Alle rechtspraak  

IEF 7398

Een kleine wintersportplaats

Nickelson ChamonixRechtbank ’s-Gravenhage, 12 december 2008, KG ZA 08-1384, Bizerta Sport B.V. tegen Nickelson Nederland B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Gedaagde maakt middels gebruik van het woord Chamonix op sportkleding inbreuk op eisers IR en Beneluxwoordmerk Chamonix. Geldig ‘Chiemsee’ merk. Gebruik woordmerk in opvallende vormgeving is normaal gebruik (onbeduidend verschil). Gedaagde gebruikt het woord als merk: “Het doel dat Nickelson voor ogen stond bij het gebruik van het teken is niet relevant. Het gaat om de perceptie van het in aanmerking komende publiek.” Verwarring en inbreuk aangenomen. Proceskosten €6000,-. Afbeeldingen in het vonnis.

“4.10. Naar voorlopig oordeel wordt de totaalindruk van de door Nickelson gebruikte tekens bij het relevante publiek in de Benelux gedomineerd door de woorden Nickelson en Chamonix. Deze woorden zijn immers veel groter afgebeeld dan de overige (bij vluchtige beschouwing nauwelijks leesbare) woorden. In het geval van de jassen is Chamonix zelfs nog weer groter weergegeven dan Nickelson. Omdat het woord Chamonix identiek is aan het merk van Bizerta, impliceert dit tevens een zekere mate van overeenstemming tussen merk en tekens, zowel auditief, visueel als begripsmatig. Nickelson gebruikt de tekens naar voorlopig oordeel voor soortgelijke waren (vrijetijdskleding voor sportieve mannen en vrouwen) als waarvoor het merk is ingeschreven (sportkleding, waarvan niet in geschil is dat deze steeds vaker (tevens) als vrijetijdskleding wordt gebruikt).

De voorzieningenrechter gaat er voorts vanuit dat het merk CHAMONIX een normaal onderscheidend vermogen heeft. Mogelijk dat Chamonix als bekende wintersportplaats van huis uit niet een erg sterk merk is, terwijl het kennelijk gebruikelijk is in de branche om bekende (wintersport)plaatsen als kledinglijn te gebruiken, maar daar staat onder andere tegenover dat het merk CHAMONIX sinds 1985 wordt gebruikt, via bekende winkelketens als Bristol, Makro, Piet Kerkhof en Henk ten Hoor (met 240 vestigingen in Nederland) en honderden kleinere kledingwinkels wordt verkocht en daar een grote afzet vindt. Het is onder de hiervoor genoemde omstandigheden naar voorlopig oordeel mogelijk dat het publiek op basis van de opgeroepen totaalindruk van de door Nickelson gebruikte tekens kan aannemen dat de betrokken waren van Bizerta, dan wel van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7397

Schoenen en borsten

Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 december 2008, KG ZA 08-1415, MAN S.R.L. , Manas Nederland B.V. c.s. tegen Mamas Bederland B.V. c.s.

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Schoenenzaak. (Gemeenschaps-) woord- en beeldmerken Manas tegen Mamas. Inbreuk aangenomen, verweer niet overtuigend. Afbeeldingen in het vonnis.

“4.10. Het dominerende bestanddeel dat in de totaalindruk door het woordbeeldmerk wordt opgeworpen, is naar voorlopig oordeel het woord manas. In de gebruikte tekens is dat naar voorlopig oordeel mamas. Manas en mamas stemmen in grote mate overeen. Slechts de middelste medeklinker verschilt. De mate van overeenstemming wordt vergroot doordat in merk en teken het woord van 5 letters geflankeerd wordt door een 'M' in een ovaal. Ook auditief is er voorshands oordelend een grote mate van overeenstemming. Anders dan Mamas suggereert, zal het in aanmerking komende publiek manas en mamas op bijna dezelfde wijze uitspreken. Alleen de middelste medeklinker zal anders worden uitgesproken. Wat de begripsmatige overeenstemming betreft is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verwijzing naar man (manas) vergezocht is. De verwijzing naar het Spaans voor borsten (mamas) zal - zo al juist - aan de mate van overeenstemming niet afdoen. Globaal beoordeeld naar de totaalindruk is naar voorlopig oordeel sprake van een grote mate van overeenstemming."

