Alle rechtspraak  

IEF 2431

Een haast iconische status

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 augustus 2006, HA ZA 04-3785. Inter Ikea Systems B.V. & Ikea B.V. tegen Serboucom B.V.

Over ovalen en kleurcombinaties. In een herkenbare stijl stelt de Haagse Rechtbank dat verwarring uitgesloten moet worden geacht. Afbeeldingen in kleur opgenomen in het vonnis.

Hoewel ook het woordloze logo van IKEA door de specifieke kleurcombinatie blauw/geel als geheel voldoende onderscheidend vermogen bezit, (mogelijk) normaal gebruikt is (ro. 4.4. in ro 4.23 lijken elkaar tegen te spreken op dit punt) en niet in geschil is dat het woordmerk IKEA een bekend merk is (‘al gaat het mogelijk wat ver daaraan een iconische status toe te kennen’), is er geen sprake van verwarringsgevaar met de Multimate-merken en de de door gedaagde gebruikte kleurcombinatie blauw/geel.

Dat ‘ook het woord/beeldmerk IKEA bekend is, laat staan zo bekend als het woordmerk zelf, heeft Ikea niet aangetoond. Voor wat het gebruik van dat woord/beeldmerk betreft is niet veel meer en anders komen vast te staan dan dat dit, op klein formaat, in de afgelopen jaren (maar niet alle jaren) op de voor- en achterkant van de Ikeacatalogus heeft gefigureerd. Serboucom heeft, door overlegging van producties, genoegzaam aangetoond dat Ikea voor haar waren en diensten veeleer haar woordmerk in verschillende kleuren (lang niet altijd in blauw) gebruikt, bijvoorbeeld aan de buitenzijde van haar filialen, en dat zonder het blauw/gele ovale logo.’

‘Van zowel het woord/beeldmerk van Ikea als van het gewraakte teken van Serboucom is het woordelement het meest in het oog lopende en daarmee meest onderscheidende en dominante onderdeel. Deze woordelementen vertonen geen enkele overeenstemming doch uitsluitend visuele, auditieve en begripsmatige verschillen.’

‘Die verschillen zijn zo groot, dat reeds daarom verwarring uitgesloten moet worden geacht. Het is simpelweg ondenkbaar dat de gemiddelde, oplettende consument bij het waarnemen van het teken van Serboucom dat teken direct of indirect met het merk van Ikea zal verwarren, juist nu het overbekende naam van Ikea daarin niet voorkomt doch een daarvan geheel afwijkend woord.’

(…) de weergegeven verschillen tussen het woord/beeldmerk van Ikea en het logo van Serboucom zodanig groot zijn dat, mede gelet op de mate van bekendheid van dat woordbeeldmerk, evenmin sprake is van overeenstemming in de zin van de door Ikea ingeroepen “sub c” bepalingen, zodat ook op die grond de vorderingen van Ikea niet kunnen worden toegewezen.’

‘De slotsom uit het voorgaande is, dat Ikea in het merkenrecht geen genoegzame grondslag heeft kunnen aanwijzen die tot toewijzing van haar verbodsvordering voor wat betreft het teken van Serboucom kan leiden.’

Over de vordering van Ikea, gericht tegen de uitvoering van de Multimatebouwmarkten in de kleuren blauw/geel oordeelt de rechtbank:

‘Deze onderbouwing wekt de indruk dat Ikea zich beroept op kleurmerken. Dergelijke merken heeft zij evenwel niet. Hoewel geen van partijen dat in deze procedure naar voren heeft gebracht, is het de rechtbank ambtshalve bekend dat Ikea onder nr. 3 160 363 op 9 mei 2003 een aanvraag bij het OHIM heeft ingediend voor een Gemeenschaps-kleurmerk, bestaande uit de combinatie geel/blauw. Nadat de examiner van het OHIM het merk wegens gebrek aan onderscheidend vermogen had geweigerd, heeft Ikea op 7 september 2004 tegen die beslissing beroep aangetekend bij de Kamer van Beroep van het OHIM. Die Kamer heeft dat beroep bij beslissing van 1 juli 2005 ongegrond verklaard.’

