, 26 november 2008, zaak T-147/06 En Route International Ltd tegen OHIM

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering beschrijvend woordmerk FRESHHH voor, kort gezegd, eten en drinken.

“21. Nach dem vorstehend Gesagten wird der betroffene Verbraucher, wenn ihm die angemeldete Marke begegnet, diese ungeachtet der doppelten Hinzufügung des Endbuchstabens „h“ als eine Variante des Ausdrucks „fresh“ wahrnehmen. Das Wort „fresh“ ist aber ein gängiges englisches Wort, das zur Bezeichnung eines der relevanten Merkmale der von der Anmeldemarke erfassten Waren verwendet werden kann, nämlich der Frische, was bedeutet, dass die angemeldete Marke beschreibend ist.“

Lees het arrest hier.

IEF 7336

Een nieuw alternatief

GvEA, 26 November 2008, zaak T-184/07, Avon Products, Inc. tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerk. Terechte weigering niet onderscheidend woordmerk ANEW ALTERNATIVE voor zeepjes e.d. (ANEW inderdaad zonder spatie).

“26. (…) The sign ‘a new alternative’ will be perceived from the outset as an advertising slogan indicating to the consumer that the product or service concerned offers an alternative to the existing goods or services, and not as an indication of its commercial origin. Consequently, in accordance with the case-law set out in paragraph 22 above, the mark applied for is devoid of distinctive character and its registration is for that reason impermissible on the ground for absolute refusal laid down in Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7335

Nieuwe look

GvEA, 26 November 2008, zaak T-435/07, New Look Ltd. Tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering niet onderscheidend woordmerk NEW LOOK voor kleding e.d. Het is niet meer dan “an advertisement with the sole aim of making a claim about a product or the change that that product can confer on a person’s appearance”.

“23. In the present case, at the very least, a basic understanding of English on the part of the general public, in any event, in the Scandinavian countries, the Netherlands and Finland must be regarded as a well-known fact. Therefore, the Board of Appeal was entitled to take the view that the target public in those countries would understand the sign applied for and would not see it as a badge of a particular trade origin for the goods and services at issue, but as an advertisement with the sole aim of making a claim about a product or the change that that product can confer on a person’s appearance. Consequently, the Board of Appeal did not err in finding that the sign applied for is devoid of any inherent distinctive character in those countries.”

Lees het arrest hier.

IEF 7334

Surfkaartje

GvEA, 25 novembre 2008, T-325/07, Caisse fédérale du Crédit mutuel Centre-Est Europe (CFCMCEE) tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Weigering van OHIM tot inschrijving gesteld beschrijvend woordmerk SURFCARD (creditcards) wordt gedeeltelijk ongedaan gemaakt, weigering is terecht voor creditcards, maar  gaat niet op voor alle gegevensdragers en  creditcarddiensten.

"(…) La décision de la première chambre de recours est annulée dans la mesure où elle refuse l'enregistrement comme marque communautaire du signe verbal SURFCARD pour les « supports de données magnétiques, support de données optiques » relevant de la classe 9 ainsi que les « services de cartes de crédit, services de cartes de débit » relevant de la classe 36 au sens de l'arrangement de Nice (…)"

Lees het arrest hier.

IEF 7333

Veelal flessen met inhoud

Rechtbank Rotterdam (rechter-plaatsvervanger mr. Chr. A.J.F.M. Hensen), 19 november 2008, HA ZA 07-0158, Bacardi & Company Ltd. c.s. tegen Mevi Internationaal Expeditiebedrijf

Merkenrecht. Parallelimport. Flescode. T1 opslag. Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. 1019h-proceskosten alleen voor gedeelte parallelimport. Beslissing aangehouden.

“4.1. Bacardi verwijt Mevi kort gezegd, actieve betrokkenheid bij ongeautoriseerde parallelimporten van haar producten. Zij beroept zich daartoe op haar Benelux merken.