Lees het vonnis hier.

IEF 7394

Een nieuwe betekenis

Lavera NeutralRechtbank Utrecht, 10 december 2008, LJN: BG6478, Laverana Gmbh tegen Sara Lee Household And Body Care Nederland B.V.

Merkenrecht. Nietigheidsactie. Het woordmerk "NEUTRAL" is (in de Benelux) een aanduiding van een kenmerk van de waar (huidverzorginsproducten) maar heeft wel onderscheidend vermogen verkregen als gevolg van inburgering (in Nederland). Gedaagde Laverana maakt derhalve door de prominente gebruikmaking (als merk) van de aanduiding "Neutral" op haar verpakkingen/etiketten inbreuk op het (bekende) merk "NEUTRAL"

Voor aanduiding van een kenmerk van de waar is relevant of minstens één van de betekenissen van de woordmerken “NEUTRAL” een kenmerk van de betrokken waren kan aanduiden. De producten waar het om gaat zijn neutraal voor de huid en de consument met een (over)gevoelige huid, de maatman, zal bij het zien van de aanduiding ‘neutral’ dan ook de vermoedelijke perceptie hebben dat het product waarop die aanduiding staat (één van) de kenmerken bezit die voor hem geschikt zijn. In beginsel zou het teken Neutral voor deze waren dus niet als merk beschermd kunnen worden.

Sara Lee kan echter aantonen dat het teken inmiddels is ingeburgerd. Aangetoond dat diezelfde consument met een (zeer) gevoelige huid zal de producten die onder de merknaam “NEUTRAL” worden verhandeld identificeren als afkomstig van Sara Lee, mede als gevolg van het marktaandeel en het (intensieve) gebruik dat Sara Lee van deze merknaam heeft gemaakt (ook vóór 2003).  Het teken heeft zo “een nieuwe betekenis gekregen, die niet meer uitsluitend een kenmerk van de waar aanduidt, hetgeen haar inschrijving als merk rechtvaardigt”.  Bij de beoordeling of de betrokken kringen de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, is rekening te worden gehouden alle waren die onder dat merk door die bepaalde onderneming op de markt worden gebracht.

Ook een vordering tot gedeeltelijke vervallenverklaring van de Neutral-merken wegens niet-gebruik wordt afgewezen. Laverana kan niet als belanghebbende bij een vervallenverklaring van de merken voor reinigings-, polijst-, ontvettings- en schuurmiddelen worden aangemerkt nu nergens uit blijkt dat zij voornemens is bedoelde producten met gebruik van de aanduiding ‘neutral’ in de toekomst te gaan vermarkten.

Nu vastgesteld is dat NEUTRAL een geldig merk is oordeelt de rechtbank dat Laverna door de aanduiding ‘neutral’ prominent en in een apart kader op het etiket/de verpakking te vermelden, deze aanduiding ter onderscheiding van de door haar aangeboden waren, en dus als merk, gebruikt en dus inbreuk maakt op de merken van Sara Lee.

Wezenlijk kenmerk van de waar: “4.4.  (…) Het feit dat de woordmerken “NEUTRAL” niet een (precieze) aanduiding vormen van alle kenmerken van de in het geding zijnde producten, is voor de beoordeling niet van belang. Wel is relevant of minstens één van de betekenissen van de woordmerken “NEUTRAL” een kenmerk van de betrokken waren kan aanduiden. (…) Met het vorenstaande is gegeven dat de aanduiding ‘neutral’ verwijst naar een (belangrijk) kenmerk van het product, namelijk dat het neutraal is voor de huid, en meer specifiek dat het een acceptabel zuurgehalte heeft voor consumenten met een gevoelige huid, namelijk Ph-neutraal. (…)”

“4.5.  De omstandigheid dat het woord ‘neutral’ binnen het Beneluxgebied uitsluitend in de Duitse taal op dezelfde wijze wordt geschreven, doet aan bovenstaande conclusie niet af. Uitgangspunt is namelijk dat een leenwoord uit een andere taal ook het kenmerk van een product kan aanduiden, indien de betrokken kringen in de lidstaat waar de inschrijving geldt in staat moeten worden geacht de betekenis van het woord vast te stellen. Aangenomen moet worden dat de betrokken kringen binnen de Benelux, althans het grootste gedeelte daarvan, het woord ‘neutral’ zullen begrijpen als ‘neutraal’ (in het Nederlands sprekende gebied) of ‘neutre’ (in het Frans sprekende gedeelte). (…)”

