Alle rechtspraak  

IEF 2698

Lisez par vous même

frx.bmpGvEA, 4 oktober 2006, zaken T-188/04 en T-190/04. Freixenet tegen OHIM (Forme d'une bouteille émerisée noire mate et forme d'une bouteille émerisée blanche ).

“Premièrement, il y a lieu, en outre, de constater qu’il ressort du dossier que, parmi toutes les sortes de bouteilles citées au point 23 de la décision attaquée, aucune rubrique intitulée « les bouteilles en verre émerisé noir mat », qui comprendrait les noms des bouteilles présentant les caractéristiques de la marque demandée, ne figure sous cette dénomination complète. Deuxièmement, la requérante fait observer que certaines assertions de la décision de la chambre de recours concernant les bouteilles en question seraient invérifiables ou fausses, en ce que celles-ci n’auraient pas les caractéristiques que la chambre de recours leur a attribuées. De surcroît, ainsi que l’a fait valoir la requérante sans être contredite par le défendeur, certaines des bouteilles auxquelles il est fait référence dans la décision attaquée n’auraient pas pu être prises en considération au moment du dépôt de la demande d’enregistrement de la marque communautaire et, pour quatre d’entre elles, il n’aurait pas été possible d’en déceler une commercialisation sur le marché. Au surplus, ainsi que la requérante le souligne à juste titre, il convient de relever que les exemples concernant les bouteilles Moët et Chandon, contenus dans le seul site Internet accessible parmi les trois mentionnés par l’examinatrice, pour lesquels la requérante a, par conséquent, été en mesure de présenter des observations dans son mémoire devant la chambre de recours, n’ont fait l’objet d’aucune mention dans la décision attaquée.

 Il s’ensuit qu’il ne saurait être exclu que, si la requérante avait pu prendre utilement position sur tous les éléments de fait qui ont constitué le fondement de la décision attaquée en ce qui concerne le motif absolu de refus visé par l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94, elle aurait pu mieux assurer sa défense et influencer, de quelque manière que ce soit, l’appréciation de la chambre de recours.”

Lees de arresten hier en hier.(Nederlandse of Engelse versie niet beschikbaar). 

valle.bmpGvEA, 4 oktober 2006, zaak T-96/05. Monte di Massima tegen OHIM/ Höfferle Internationale (Valle della Luna)

“Par son moyen unique, la requérante vise, en substance, une violation de l’article 15, paragraphe 2, sous a), du règlement n° 40/94, lu en combinaison avec l’article 43, paragraphes 2 et 3, du même règlement, puisque, en réalité, elle conteste l’appréciation par laquelle la chambre de recours a reconnu l’usage sérieux de la marque nationale antérieure telle qu’invoquée dans l’acte d’opposition, c’est-à-dire celle dans la forme sous laquelle elle a été enregistrée

(…) En l’espèce, la demande de marque communautaire ayant été publiée le 23 juillet 2001, la période de cinq ans visée à l’article 43, paragraphes 2 et 3, du règlement n° 40/94 s’étend du 23 juillet 1996 au 22 juillet 2001. Or, la requérante allègue uniquement que la marque utilisée en 1999 se différencie sensiblement de la marque enregistrée en 1996 et que l’usage de la marque antérieure a été interrompu pendant toute l’année 1999. Ce faisant, elle ne conteste pas que l’intervenante a démontré l’usage sérieux de la marque nationale antérieure dans la forme sous laquelle elle a été enregistrée pour tout le reste de la période pertinente, à savoir du 23 juillet 1996 au 31 décembre 1998 et du 1er janvier 2000 au 22 juillet 2001. Dès lors et conformément à la jurisprudence citée point 27 supra, elle ne peut prétendre qu’est applicable à la marque antérieure la sanction prévue à l’article 43, paragraphes 2 et 3, du règlement n° 40/94, à savoir le rejet de l’opposition.

Il en découle que, même à supposer que, lors de son appréciation de l’usage de la marque antérieure pour l’année 1999, la chambre de recours ait méconnu l’article 15, paragraphe 2, sous a), du règlement n° 40/94, une telle erreur ne serait pas susceptible de conduire à l’annulation de la décision attaquée. En effet, la suspension, pendant une année au cours de la période pertinente, de l’usage de la marque antérieure, à la supposer avérée, ne serait pas un élément suffisant pour remettre en cause la reconnaissance d’un usage sérieux de celle-ci. l’ensemble du recours.”