‘Het lag het op de weg van Ikea nader te onderbouwen waarom het gebruik van de kleurstellingen van de Multimate-vestigingen als zodanig (dus los van het reeds niet-inbreukmakend geachte gebruik van het teken van Serboucom) inbreuk maakt op “de vastgelegde grafische vorm in bepaalde kleuren” die haar beeldmerken uitmaken.

‘Dat heeft zij evenwel niet gedaan, zodat haar vordering die zich richt tegen het gebruik van die kleurstellingen op de thans besproken grondslag (het merkenrecht) in elk geval niet toewijsbaar is.’

‘Tenslotte heeft Ikea betoogd dat Serboucom moet worden verboden de kleurcombinatie geel/blauw bij de uitmonstering van de Multimate-bouwmarkten te gebruiken, omdat dat gebruik jegens haar, Ikea, onrechtmatig is.

(…) Ikea heeft evenwel geen nadere concrete feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan -andermaal gegeven de in dit geding inmiddels als vaststaand aangenomen omstandigheid dat die verwarring in elk geval niet volgt uit het gebruik van het teken van Serboucom- het enkele gebruik van de kleuren geel/blauw door Serboucom inderdaad tot de door Ikea gestelde verwarring zou moeten voeren. Dat betekent dat ook deze grondslag de vordering van Ikea niet
kan dragen.’

Lees het vonnis hier.

IEF 2420

Kunst

“What's that smell? It's art, says L’Oréal. Contemporary artists have consistently pushed the boundaries of what constitutes art but not even the most outrageous of the Young British Artists could have sold this one to Charles Saatchi. In the Dutch Supreme Court, the French cosmetics company L’Oréal has argued successfully that one of its fragrances should be copyrighted — in effect as a work of art.

(…) The art world smells a rat. It’s not the rotting corpse of one of Damien Hirst’s stuffed mammals but the sickly sweet smell left by the L’Oréal perfume at the centre of the latest aesthetic debate. The company’s copyright victory is likely to send the galleristas into a nose-spin. It’s about time too. We should be far more generous and less, er, sniffy, in our allocation of that overly mystified word, art. The idea of Britain’s loftiest art critics being let loose on Jade Goody’s new perfume Shh . . . is fragrance to my nose. However, attributing the name of art to everyday objects is hardly novel.

(…) The Burghers of Tate Modern paid £22,300 for a tin of faeces by the Italian artist Piero Manzoni. Holy Sh**!, you might say, and you’d be right with that price tag. We are a nation of artists (however challenged) and we should embrace that fact. See the beauty in your wellies. Put your hot-water bottle in a display case. Honour your iPod with an esoteric caption. Just don’t expect me to come and review it.”

Lees het artikel hier (The Times).

IEF 2414

Verlies van kracht

Gerechtshof Leeuwarden, 26 juli 2006, Storteboom Kornhorn tegen G.H. Fraas (Met dank aan Patrick Koerts, Trip advocaten en notarissen).

Over het verlies van kracht van een voorlopige voorziening ex artikel 260Rv.

In eerste aanleg heeft Fraas van Storteboom gevorderd - in essentie - dat laatstgenoemde zal worden bevolen elk gebruik in de Benelux van de merken "Olympia" en "Olympia Luxus Hänchen" of een daarmee overeenstemmend teken te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. De ingestelde nevenvorderingen zijn allen afgewezen.

Tegen de toewijzing van de hoofdvordering heeft Storteboom in het principaal appel twee grieven voorgedragen. Tegen de afwijzing van de nevenvordering heeft Fraas in incidenteel appel vier grieven naar voren gebracht. De vijfde grief richt zich op de kostencompensatie.