4.6.  De omstandigheid dat de woordmerken “NEUTRAL” een aanduiding (kunnen) vormen van een kenmerk van de huidverzorgingsproducten die Sara Lee onder die naam op de markt brengt, is op zichzelf niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat deze woordmerken nietig moeten worden verklaard. Vereist is namelijk ook dat het betrokken publiek deze koppeling tussen het woordmerk en het kenmerk van het product maakt. (…) Deze vraag wordt positief beantwoord. Deze consument wenst immers een huidverzorgingsproduct aan te schaffen dat neutraal is voor de huid, dus ook een zuurgraad heeft die Ph-neutraal is. De consument met een (over)gevoelige huid zal bij het zien van de aanduiding ‘neutral’ dan ook de vermoedelijke perceptie hebben dat het product waarop die aanduiding staat (één van) de kenmerken bezit die voor hem geschikt zijn.”

Inburgering: “4.9.  (…) Van inburgering is sprake als het merk zich leent om de waar waarvoor de inschrijving geldt, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. In een dergelijk geval heeft het teken een nieuwe betekenis gekregen, die niet meer uitsluitend een kenmerk van de waar aanduidt, hetgeen haar inschrijving als merk rechtvaardigt. (…)

4.10.   Bij de beoordeling of de betrokken kringen de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, dient rekening te worden gehouden met alle waren die onder dat merk door die bepaalde onderneming op de markt worden gebracht. Immers, in de situatie dat verschillende producten onder dezelfde merknaam worden verhandeld, kan het (intensieve) gebruik van het merk ten aanzien van het ene product van invloed zijn op de bekendheid, en daarmee de identificatie, ter zake het (latere) gebruik van dat merk voor andere, eventueel soortgelijke, producten. Dit betekent in de onderhavige zaak dat het gebruik dat vanaf 1993 van het woordmerk “NEUTRAL” binnen de Benelux door Sara Lee is gemaakt, mee moet worden gewogen bij de beantwoording van de vraag of de consument Sara Lee (ook) identificeert met de huidverzorgingsproducten, die vanaf 2003 onder dezelfde naam op de markt worden gebracht.

4.11.  Voorts volgt uit de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria dat voor de beoordeling van een beroep op inburgering rekening moet worden gehouden met het marktaandeel van het merk (zie 4.9.). (…)

4.12.  Gelet op het vorenstaande ligt - samenvattend - de vraag voor of de consument met een (zeer) gevoelige huid de producten die onder de merknaam “NEUTRAL” worden verhandeld als afkomstig van Sara Lee zal identificeren, mede als gevolg van het (intensieve) gebruik dat Sara Lee van deze merknaam heeft gemaakt (ook vóór 2003). De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en daartoe is het volgende redegevend.

De rechtbank neemt als vaststaand aan dat het merk “NEUTRAL” voor het product “wasmiddelen” al vanaf 1993 op de Nederlandse wordt gebruikt, derhalve gedurende een periode van 15 jaar. Tegen deze stelling van Sara Lee heeft Laverana geen gemotiveerd verweer gevoerd. In die periode heeft het merk “NEUTRAL” volgens Sara Lee een marktaandeel van 50-55% opgebouwd op de markt voor wasmiddelen voor de (zeer) gevoelige problematische huid. Weliswaar heeft Laverana betwist dat dit percentage juist is, maar zij heeft niet gemotiveerd weersproken dat de wasmiddelen van het merk “NEUTRAL” een groot aandeel hebben verworven op genoemde markt. In het licht hiervan is het voldoende aannemelijk geworden dat het merk “NEUTRAL” bij consumenten met een (zeer) gevoelige huid sinds de start van het gebruik in 1993 een zodanige grote bekendheid is gaan genieten, dat die consument de waren - die onder die merknaam op de markt worden gebracht - als afkomstig van een bepaalde onderneming is gaan identificeren. Deze bekendheid van het merk “NEUTRAL” voor de waar “wasmiddelen” - en daarmee de inburgering - heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, een effect gehad ten gunste van de bekendheid van woordmerk “NEUTRAL” dat Sara Lee in 2003 heeft gedeponeerd en vanaf toen is gaan gebruiken ter onderscheiding van huidverzorgingsproducten voor (eveneens) de consument met een (zeer) gevoelige huid. Dit gebruik is intensief is geweest. Dit volgt uit de ter comparitie door Sara Lee ingenomen - en niet door Laverana gemotiveerd betwiste - stelling dat de neutral-huidverzorgingsproducten verkrijgbaar zijn bij tenminste 4000 verkooppunten in Nederland, waaronder algemene en gespecialiseerde drogisterijen, supermarkten, natuurwinkels en internet.