Lees het arrest hier (Nederlandse of Engelse versie niet beschikbaar). 

IEF 2695

Slechts dan misleiding als bedoeld

pf.JPGAfdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 3 oktober 2006, zaaknummer: 200606676/1. De vereniging "Politieke Vereniging 'Directe Democraten'", M.S. Fortuyn en het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wellicht nootwaardige merkenrechtelijke uitspraak van de Raad van State.

“Appellanten betogen verder dat de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" niet het recht heeft om de enkele aanduiding 'Fortuyn' in te schrijven. Daartoe voeren zij aan dat ten behoeve van appellant sub 2 de merken 'Pim Fortuyn' en 'Fortuyn' bij het Benelux-Merkenbureau zijn geregistreerd. De inschrijving van de aanduiding ‘Fortuyn’ vormt dan ook een inbreuk op het merkenrecht van appellant sub 2, aldus appellanten.

2.6.1. Voorop staat dat de enkele omstandigheid dat de aanduiding een inbreuk zou vormen op het recht van appellant sub 2 tot gebruik van het geregistreerde merk 'FORTUYN' niet behoort tot de in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet limitatief opgesomde gronden voor afwijzing van de door een politieke groepering bij het centraal stembureau ter registratie aangeboden aanduiding. Meer in het bijzonder leidt de omstandigheid dat het gebruik van de aanduiding ‘Fortuyn' op de kandidatenlijst in strijd zou zijn met het merkenrecht op zichzelf niet tot het oordeel dat sprake is van strijdigheid met de openbare orde als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder a, van de Kieswet reeds omdat appellant sub 2 ter zake van de inbreuk op het merkenrecht (nog) geen procedure is begonnen en de bevoegde rechter daarover geen uitspraak heeft gedaan.

2.6.2. Voorts is de aanduiding evenmin misleidend voor de kiezers als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet.

Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2006 in zaak no. 200606622/1( eerder bericht + uitspraak hier), levert de omstandigheid dat een aanduiding waarvan bij het centraal stembureau de registratie wordt verzocht mogelijk geheel of gedeeltelijk overeenstemt met een reeds gevestigde naam, aanduiding of geregistreerd merk, slechts dan misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet op, indien de gevestigde naam, aanduiding of het geregistreerde merk betrekking heeft op een politieke of maatschappelijke groepering of een instelling verbonden met of verwant aan het staatkundige bestel. Nu appellant sub 2 - een natuurlijk persoon - niet is aan te merken als een groepering of instelling als hiervoor bedoeld, is reeds hierom met betrekking tot het door hem geregistreerde merk 'FORTUYN' van misleiding als bedoeld in artikel G 1, vierde lid, onder c, van de Kieswet geen sprake.

2.7. Aangezien geen van de overige in artikel G 1, vierde lid, van de Kieswet genoemde weigeringsgronden zich voordoet, leidt het vorenstaande tot het oordeel dat het centraal stembureau het verzoek van de vereniging "Politieke Vereniging 'Lijst Pim Fortuyn'" tot wijziging van de in het register ingeschreven aanduiding in ‘Fortuyn’ terecht heeft ingewilligd.

Lees de uitspraak hier.
 

IEF 2688

De rode en de witte camper

cmpr.bmpVoorzieningenrechter Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 oktober 2006, KG ZA 06-1009: Pössl-Freizeit & Sport GmbH tegen Klaas Bosma.

Camper-fabrikant Pössl houdt het Gemeenschapswoordmerk Pössl voor waren en diensten in de klassen 12, 22, 39, 41 en 42. Bosma gebruikt voor de handel in (gebruikte) campers onder meer de naam Bosma Campers, en nu – kennelijk – ook Pössl. Pössl vordert Bosma te verbieden gebruik te maken van haar merk of daarop gelijkend teken voor niet-Pössl-campers.

Pössl geen soortnaam.

Bosma voert als verweer aan dat de aanduiding “Pössl” gebruikelijk is voor een bepaald type buscamper. De Voorzieningenrechter acht ‘bewijs’ ter adstructie hiervan in de vorm van negen advertenties waarin de aanduiding ‘Pössl’ wordt gebruikt door derden-verkopers voor niet-Pössl-buscampers onvoldoende.