De voorzieningenrechter heeft, uitvoering gevend aan het bepaalde in art. 260 Rv overwogen dat hij geen termijn zal opnemen voor het instellen van een eis in de bodemprocedure, nu hij lid 2 van toepassing acht. Fraas heeft binnen deze termijn geen bodemprocedure aanhangig gemaakt, maar heeft Storteboom opnieuw in kort geding gedagvaard tot hetzelfde als waarop het eerste kort geding betrekking had, daarbij tevens opnieuw een termijn vorderende ex art. 260 Rv. De voorzieningenrechter heeft Fraas niet-ontvankelijk verklaard. Storteboom heeft een verklaring gedeponeerd als bedoeld in artikel 260 Rv.

Het hof is van mening dat "het in art. 260 Rv voorziene verlies van kracht van een voorlopige voorziening, niet kan worden teniet gedaan of uitgesteld door het telkenmale opnieuw in kort geding instellen van (nagenoeg) dezelfde vordering onder het (steeds) vorderen van een nieuwe termijn voor het aanhangig maken van de bodemprocedure, nu dit een en ander strijdig moet worden geacht met de inhoud en strekking van genoemd artikel en voorts met hetgeen een goede procesorde meebrengt."

Aangezien Storteboom op juiste wijze een verklaring ex art. 260 Rv heeft gedeponeerd mist zij belang ten aanzien van het in het principaal appel gevorderde. Ditzelfde geldt voor de incidenteel appel ingestelde vordering tot het alsnog toewijzen van de nevenvorderingen, "nu het niet denkbaar is dat nevenvorderingen toegewezen worden terwijl de onderliggende hoofdvordering is vervallen en niet (opnieuw) voor toewijzing in aanmerking kan komen."

Beide partijen worden niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard. Het overwogene geeft het hof aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren.
Lees hier het arrest.

IEF 2411

Doe-het-zelf arrest

Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2006, LJN: AY4979. Fan Media B.V. tegen SBS Broadcasting B.V.

Hoger beroep van dit vonnis waar de rechtbank bepaalde dat RTL de programmanaam Klussen & Wonen terug moest geven aan SBS6.

Tenfold produceerde het programma Klussen & Wonen voor SBS. Voor het programma werd per seizoen een productieovereenkomst werd gesloten. Rond maart / april 2003 heeft FAN, handelende onder de naam Tenfold, bij een door beide partijen ondertekende ongedateerde akte al haar ie-rechten m.b.t. onder meer het programma Klussen & Wonen overgedragen aan SBS. Op 20 juli 2004 werd het faillissement van Tenfold uigesproken.

Het Hof oordeelt dat de titel niet auteursrechtelijk is beschermd en niet als merk is gedeponeerd. Volgens de productieovereenkomst komen de rechten op de titel aan partijen gezamenlijk toe. Enkel met betrekking tot de formatrechten (en niet de titel!) bevatte de productieovereenkomst de volgende bepaling: "Indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken omtrent een vervolgserie van het Programma, is de Producent, in overleg met SBS, gerechtigd om het Programma aan te bieden aan andere Nederlandse televisiezenders."

Fan Media betoogde dat het haar aldus vrijstond om met een ander - lees: RTL - in zee te gaan. Het Hof oordeelt dat "onder de gegeven omstandigheden het bedoelde gebruik van de titel door FAN in strijd komt met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer jegens SBS betaamt, zodat dit gebruik voorshands als onrechtmatig moet worden aangemerkt".