4.13.  De conclusie op grond van het vorenstaande is dat de woordmerken “NEUTRAL” door inburgering onderscheidend vermogen hebben gekregen, in die zin dat deze woordmerken zich lenen om de waren waarvoor de inschrijving geldt, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waren van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Dit brengt mee dat de vordering tot nietigverklaring en doorhaling van deze woordmerken wordt afgewezen.

Vrijhoudingsbehoefte. Gebruik als merk door wederpartij: “4.14.  Laverana heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Sara Lee zich niet kan verzetten tegen het gebruik door Laverana van de term ‘neutral’ voor waren in klasse 3, meer in het bijzonder niet tegen gebruik, bestaande in het voeren van deze term in het gecombineerd woordmerk ‘lavera Neutral’, waarvoor Laverana de gemeenschapsmerkaanvrage heeft verricht. (…)

4.15.  In dit verband wijst de rechtbank erop dat Laverana zich alleen op de aan artikel 2.23. lid 1 onder b. ten grondslag liggende vrijhoudingsbehoefte kan baseren, wanneer de door haar gebruikte aanduiding, zoals die bepaling vereist, verband houdt met een van de kenmerken van de door Laverana verhandelde waar. Hieruit volgt dat van een zodanig (toegelaten) gebruik geen sprake is als Laverana de aanduiding ‘neutral’ vooreerst als merk gebruikt en dus niet als aanduiding (van een kenmerk) van haar waren.

4.16.  Uit de verpakkingen/etiketten van de huidverzorgingsproducten van Laverana blijkt dat de aanduiding ‘neutral’ prominent iets boven het midden van het etiket/de verpakking is gepositioneerd en in grote donkerblauwe letters tegen een turkooizen achtergrond is afgebeeld, waarbij de ‘N’ in een kapitale letter is geschreven. Als gevolg van deze centrale positionering springt de aanduiding ‘Neutral’ direct in het oog. De kleur van het etiket/de verpakking buiten dit centrale kader is gebroken wit en aan de bovenzijde staat in zilveren letters het merk “lavera’ vermeld. Door op genoemde wijze de aanduiding ‘neutral’ prominent en in een apart kader op het etiket/de verpakking te vermelden, is de conclusie dat Laverana deze aanduiding ter onderscheiding van de door haar aangeboden waren, en dus als merk, gebruikt. Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat Laverana een gemeenschapsmerkaanvrage heeft verricht voor het merk “lavera neutral”. In het licht hiervan en met het oog op hetgeen hiervoor onder 4.15. is overwogen, komt Laverana geen beroep op artikel 2.23. lid 1 onder b. BVIE toe.”

Vervallenverklaring wegens non-usus:  “(…) 4.20.  In de akte houdende wijziging van eis stelt Laverana dat zij geen reinigings-, polijst-, ontvettings- en schuurmiddelen op de markt brengt. Met het oog hierop en gegeven het feit dat nergens uit blijkt dat zij voornemens is bedoelde producten met gebruik van de aanduiding ‘neutral’ in de toekomst te gaan vermarkten, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden geoordeeld dat Laverana in deze als belanghebbende bij een vervallenverklaring in de zin van artikel 2.27. lid 1 is te beschouwen. Dit leidt eveneens tot afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring.