“Bosma heeft bijvoorbeeld geen verklaringen van personen werkzaam op het betreffende gebied, tijdschriftartikelen, boeken, en dergelijke overgelegd. Bovendien wordt in een aantal van voornoemde advertenties gebruik gemaakt van zinsneden als “Pössl ähnlicher ausbau” of “Pössl BDuett” of wordt anderszins duidelijk gemaakt dat het geen originele Pössl camper betreft”

Bovendien heeft Bosma niet gesteld dat de verwording tot soortnaam aan Pössl te wijten is en geen nietigheidsprocedure gestart.

Goede trouw Bosma?

Bosma verweert zich voorts tegen Pössl’s vorderingen door te stellen dat Pössl niet heeft aangetoond dat de witte camper, waarvan Pössl foto’s heeft overgelegd, van hem afkomstig is en dat hij een rode camper, waarvan Pössl ook foto’s heeft overgelegd, te goeder trouw van Duitse leverancier Rauert (ook officiële Pössl dealer) heeft betrokken die deze camper bestickerd zou hebben. Aangezien de campers geen originele (en dus namaak) ombouw/inbouw van Pössl hebben, moet er volgens de Voozieningenrechter voorshands van worden uitgegaan dat  verhandeling van de rode camper inbreuk oplevert.

Bosma’s stelling dat hij geen weet ervan had dat de rode camper namaak was, doet aan het feit dat hij met de verkoop van die camper inbreuk maakte en aldus onrechtmatig handelde niet af.

‘De eventuele verwijtbaarheid (waarbij vragen kunnen spelen of Rauert, Bosma of nog een derde de bewuste sticker op de camper heeft geplakt en of Bosma dit een en ander had moeten onderkennen) speelt in het kader van eventuele schadevergoeding of winstafdracht een rol, maar niet bij de vraag of onrechtmatig jegens Pössl is gehandeld. Nog daargelaten dat Bosma voor wat betreft de advertentie niet erop heeft gewezen dat hij de aldaar aangeboden campers te goeder trouw en voorzien van het teken “Pössl” van een derde zou hebben betrokken.

(…) Gegeven dat Bosma in het recente verleden (de rode camper werd in januari 2006 nog door hem aangeboden terwijl de advertentie kennelijk nog kort na juni 2006 is verschenen) inbreuk heeft gemaakt, en bij gebreke aan een duidelijke, met boetes bedreigde, door Bosma ondertekende onthoudingsverklaring, is voldoende serieuze dreiging voor verdere inbreuk gegeven, zodat een verbod in kort geding gerechtvaardigd is. Voornoemde verwijtbaarheid kan overigens weer wel een rol spelen in de verbeuring van dwangsommen voor de verkoop van campers. Indien Bosma na het opgelegde verbod – ondanks de van hem te verwachten zorg – een namaak Pössl camper te koop zou aanbieden maar hij kan onderbouwen dat hij in redelijkheid niet behoefde te onderkennen dat het namaak betrof, kan zulks aanleiding vormen de verbeurde dwangsom te matigen als in het dictum te bepalen.’
 
Geen van de partijen heeft een reële kostenveroordeling gevorderd en dus worden de kosten begroot aan de hand van het liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

IEF 2683

Dit betoog faalt

O.a. Elsevier.nl bericht dat  “Het Ad Bos Collectief mag onder die naam meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. De bedrijven ABC Topmarketing uit Holten en ABC Vastgoed hadden bezwaar ingediend tegen die naam, maar de Raad van State heeft hun klacht vrijdag ongegrond verklaard.

ABC Topmarketing is bang dat de partij van oud-klokkenluider Ad Bos in de media wordt afgekort tot ABC. Daarmee zou inbreuk worden gemaakt op het merk ABC, dat het bedrijf heeft laten registreren. De directeur is bang voor de reputatie van het bedrijf en wil niks met fraude in de bouwsector te maken hebben.

Dit betoog faalt volgens de raad, omdat de aanduiding Ad Bos Collectief niet overeenkomt met het merk ABC. “

 Volledige uitspraak hier. Bericht Elsevier hier.