(…) 4.6. De rechtbank betwijfelt of het wettelijk voorschrift dat de fles traceerbaar moet zijn aan de hand van een flescode beperkt is tot de landen van de EER. Dat gegeven is in dit geval ook niet bijzonder relevant. Van de flessen in opslag staat immers nog niet vast wat het bestemmingsland is. Reeds daarom kan het recht van het bestemmingsland niet gelden als aanknopingspunt voor het toepasselijk recht. (…) Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. Het is onmiskenbaar de bedoeling dat de flessen in opslag hier te lande bestemd zijn om waar dan ook voor menselijke consumptie in het verkeer te worden gebracht. Het zou in strijd zijn met regels van het maatschappelijk verkeer indien Bacardi zou toelaten dat flessen, door haar geproduceerd en onder haar merk, zonder mogelijkheid van recall dreigen te worden verhandeld. Dat is ook onrechtmatig indien vast zou staan dat de flessen een bestemming hebben naar een land waar niet voorzien is in regelgeving die dat verbiedt.

(…) 4.11. Bacardi erkent dat ongeoorloofde parallelimport in beginsel niet aan de orde is indien en zolang de flessen zich nog achter de douane onder T1-verband bevinden. De flessen kunnen dan nog worden vervoerd naar buiten de EER en aldaar in het verkeer worden gebracht.

4.13. Dat in Europa een aantal flessen is opgedoken met flesnummers waaruit blijkt dat deze zonder toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat deze flessen op grond van de flescode kunnen worden gerekend tot partijen die bij Mevi in opslag staan is onvoldoende deugdelijk weersproken. Een voorshands naar omvang beperkte inbreuk op rechten van Bacardi en een betrokkenheid van Mevi, in elk geval als opslagnemer, staat daarmee vast. 

(…) 4.15. Tezamen, met het in de opslag hebben van gedecodeerde flessen, is dit voldoende om te concluderen tot betrokkenheid van Mevi bij ten minste enige inbreuk op rechten van Bacardi. Dit brengt met zich dat Bacardi recht en belang heeft bij haar vorderingen die zien op de vaststelling van de omvang van de inbreuk, de betrokkenheid van Mevi daarbij en de betrokkenheid van anderen (leveranciers en afnemers) daarbij.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7327

Wat is een verband?

HvJEG, 27 november 2008,zaak C-252/07, Intel Corporation Inc. tegen CPM United Kingdom Ltd (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (Verenigd Koninkrijk).

Merkenrecht. (Intel/Intelmark) Verwatering. Richtlijn 89/104/EEG. Artikel 4, lid 4, sub a. Bekende merken. Bescherming tegen gebruik van gelijk of overeenstemmend jonger merk. Gebruik waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan onderscheidend vermogen of reputatie van ouder merk.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een verband, in de zin van het arrest van 23 oktober 2003, Adidas-Salomon en Adidas Benelux (C+408/01), tussen het bekende oudere merk en het jongere merk globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

2) De omstandigheid dat het jongere merk het bekende oudere merk in gedachten oproept bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, staat gelijk met het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas Benelux, tussen de conflicterende merken.

3) De omstandigheid dat:

– het oudere merk zeer bekend is voor bepaalde specifieke soorten van waren of diensten, en

– deze waren of diensten en de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven, niet soortgelijk zijn of in hoge mate niet soortgelijk zijn, en

- het oudere merk uniek is voor welke waren of diensten ook,

impliceert niet noodzakelijk het bestaan van een verband, in de zin van het reeds aangehaalde arrest Adidas-Salomon en Adidas-Benelux, tussen de conflicterende merken.

4) Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan van een gebruik van het jongere merk waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, globaal dient te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

5)      De omstandigheid dat:

– het oudere merk zeer bekend is voor bepaalde specifieke soorten van waren of diensten, en

– deze waren of diensten en de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven, niet soortgelijk zijn of in hoge mate niet soortgelijk zijn, en

– het oudere merk uniek is voor welke waren of diensten ook, en

– het jongere merk het bekende oudere merk in gedachten oproept bij de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument,

volstaat niet als bewijs dat door het gebruik van het jongere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt of zou worden getrokken uit of afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk in de zin van artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104.

6)      Artikel 4, lid 4, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat:

– door het gebruik van het jongere merk afbreuk kan worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het bekende oudere merk, ook al is laatstgenoemd merk niet uniek;

– een eerste gebruik van het jongere merk kan volstaan om aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk afbreuk te doen;

– het bewijs dat door het gebruik van het jongere merk afbreuk wordt of zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, veronderstelt dat is aangetoond dat het economische gedrag van de gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het oudere merk is ingeschreven, is gewijzigd als gevolg van het gebruik van het jongere merk of dat er een grote kans bestaat dat dit gedrag in de toekomst wijzigt.

Lees het arrest hier.