Inbreuk woordmerken: 4.25.  Verder speelt een rol in het kader van de beoordeling van het gestelde verwarringsgevaar dat de woordmerken “NEUTRAL” door langdurig en intensief gebruik bij het publiek bekend zijn geworden. Dit geldt ook voor het gebruik van deze woordmerken vanaf 2003 voor de huidverzorgingsproducten van Sara Lee, zoals onder 4.12. reeds is geoordeeld. Door deze bekendheid heeft het merk “NEUTRAL” een grote mate van onderscheidend vermogen verkregen. In het licht hiervan en met inachtneming van de beschreven soortgelijkheid van de producten van Laverana en Sara Lee en de grote mate van overeenstemming tussen de woordmerken “NEUTRAL” en de prominente wijze waarop Laverana het teken ‘Neutral’ op haar verpakkingen/etiketten gebruikt, is de conclusie dat de mogelijkheid bestaat dat bij het in aanmerking komende publiek (waaronder is te verstaan de gemiddelde geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken soort producten) verwarring wordt gewekt tussen merk en teken (directe verwarring) dan wel de indruk wordt gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbenden op de woordmerken “NEUTRAL” en Laverana als de gebruiker van het teken ‘Neutral’ (indirecte verwarring).

Inbreuk beeldmerken: “4.26. In de geregistreerde beeldmerken van Sara Lee uit 1992, 1993 en 2003 wordt direct de aandacht getrokken door het - in grote letters geschreven - teken ‘Neutral’. Dit dominerende bestanddeel is identiek aan de aanduiding ‘Neutral’, die Laverana prominent, dat wil zeggen net iets boven het midden van haar verpakkingen/etiketten, heeft gepositioneerd. Datgene wat er van het beeld van de merken van Sara Lee en de verpakkingen van Laverana in het geheugen van de gemiddelde consument blijft hangen, is onder meer dit meest in het oog springende woord. De visuele gelijkenis van de beeldmerken “NEUTRAL” en de verpakkingen/etiketten van Laverana komt ook naar voren door de kleurstelling hiervan, namelijk wit en blauw. Daarnaast wordt het woord ‘Neutral’ op de producten van beide partijen in een gelijkend lettertype en beginnend met een hoofdletter “N” geschreven. Voor de beeldmerken van Sara Lee uit 2003 geldt nog specifiek dat de aanduiding ‘Neutral’ daarop in donkerblauwe letters wordt afgebeeld. Laverana doet op haar verpakkingen/etiketten hetzelfde. Met het oog op deze omstandigheden en gegeven de bekendheid van het merk “NEUTRAL” en de soortgelijkheid van de producten van partijen, is ook met betrekking tot de beeldmerken van Sara Lee de conclusie dat sprake is van direct, althans indirect, verwarringsgevaar.

4.27.  Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat Laverana inbreuk maakt op de woord- en beeldmerken “NEUTRAL” van Sara Lee. (…)”

Proceskosten: “4.37.  (…) Voor vonnissen gewezen na 1 augustus 2008 wordt aansluiting gezocht bij de per die datum in werking getreden regeling indicatietarieven IE. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak, gelet op de aard daarvan, in conventie en in reconventie een totale kostenveroordeling is geïndiceerd van EUR 15.000,00 (…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 7390

Noodwendig en rechtstreeks

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 december 2008, HA ZA 08-3222, Eiser tegen Gedaagde (Beneluxmerk KAMAL).

Merkenrecht. Incidentele vordering gedaagde tot voeging verknochte zaak. Vordering toegewezen. “Ofschoon in de jongere zaak tegen eiser verstek is verleend, is voeging van de hoofdzaak en de jongere zaak nog opportuun, aangezien eiser krachtens het bepaalde in artikel 143 Rv in verzet kan komen van het verstekvonnis.

Gedaagde vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met een andere bij de Rechtbank Den Haag aanhangige zaak. In die zaak heeft X  (handelend onder de naam Designer Art India) eiser gedagvaard en daarbij de voeging van deze zaak met de hoofdzaak gevorderd alsmede de vernietiging en doorhaling van de Beneluxmerken. Indien deze Beneluxmerken worden vernietigd en doorgehaald, moet in de hoofdzaak worden geoordeeld dat gedaagde geen inbreuk op het Beneluxmerk KAMAL heeft gemaakt.