IEF 2675

Gevelvermeldingen

kiasp.bmpRechtbank Amsterdam, 14 september 2006, KG 06-1228 P. KIA Motor Corporation c.s. tegen Egbers KIA B.V. (Met dank aan Davien Dirkzwager, Houthoff Buruma)

Uitspraak over voormalige KIA-dealer die de KIA-merken nog steeds vermeldt op de gevel en op internet.

Egbers was van 2002 tot 2004 officieel KIA dealer. Egbers is na het  beëindigen van de dealerrelatie  KIA auto's blijven verhandelen.  Egbers heeft het merk en logo van KIA op de gevel staan en vermeldt  het woordmerk van KIA in rode letters op internet. KIA spreekt Egbers aan op merkinbreuk. Egbers verweert zich met het feit dat het gebouw in  het bezit is van een ander, namelijk Egbers Holding en dat deze Holding  verantwoordelijk is voor de gevelvermeldingen.

Daarnaast is een andere  B.V. verantwoordelijk voor de website, namelijk: Egbers Auto’s B.V.. De  voorzieningenrechter oordeelt echter dat Egbers de enige in de Egbers- groep is, die belang heeft bij het plaatsen van de merken KIA op de  gevel en website, aangezien de andere organisaties niet in KIA handelen.  Het plaatsen van het logo en (woord)merk op resp. de gevel en het internet  kan aan Egbers worden toegerekend. Egbers wordt veroordeeld om de  reclame van de gevel te verwijderen of in elk geval zo aan te passen dat  niet langer de suggestie wordt gewekt dat zij een KIA-dealer of erkend  reparateur van KIA is.

Egbers heeft als handelaar in KIA-auto's belang bij  het gebruik van het woord KIA op internet. Het staat haar daarbij echter  niet vrij gebruik te maken van rode hoofdletters, de kleur waarmee KIA  Motor haar merk aanduidt.  Hoewel Egbers geen gebruik maakt van enig beeldmerk van KIA, wekt zij  door deze wijze van gebruik van het woordmerk de indruk dat zij nog  steeds een commerciële band heeft met KIA en daarmee maakt zij inbreuk  op het merkrecht van KIA Motor.

Nu Egbers niet meer tot het KIA- netwerk behoort, kan zij aan haar klanten niet meer zelf de KIA garantie  afgeven. Ook mag zij zich niet tegenover klanten de indruk wekken dat zij  zelf reparaties of onderhoud kan verrichten onder de KIA-garantie.

Lees het vonnis hier.

IEF 2814

Chiemsee

(geografische benaming, inburgering)

KMVS-IE NL06_Page_07_Image_0002.pngHvJ EG 4 mei 1999, zaken C-108/97 en C-109/97, Windsurfing Chiemsee/Huber; Chiemsee
Artikel 3 lid 1, sub c en lid 3 Merkenrichtlijn

Een geografische benaming kan geen merk zijn als deze in de toekomst als herkomstaanduiding kan worden gebruikt. Inburgering is mogelijk.

 

Windsurfing Chiemsee maakte op basis van zijn woordmerk Chiemsee (zie afbeelding) voor kleding bezwaar tegen het gebruik van de naam Chiemsee op kleding door Huber en Attenberger
in de omgeving van de Chiemsee, het grootste meer in Beieren.

NJ 2000/269, m.nt. DWFV
IER 1999/30, m.nt ChG
NTER 1999/7-8, m.nt. HMHS

De inschrijving van een geografische benaming als merk is ook verboden als de geografische benaming in de toekomst door de betrokken ondernemingen als aanduiding van de
plaats van herkomst van de betrokken categorie van waren kan worden gebruikt.


Een geografische benaming kan als merk worden ingeschreven, ‘indien zij na het gebruik dat ervan is gemaakt, geschikt is geworden om de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. In een dergelijk geval heeft de geografische benaming namelijk een nieuwe betekenis gekregen, die niet meer enkel beschrijvend is, hetgeen haar inschrijving
als merk rechtvaardigt.’ (Ov. 47).


‘Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het merk waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, kan ook rekening worden gehouden met het marktaandeel van het merk, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, het percentage van de betrokken
kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, alsmede de verklaringen van de kamers van koophandel en industrie of
van andere beroepsverenigingen.’ (Ov. 51).