"Die omstandigheden bestaan met name hierin, dat het programma al vijf jaar onder de titel "Klussen & Wonen" door SBS is uitgezonden, dat SBS tot en met het seizoen 2002/2003 met (de rechtsvoorganger van) FAN was overeengekomen dat zij voor 50 procent gerechtigd was op de titel en dat SBS, op wier zender het programma sinds het seizoen 2000/2001 te zien is geweest, daarmee een bepaalde goodwill bij het kijkerspubliek heeft opgebouwd. Onder deze omstandigheden staat het FAN niet vrij om, zonder daarover met SBS overeenstemming te bereiken, diezelfde titel te gebruiken voor een voortaan door RTL uit te zenden identiek of vergelijkbaar programma over doe-het-zelven, waaraan niet afdoet dat FAN als zelfstandige producent het voorheen door SBS uitgezonden programma zelf heeft ontwikkeld en de titel heeft bedacht" (rov 4.11)

De vraag aan wie de intellectuele eigendomsrechten toekomen en of Tenfold paulianeus heeft gehandeld vereist volgens de rechter nader feitelijk onderzoek en leent zich aldus niet voor dit kort geding.

Lees het arrest hier.

IEF 2409

Al die inbreuken

Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2006, LJN: AY4981. Aldi Einkauf GMBH & Co c.s. tegen Benaldim Supermarkt, voorheen Aldim Supermarkt.


Eisers Aldi c.s. exploiteren een supermarkt onder de naam ALDI. Hiertoe heeft zij een aantal merken geregistreerd in het Benelux merkenregister, waaronder het woordmerk ALDI.

Gedaagden, Benaldim c.s., hebben in februari 2005 in Amersfoort een supermarkt geopend, aanvankelijk onder de naam ALDIM SUPERMARKT. Deze naam is medio augustus 2005 gewijzigd. Ter zitting heeft gedaagde verklaard dat sindsdien (ook) de naam BEN ALDIM SUPERMARKT wordt gevoerd, waarbij Ben in kleine blauwe letters en Aldim in grote rode letters is vermeld.

Aldi stelt dat Benaldim c.s. door het gebruik van het teken (BEN) ALDIM inbreuk maken op de merkrechten van Aldi en bovendien in strijd handelen met de artikelen 5 en 5a Hnw. Uit het ten processe gebleken gebruik van het teken Ben ALDIM leidt het hof af dat dit teken wordt gebruikt ter onderscheiding van de onderneming van Benaldim c.s. Onvoldoende is gebleken dat het teken ook wordt gebruikt om de betreffende diensten te onderscheiden van die van anderen of dat het gebruik van het teken als zodanig kan worden opgevat. Onweersproken is dat de merken van Aldi Einkauf zeer bekend zijn en mede daardoor een groot onderscheidend vermogen bezitten een relatief grote beschermingsomvang hebben.

Van de door gedaagden gebruikte tekens is het dominante bestanddeel ALDIM verreweg het meest kenmerkend en onderscheidend. Aan het element SUPERMARKT komt nauwelijks betekenis toe, aangezien het zuiver beschrijvend is en bovendien in een kleiner lettertype wordt afgebeeld. Dit geldt ook voor het bestanddeel BEN, nu dit deel in het gehele teken bijna wegvalt omdat het in een nog kleiner lettertype dan het bestanddeel SUPERMARKT en in een andere schrijfwijze is vermeld en bovendien in een andere minder in het oog springende kleur is aangebracht. Bij een vergelijking tussen enerzijds de merken van Aldi Einkauf en anderzijds de door Benaldim c.s. gebruikte tekens is het hof dan ook van oordeel dat deze laatste (de tekens ALDIM SUPERMARKT en BEN ALDIM SUPERMARKT) in zodanige mate in hun totaalindruk visueel en auditief overeenstemmen met zowel het woordmerk ALDI als het beeldmerk van Aldi Einkauf dat het gebruik daarvan in beginsel als inbreukmakend moet worden beschouwd.

Daarbij is voorts van belang dat partijen in dezelfde branche van supermarkten voor het algemene publiek werkzaam zijn alsmede dat gesteld noch gebleken is dat voor Benaldim c.s. een geldige reden bestaat voor het gebruik van deze tekens.

Lees het arrest hier.

IEF 2408

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2006,  LJN: AY4979. Fan Media B.V. tegen SBS Broadcasting B.V.