“4.1. Krachtens artikel 222 Rv kan voeging van zaken worden gevorderd, indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake, wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken is geboden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de incidentele vordering aan het bepaalde in artikel 222 Rv. De hoofdzaak en de jongere zaak zijn beide voor dezelfde rechter aanhangig. Beide zaken zijn daarenboven aan elkaar verknocht, aangezien zij beide het Beneluxmerk KAMAL betreffen en toewijzing van de vorderingen in de jongere zaak noodwendig en rechtstreeks van invloed is op de beslissing in de hoofdzaak. Ofschoon in de jongere zaak tegen [eiser] verstek is verleend, is voeging van de hoofdzaak en de jongere zaak nog opportuun, aangezien [eiser] krachtens het bepaalde in artikel 143 Rv in verzet kan komen van het verstekvonnis. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

4.2. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het verweer van eiser dat de dagvaarding in de jongere zaak niet juist aan hem is betekend en dat hij voor een onbevoegde rechter is gedagvaard, welk verweer gelet op de confraternele brief van 3 november 2008, waarin woonplaats wordt gekozen aan het kantooradres van zijn advocaat, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is, in de jongere zaak moet worden gevoerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7384

Metromerken

GvEA, 10 december 2008, zaak T-290/07, MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG tegen OHIM / Metronia, SA (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositie op grond van ouder Duits beeldmerk METRO (o.a. spellen) tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk METRONIA (arcade spellen e.d.). Het GVeA vernietigt de afwijzende beschikking van het OHIM, omdat er volgens het Gerecht wel sprake is van enige de fonetische overeenstemming en het OHIm die overeenstemming in de beslissing had moeten betrekken. 

"55. It follows from all of the foregoing that, contrary to the Board of Appeal’s findings, there is a certain aural similarity between the conflicting marks, so that the Board of Appeal was wrong to find that there was a complete lack of similarity between the signs at issue and not to analyse the likelihood of confusion between the signs.

56. (…) In that regard, it should be pointed out that, although there will not necessarily always be a likelihood of confusion where two signs are found to be only aurally similar, it is nevertheless conceivable that the marks’ aural similarity alone could create a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94. However, the existence of such a likelihood must be established as part of a global assessment as regards the conceptual, visual and aural similarities between the signs at issue and the assessment of any aural similarity is only one of the relevant factors for the purpose of that global assessment.

57. Under those circumstances, the single plea must be upheld and, consequently, the contested decision annulled."

Lees het arrest hier

IEF 7383

Bateaux Mouches verwaterd

GvEA, 10 december 2008, zaak T-365/06, Compagnie des bateaux mouches SA tegen OHIM / Jean-Noël Castanet (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Nietigheidsprocedure. BATEAUX MOUCHES is verworden tot soortnaam voor de bekende Parijse rivierboten en het overeenkomende gemeenschapswoordmerk wordt gedeeltelijk, voor, kort gezegd, watertoerisme en waterhoreca, nietig verklaard.

“26. Enfin, le fait que l’expression « bateau mouche » soit une dénomination commune s’agissant des services visés par la marque en cause n’est pas remis en cause par les arguments invoqués par la requérante.

27. Concernant l’allégation de la requérante selon laquelle elle aurait démontré être la première société à avoir adopté en 1950 le signe BATEAUX MOUCHES en tant que marque pour désigner des activités de tourisme fluvial, il y a lieu de considérer que cette circonstance ne permet pas d’exclure que la marque en cause soit devenue, par la suite, la dénomination commune des bateaux destinés au transport de voyageurs par voie fluviale à des fins touristiques. En effet, sans qu’il soit nécessaire de vérifier si ledit signe jouissait d’un caractère distinctif en 1950, il convient de rappeler qu’un signe qui était capable, à une certaine époque, de constituer une marque est susceptible, en raison de son utilisation par des tiers en tant que dénomination usuelle d’un produit ou d’un service, de perdre la capacité d’exercer les fonctions d’une marque.