IEF 2813

Biomild

(beschrijvende woordcombinaties)

KMVS-IE NL06_Page_05_Image_0001.pngHvJ EG 12 februari 2004, zaak C-265/00, Campina
Melkunie/BMB; Biomild
Artikel 3 lid 1 sub c Merkenrichtlijn


Een combinatie van beschrijvende woorden is zelf ook beschrijvend, tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het nieuwe woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het
bestaat.

Campina verzocht het BMB het samengestelde woord Biomild als merk in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 32, diverse voedingsmiddelen waaronder zuivelproducten. Het in Nederland onder dit merk op de markt gebrachte product was een ‘natuurlijke’ yoghurt met een milde smaak.

IER 2004/22, m.n.t. ChG

Bij de beoordeling van de beschrijvendheid van een woordcombinatie volstaat het niet het beschrijvende karakter van de bestanddelen van de combinatie vast te stellen. Ook voor
het nieuwe woord dient een beschrijvend karakter te worden vastgesteld.

Een merk dat bestaat uit een nieuw woord dat wordt gevormd door bestanddelen die elk op zich een beschrijving vormen van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd,
vormt zelf ook een beschrijving van de kenmerken van die waren of diensten in de zin van artikel 3 lid 1 sub c Merkenrichtlijn, ‘tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het nieuwe
woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het bestaat, hetgeen veronderstelt dat het nieuwe woord, wegens het ongebruikelijke karakter van de combinatie met betrekking
tot die waren of diensten, een indruk wekt die voldoende afwijkt van de indruk die wordt gewekt door de loutere samenvoeging van hetgeen wordt aangeduid door de bestanddelen waaruit
het is samengesteld, zodat het meer is dan de som van die bestanddelen.

‘Voor de beoordeling of een dergelijk merk onder de in artikel 3 lid 1, sub c [Merkenrichtlijn] genoemde weigeringsgrond valt, is het irrelevant of er al dan niet synoniemen bestaan waarmee
dezelfde kenmerken van de in de inschrijvingsaanvraag genoemde waren of diensten kunnen worden aangeduid.’
(Dictum).

IEF 2669

Pneumoprik

prev.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 27 september 2006, KG ZA 06948. Wyeth tegen Prevner B.V.c.s.(Met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap)

Eerste ‘BVIE-uitspraak’. Tussen de merken Prevenar en Prevner bestaat geen zodanige overeenstemming, mede gelet op het beschrijvende karakter van het, veel voorkomende,  element PREV, de geringe mate van soortgelijkheid van waren (pneumokokkenvaccin vs. koortslipcrème) en de onderscheidingskracht van het merk, dat verwarring valt te vrezen. Het beroep op 2.20 lid 1c BVIE stuit af op het ontbreken van bekendheid.

Wyeth produceert en verhandelt onder de naam Prevenar een vaccin dat baby’s en peuters helpt beschermen tegen hersenvliesontsteking, veroorzaakt door pneumokokken. Wyeth is houdster van het Benelux-woordmerk en het Gerneenschapswoordmerk Prevenar. Prevner c.s. bengen een product op de Nederlandse markt onder de naam Prevner, een preventieve crème die een koortslip kan genezen maar ook kan helpen voorkomen. Wyeth maakt bezwaar tegen het gebruik van het teken Prevner.

“Wyeth beroept zich ter ondersteuning van baar stelling dat sprake is van merkinbreuk in de eerste p1aat op artikel 2.20 lid 1 aanhef en onder b BVIE. Ingevolge dat artikel kan de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht verzetten tegen elk gebruik dat in het economisch verkeer van het merk of een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor waren waarvoor het merk is  ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen merk en teken. (…) in het kader van de voorlopige beoordeling waartoe het kort geding beperkt is [kan] niet gezegd worden dat van overeenstemming sprake is. Daartoe is het volgende redengevend.

Het is duidelijk dat er tussen het merk Prevenar en het teken Prevner overeenstemming is aan te wijzen, zowel op auditief, visueel als begripsmatig gebied. Bijzonder groot is die overeenstemming evenwel niet, waarbij van belang is dat het meest in het oog springende onderdeel van merk en teken (te weten de letters PREV), naar Prevner c.s voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt, veel voorkomt in merknamen van preventief werkende preparaten, waarmee dat onderdeel in elk geval enig beschrijvend karakter heeft verkregen.