"Klussen & Wonen".  Of televisieproducent en omroep deelgenoten zijn met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten en daarover slechts gezamenlijk kunnen beschikken, vereist nader feitelijk onderzoek waarvoor het kort geding zich niet leent. Gebruik van dezelfde titel voor een door een andere omroep uit te zenden vergelijkbaar programma is onrechtmatig.

Lees het arrest hier.

- Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2006, LJN: AY4981. Aldi Einkauf GMBH & Co c.s. tegen Benaldim Supermarkt, voorheen Aldim Supermarkt

Nu uit hun stellingen niet duidelijk is geworden of Benaldim c.s. de wijziging van de handelsnaam consequent hebben doorgevoerd, zullen beide door hen gebruikte tekens bij de beoordeling worden betrokken. Van die beide tekens, ieder in zijn geheel bezien, is het dominante bestanddeel ALDIM verreweg het meest kenmerkend en onderscheidend. 

Bij een vergelijking tussen enerzijds de merken van Aldi Einkauf en anderzijds de door Benaldim c.s. gebruikte tekens is het hof dan ook van oordeel dat deze laatste (de tekens ALDIM SUPERMARKT en BEN ALDIM SUPERMARKT) in zodanige mate in hun totaalindruk visueel en auditief overeenstemmen met zowel het woordmerk ALDI als het beeldmerk van Aldi Einkauf dat het gebruik daarvan in beginsel als inbreukmakend moet worden beschouwd.

Lees het arrest hier.

IEF 2405

Vraag uit Brussel

HvJ EG, 7 juli 2006, notification of the request for preliminary ruling.Case C-254/06.  Zürich Versicherungs-Gesellschaft tegen BMB. (Referring court: Cour d’appel de Bruxelles).

On 24 July 2001, Zürich filed an application for international registration of the word mark GLOBAL FINANCIAL INTELLIGENCE.  On 1 March 2002, BBM notified Zürich of its decision of provisional refusal, which was reasoned as follows: The sign Global Financ ja! Intelligence is made up exclusively of generic indications and does not have any distinctive character for goods and services in Classes 16, 35, 36, 38 and 42 inasmuch as they relate to global financial information.

Op 1 juni 2006 stelt het Cour d’appel de Bruxelles een prejudiciële vraag.

”Are Articles 3 and 13 of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks to be interpreted as not precluding national legislation from providing that a court hearing an appeal against a decision on an application for a trade mark registration may not check, in respect of each of the goods or services for which registration has been applied for, that none of the grounds for refusal of registration listed in Article 3(1) of the directive applies to the mark and thus reach different conclusions depending on the goods or services concerned, if the authority responsible for registering trade marks has merely issued a blanket refusal covering all the goods and services and, during the procedure before that authority, the applicant has not sought, in the alternative, partial registration for certain goods and services.”

Lees de gehele notification hier.

IEF 2380

Een gangbare achternaam

Rechtbank Amsterdam,  20 juli 2006, KG 06-984 SR. Hugo Boss Trade Management Gmbh & Co. Kg  tegen Bombarie Import,  M.A. Bos, & A.E. Bos-Lammers.

In augustus 2005 heeft gedaagde Bos bij het Benelux Merkenbureau het woordmerk “bos” gedeponeerd. Dit merk heeft hij onder druk van Hugo Boss ingetrokken. In november 2005 heeft hij het woordmerk MARK BOS geregistreerd bij het Benelux Merkenbureau voor waren en diensten in klasse 14. Het woordmerk is op 6 april 2006 ingeschreven en de inschrijving is op diezelfde dag gepubliceerd. Bombarie biedt via haar website onder meer trouwringen aan.

Hugo Boss heeft Bos gesommeerd om uiterlijk op 10 mei 2006 te bevestigen dat hij het gebruik van de afzonderlijke aanduiding BOS zal staken en gestaakt te houden. Op de website van Bos zou op prominente wijze gebruik worden gemaakt van de aanduiding BOS. Bombarie heeft niet aan de sommatie voldaan.