28. Concernant la mise en place d’une procédure de surveillance de la marque en cause, l’accord avec l’Office du tourisme et des congrès de Paris sur l’utilisation de l’expression « bateau mouche », les lettres envoyées à certains éditeurs de dictionnaires ainsi que les lettres de mise en demeure, les publications d’errata dans la presse et les engagements d’autres sociétés à ne pas utiliser l’expression « bateau mouche » d’une façon générique, il s’agit d’éléments qui ne sont pas de nature à prouver que le ladite marque possède un caractère distinctif intrinsèque.

29. En conséquence, il convient de considérer que le public pertinent comprend, dans le domaine visé par la marque en question, le signe verbal BATEAUX MOUCHES comme se référant dans son ensemble aux services de transport par bateaux touristiques et de plaisance, ainsi que de divertissement et de restauration et d’hôtellerie assurés à bord de ce type de bateaux. Partant, il y a lieu de conclure que, en application de la jurisprudence citée au point 19 ci-dessus, ledit signe n’est pas apte à distinguer, dans la perception du public en cause, les services de la requérante de ceux qui ont une autre origine commerciale.

Lees het arrest hier.

 

IEF 7381

Een gestileerde glasoven

GVeA, 10 december 2008, zaak T-412/06, Vitro Corporativo tegen OHIM / VKR Holding (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure  o.g.v ouder gemeenschapswoordmerk VITRAL tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk Vitro (glasbouwmaterialen). Oppositie toegewezen.

“25. En effet, à supposer même que le terme « vitral » soit descriptif des produits désignés, il n’en reste pas moins, d’une part, que la validité de ladite marque ne forme pas l’objet de la présente procédure et, d’autre part, que le prétendu caractère descriptif existerait éventuellement uniquement en ce qui concerne les langues latines, tandis que, pour les autres langues, ce terme n’aurait pas cette force évocatrice des produits désignés et jouirait donc d’un caractère distinctif moyen, comme l’a indiqué la chambre de recours au point 28 de la décision attaquée, sans être contredite sur ce point par la requérante.

(…) 27. En examinant la similitude des signes en cause, force est de constater que, du point de vue visuel, les quatre premières lettres des deux signes sont identiques, les différences résidant exclusivement dans les terminaisons « al » et « o ». Dès lors, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré que les deux marques en cause étaient similaires du point de vue visuel, cette similitude ne pouvant pas être exclue par l’élément figuratif représenté par le « v » stylisé de la marque demandée. En tout état de cause, la requérante n’a avancé aucun élément de preuve visant à démontrer que le public pertinent verrait dans le « v » stylisé l’embouchure d’un four à verre, la copie d’un brevet nord-américain ne pouvant pas suffire à cet effet.

 

(…) 29. Aucune comparaison des marques n’est possible du point de vue conceptuel dans les langues qui ne sont pas des langues latines, dans la mesure où le terme « vitral » est dépourvu de toute signification dans ces langues. Quant au terme « vitro » dont est constituée la marque demandée, il est fortement improbable que le consommateur concerné, confronté à ladite marque apposée sur les produits désignés, puisse faire le lien avec la technique médicale « in vitro », comme le prétend la requérante.

30. Il s’ensuit que, comparées dans leur ensemble, les marques en cause sont similaires tout au moins dans les langues des États membres qui ne sont pas des langues latines.

31. Compte tenu de l’identité des produits désignés ou de leur similitude élevée, du fait que le public pertinent est composé tant de professionnels que du grand public et, enfin, de la similitude des marques en causee la part du public concerné quant à l’origine commerciale des produits en cause, tout a, c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu qu’il existait un risque de confusion d u moins dans la partie du territoire de la Communauté dans laquelle sont parlées des langues des États membres qui ne sont pas des langues latines. celle de l’espèce. Les décisions des chambres de recours et les arrêts du Tribunal invoqués par la requérante sont donc sans incidence sur la présente affaire.”

Lees het arrest hier.

IEF 7380

Onafhankelijke voorvering

GvEA. 12 december 2008, zaak T-462/05, JTEKT Corp tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Onterechte weigering  woordmerk IFS (motorvoetuigen e.d.). IFS (independent front suspension) is toch niet beschrijvend volgens het Gerecht, althans, dat het OHIM dat niet afdoende heeft bewezen (document zoek).