Hoewel Prevner c.s. het teken Prevner gebruiken voor een product dat valt in de warenklasse waarvoor Prevenar is gedeponeerd, is die soortgelijkheid niet groot, nu het product van Prevner c.s. op een geheel ander gebied van de farmaceutische preparaten ligt dan het vaccin van Wyeth. Voorts geldt dat niet aannemelijk is geworden dat het merk Prevner bekend is en/of een grote onderscheidingskracht geniet, anders dan onder een zeer specifieke groep van toepassers van het vaccins zoals artsen en verpleegkundigen. Dat zijn immers degenen die geconfronteerd worden met de merknaam Prevenar.

Juist die groep zal dat vaccin niet snel verwarren met het product van Prevner c.s. dan wel menen dat beide producten van dezelfde producent afkomstig zijn. Personen die niet behoren tot die beperkte groep zullen, gelet op de onmogelijkheid voor Wyeth om voor haar product reclame te maken, slechts sporadisch kennis nemen van de merknaam Prevenar. Het gaat dan vooral om ouders van kinderen, geboren voor 1 april 2006 per definitie een afnemend aantal gelet op de leeftijd van de doelgroep waarvoor Prevenar werkzaam is die bovendien in eerste instantie slechts worden geconfronteerd met de term Pneumoprik en pas als zij tot aankoop besluiten kermis nemen van het merk van Wyeth. De slotsom is dat op voorhand geen verwarring met het merk Prevenar valt te vrezen door het gebruik van de aanduiding Prevner.

Wyeth beroept zich subsidair op artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub c BVIE, doch ook dat beroep faalt nu, gelet op het vorenoverwogene, niet aannemelijk is geworden dat het merk Prevenar een bekend merk is."

Als de in het ongelijk gestelde partij dient Wyeth de proceskosten te dragen. Nu door Prevner c.s. niet is verzocht om een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten zullen kosten overeenkomstig het liquidatietarief worden toegekend.

Lees het vonnis hier.

IEF 2666

Luctor sed non emergo

emrg.bmpGvEA, 27 september 2006, Arrest T-172/04. Telefónica  tegen OHIM / Branch. (Alleen beschikbaar in het Frans en het Spaans).

Weinig spannende oppositieprocedure, ouder gemeenschapswoordmerk Emergea tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk met hoofdbestanddeel Emergia. OHIM wijst oppositie toe en het Gerecht is het hier mee eens. Diensten zijn soortgelijk, visueel en auditief stemmen de merken overeen en conceptueel maken de merken weinig indruk bij het relevante publiek, waardoor b.v. het ZIRH-verweer van de geopponeerde partij niet opgaat.

Lees het arrest hier.

IEF 2665

Raad van State

ls.bmp“Marten Fortuyn, de broer van Pim Fortuyn, stapt naar de Raad van State vanwege een mogelijke schending van zijn merkrecht op het woord Fortuyn. Dat kondigde Fortuyn vrijdag aan. Woensdag bleek dat de Kiesraad de naamswijziging op de kieslijst van de LPF in 'Fortuyn' had goedgekeurd. Marten Fortuyn heeft sinds 14 mei 2002 bij het Benelux Merkenbureau een woordmerk op 'Fortuyn'. 'Ik heb de Kiesraad gevraagd of de naam Fortuyn op de kieslijst niet in strijd is met het merkenrecht. Ik ben zeker van plan naar de Raad van State te gaan. Ik wil hierop wel antwoorden', zegt de broer van de vermoorde politicus.

(…) Op de kieslijst voor de Tweede Kamerverkiezingen staat de Lijst Pim Fortuyn (LPF) niet meer geregistreerd. De naam is veranderd in Fortuyn. Volgens LPF-voorzitter Bert Snel heeft Marten Fortuyn weinig kans om daar iets aan te doen. Hij noemt diens actie 'zinloos' en 'jammer'. 'Onze partijnaam is nog steeds Lijst Pim Fortuyn. In de Kieswet staat dat je als partij een deel van je partijnaam mag gebruiken als aanduiding op de kieslijst. Ik raad Marten Fortuyn aan de Kieswet eens te lezen', zegt Snel.”

Lees hier meer (Novum, via Elsevier.nl)