Met betrekking tot de gestelde inbreuk op het beeldmerk van Hugo Boss wordt als volgt overwogen. (…) De twee tekens hebben overeenkomsten: in beide figureert het woord BOSS dan wel BOS sterk dominerend terwijl bij beide woorden andere woorden met kleine letters ernaast of eronder staan. Auditief komen de dominerende elementen overeen. Visueel zijn er evenwel grote verschillen.

Indien het logo van Bombarie even groot wordt afgebeeld als dat van Hugo Boss is het woord MARK, anders dan Hugo Boss heeft gesteld, goed te zien. In dat geval vallen ook de twee ringen die de drie letters verbinden, hetgeen een onderscheidend element van het logo vormt, goed op. Ook springt direct in het oog dat onder het woord BOSS twee woorden staan – HUGO en BOSS – die over de volle breedte van het beeldmerk staan en goed leesbaar zijn, terwijl onder BOS slechts één woord staat – TROUWRINGEN – dat min of meer gecentreerd onder de O van het woord BOS staat.

Zelfs indien het logo van Bombarie klein staat afgebeeld, is duidelijk te zien dat er links naast het word BOS nog iets staat, ook al is niet steeds te zien wát er precies staat. In het beeldmerk van Hugo Boss is direct te zien dat er naast de B van BOSS niets staat. Nu het gaat om de inbreuk van een logo op een beeldmerk, zijn de visuele aspecten doorslaggevend. De visuele verschillen zijn zo groot dat niet gezegd kan worden dat er tussen het logo van Bombarie en het beeldmerk van Hugo Boss een zodanige overeenstemming is dat bij een gemiddelde consument, indien deze het logo van Bombarie onder ogen krijgt, verwarring kan ontstaan over de vraag of sprake is van een product van Hugo Boss of van Bombarie.

Voor wat betreft de gestelde inbreuk door het logo van Bombarie op de woordmerken van Hugo Boss geldt dat een logo in de eerste plaats visueel wordt waargenomen, terwijl een woordmerk met name auditief wordt geregistreerd.

Het dominerende element in het logo van Bombarie is het woord BOS. Nu het woordmerk HUGO BOSS bestaat uit twee nevengeschikte woorden waarvan het ene Hugo is, en dit woord in het logo van Bombarie niet voorkomt, kan niet gezegd worden dat sprake is van inbreuk op het woordmerk HUGO BOSS.

Het woordmerk BOSS bestaat uit één woord en dit woord komt auditief overeen met het dominerende woord in het logo van Bombarie. Hoewel bij een kleine afbeelding van dit logo niet duidelijk te zien is wat er links naast de B staat en mogelijk ook niet wat er onder het woord BOS staat, en de trouwringen tussen de letters kunnen wegvallen tegen een gekleurde achtergrond, is steeds te zien dat er in het logo meer staat dan alleen het woord BOS. Hierdoor is er geen volledige overeenstemming tussen het logo en het woordmerk. Daarbij komt dat aangenomen mag worden dat de gemiddelde consument die het woordmerk BOSS kent, weet dat dit - anders dan het woord BOS - met twee s’en wordt geschreven. De conclusie is dat het gebruik door Bombarie van het logo als weergegeven onder 1.d geen verwarringsgevaar oplevert voor de woordmerken van Hugo Boss. Het beroep op artikel 13A lid 1 onder b BMW faalt dan ook.

Hugo Boss heeft zich ook beroepen op de bescherming van artikel 13A lid 1 sub c BMW. Artikel 13A lid 1 sub c BMW heeft ook betrekking op waren die wel soortgelijk zijn, zoals in het onderhavige geval. Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of het logo van Bombarie zodanig overeenstemt met de woordmerken en het beeldmerk van Hugo Boss dat het betrokken publiek een verband daartussen legt, ook al verwart het ze niet.