“38. In that regard, OHIM merely stated that it was logical for any specialist in mechanics, aware of the interference caused by divergent movements of the wheels, to assume that a steering or power steering system called ‘IFS’ is designed to achieve specific technical results, namely to be fitted to independent front suspension (also known as ‘IFS’) and to isolate the vibrations and strains caused by the vertical movement of the wheels as opposed to the lateral movement operated by the steering. When requested at the hearing to indicate precisely the paragraphs of the documents relied upon in the contested decision in support of the findings of the Board of Appeal that steering or power steering was designed to be compatible with independent front suspension, OHIM stated that it was unable to refer to a specific document, and referred generally to the series of documents appended to the examiner’s letter of 13 August 2004.

39. Accordingly, it is not possible to identify, from among the documents relied upon by OHIM, those which show that there is a technical link between the goods covered and independent front suspension, in the sense that those goods are designed to be compatible with such suspension. Consequently, the accuracy of that fact has not been established for the purposes of the case-law referred to in paragraph 35 above.

40. It must be concluded, therefore, that the documents on which the Board of Appeal based the contested decision do not prove, per se, that the relevant public, as defined in paragraph 31 above, would perceive the sign IFS as descriptive of one of the characteristics of the goods covered and that, in consequence, registration of the trade mark applied for would be contrary to Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94.

42. It follows from the foregoing considerations that the plea relied on by the applicant, alleging infringement of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94, is well founded and that the contested decision falls to be annulled."

Lees het arrest hier.

IEF 7379

Very common forenames and surnames

Giorgie - Giorgie Beverly HillsGvEA, 10 december 2008, zaak T-228/06, Giorgio Beverly Hills tegen OHIM / WHG Westdeutsche Handelsgesellschaft mbH (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure  o.g.v. ouder Duits woordmerk GIORGIO (kleding) tegen gemeenschapswoordmerkaanvrage GIORGIO BEVERLY HILLS (kleding). Gerecht vernietigt beslissing OHIM en wijst de oppositie af. "(...) In the absence of any enhanced distinctiveness through use of the earlier mark, the consumer will not infer from the use of the forename Giorgio the existence of an economic link between all the proprietors of marks containing that forename"

“28. As regards the visual similarity of the signs at issue, it must be noted that the mark applied for is three times longer than the earlier mark. Admittedly, the first component of word marks may be more likely to catch the consumer’s attention than the following components. However, that consideration cannot apply in all cases. It cannot, in any event, call into question the fact that it is necessary to take account of the overall impression given by the marks at issue when examining their similarity, since the average consumer normally perceives a mark as a whole and does not proceed to analyse its various details.

29. The same applies from the phonetic point of view, in view of the fact that the mark applied for will be pronounced in six syllables (‘gior-gio-be-ver-ly-hills’), whereas the earlier mark contains only two syllables (‘gior-gio’).

30. As regards the conceptual comparison of the conflicting signs, as was stated at paragraph 25 above, the words ‘beverly hills’ in the mark applied for refer to a particular geographical place, with which the target public is familiar, and are not descriptive of the goods concerned. Those words have a strong semantic value which, combined with that of the masculine forename Giorgio, produces a whole that is conceptually different from the earlier mark (see, to that effect, GIORGIO BEVERLY HILLS, paragraph 49).

31. Furthermore, in a business sector such as that of clothing, in which it is common to use signs consisting of forenames and surnames, and in particular Italian forenames and surnames, it may be assumed, as a general rule, that very common forenames and surnames will be used more frequently in the course of trade than unusual forenames and surnames. Accordingly, and in the absence of any enhanced distinctiveness through use of the earlier mark, the consumer will not infer from the use of the forename Giorgio the existence of an economic link between all the proprietors of marks containing that forename.

32. It follows that the similarities between the two marks in question cannot outweigh the differences between them, which create a different overall impression.

33. Accordingly, even though there is similarity between the goods covered by the conflicting marks in this case, the visual, phonetic and conceptual differences between the signs in question constitute, in particular in the light of the findings in paragraphs 30 and 31 above, sufficient grounds for holding that there is no likelihood of confusion in the mind of the relevant public (see, to that effect, GIORGIO BEVERLY HILLS, paragraph 52).

Lees het arrest hier.