Het dominerende element in het logo van Bombarie, het woord BOS, stemt auditief overeen met het woord BOSS, het dominerende element in de merken van Hugo Boss. Zoals reeds overwogen, is dit woord in het logo van Bombarie anders vormgegeven dan het woord BOSS in het beeldmerk van Hugo Boss. Met name door het lettertype creëert dit een geheel andere uitstraling en is er onder meer daardoor geen gevaar voor verwarring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dit verschil evenwel ook dat het betrokken publiek bij het zien van het logo van Bombarie niet direct een verband zal leggen met de merken van Hugo Boss, zodat er geen gevaar is voor associatie.

Daarbij komt dat Bos in Nederland een gangbare achternaam is. Het woord Bos kan hier verwijzen naar vele andere mensen of bedrijven die ook Bos heten, zodat het niet direct uitsluitend in verband zal worden gebracht met een merk van Hugo Boss.

De conclusie is dat er geen sprake is van inbreuk op de merkenrechten van Hugo Boss zodat de vorderingen zullen worden afgewezen, met verwijzing van Hugo Boss in de kosten van dit geding aan de zijde van Bombarie.

Lees het vonnis hier.

IEF 2379

Reputatie wuppies gered

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 21 juli 2006, LJN: AY4788. Interall B.V.  tegen   Johan Vlemmix. 

Wuppie-zaak. Liedje is geen geen persiflage of parodie maar merkinbreuk. Eerdere berichten hier.

Naar het oordeel van de rechter wordt er door het gebruik van het woord Wuppie in het liedje inderdaad afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk Wuppie. Voor dat oordeel volgt de rechter niet de stelling van Interall dat gedaagde associaties oproept met carnavaleske gebruiken of alcoholmisbruik.

Dat in de tekst van het oorspronkelijke liedje dat waarschijnlijk anders was (het zien van de beestjes was daar kennelijk het gevolg van de spirituele werking van hetgeen gedronken was), legt daarbij geen gewicht in de schaal; dat gedaagde allemaal Wuppies ziet is niet het gevolg van het gebruik van sterke drank, maar van het bestaan van de landelijke rage (waarbij mensen, blijkens een persbericht, kennelijk zover gaan dat zij grote exemplaren van de bewuste poppetjes op het dashboard van hun auto zetten en daarmee de verkeersveiligheid in gevaar brengen).

Hoewel de rage daar wel aanleiding toe zou kunnen geven, bevat het liedje kennelijk toch geen persiflage of parodie daarop; het liedje en de videoclip sluiten grotendeels aan bij de sfeer van het poppetje van Interall. Dit past ook naadloos bij de uitlatingen van gedaagde; "iedereen houdt van de Wuppie en het is juist een heel leuk product en daarbij wil ik aansluiten. Ik wil de mensen vrolijk maken".

Naar het oordeel van de rechter schuilt juist daarin het risico voor aantasting van het merk. Voor het publiek zal niet gauw duidelijk zijn dat de presentatie van gedaagde geheel en al los staat van het op de markt brengen van het product van Interall; de sfeer van het liedje en de videoclip sluiten zo nauw aan bij de identiteit van het merk Wuppie en het daarmee op de markt gebracht poppetje, dat bij het publiek de indruk gewekt kan worden dat de herkomst van het poppetje en het liedje dezelfde is. Aldus zal de identiteit van het merk door de presentatie van [gedaagde] worden beïnvloed, althans is de dreiging van dat gevaar uitermate reëel. Dat zou weer betekenen dat Interall min of meer de controle over de identiteit van het merk verliest, terwijl zij als merkrechthouder bij uitsluiting van ieder ander gerechtigd is die identiteit te bepalen. Aangenomen moet worden dat genoemd artikel 13 a lid 1 onder d BMW (ook) die bescherming aan de merkrechthouder beoogt te bieden.

Lees het vonnis hier.

IEF 2378

De lange as

Rechtbank ’S Hertogenbosch, 18 juli 2006, KG ZA 06-400. Van Horssen tegen Buenen Van Eggelen B.V. (Met dank aan Hugo van Heemstra, Brinkhof).

Over een ongeregelde voorgeschiedenis, georven voorgebruik, verjaarde kwade trouw en afbouwend voortproduceren. Met een  uitgebreide historische inleiding van de, zo te lezen, wel in hoogwaardige rookwaar geïnteresseerde voorzieningenrechter.

Sedert het begin van de 20e eeuw is in Den Haag aan de Heulstraat (de verbindingsstraat tussen het Noordeinde en de Kneuterdijk) de sigarenhandel De Graaff gevestigd. De zaak, gelegen op een toplocatie op een steenworp afstands van Paleis Noordeinde, Raad van State. Raad voor de Rechtspraak en het Binnenhof, is altijd een begrip geweest voor kwaliteit op sigarengebied, niet alleen voor de Haagse betere kringen, maar ook met landelijke uitstraling (vergelijkbaar met een soortgelijk collega- of concurrerend bedrijf te Amsterdam op de hoek van Dam en Rokin).

Deze firma “De Graaff Sigaren” is opgestart door grootvader Gerard en vader Frits de Graaff, die hun produkten bij vijf kleine sigarenfabrieken in Nederland lieten maken. Die elders gefabriceerde sigaren werden verpakt in houten kistjes met als merkaanduiding een met een brandijzer ingebrand merk: een dubbele ovaal, waarin in de rand de tekst: G. de Graaff ’s-Gravenhage’ en in het midden op de lange as de woorden; ‘Heulstraat N° 27’ of ‘Tobacconists’.

Na de oorlog zijn de zoons Robbert en Gerard de Graaff in de zaak gekomen. Vader Frits de Graaff had al snel in de gaten dat Gerard en Robbert samen bij elkaar laten werken niet zo’n goed plan was. Derhalve ging Gerard voor de productie en Robbert voor de verkoop in de winkel zorgen. Vanaf 1975 nam De Graaff (vader en beide zoons) de productie volledig zelf in handen.

Gerard nam in of omstreeks 1979 de sigarenfabriek van de erven Van der Brink te ‘s-Hertogenbosch over en produceerde daar voor eigen rekening (als eenmanszaak) het leeuwendeel van de inkoop van de winkel, wat neerkwam op 25% van zijn productie. Daarnaast leverde hij onder hetzelfde merk 75% van zijn productie ook rechtstreeks aan derden (exclusieve restaurants en de “betere” sigarenwinkels).

Gesteld noch gebleken is dat vader of broer Robbert daartegen bezwaar hebben gemaakt. Robbert bleef kennelijk in een vennootschap onder firma met vader Frits voor eigen rekening de winkel in Den Haag voeren, als altijd onder de naam “G. de Graaff” en met veelvuldig gebruik van het beeldmerk in de vorm van de bovenbeschreven dubbele ovaal.

Over deze vorm van informele familiale samenwerking zijn nimmer tussen betrokkenen formele afspraken vastgelegd. Gedurende korte tijd, in het begin van de zeventiger jaren, zou de firma, toen nog bestaande uit vader Frits en beide zoons, een merkinschrijving hebben gehad, maar zij heeft die laten verlopen.

In 1995 heeft broer Gerard de fabriek te s-Hertogenbosch verkocht aan Buenen. Daarbij heeft hij aan Buenen een onderhandse licentie voor het gebruik van het merk gegeven. Buenen bracht later de produktie over naar Arendonk (België). Overigens veranderde er met dit alles niets aan de gang van zaken: ook Buenen leverde een deel van zijn produktie aan Robbert voor diens winkel en een ander deel aan exclusieve derden. In 1996 overleed vader Frits. Gesteld noch gebleken is dat er bij de verdeling van diens nalatenschap iets omtrent merkrechten was geregeld. In 1999 liet Robbert het hiervoor beschreven beeld- en woordmerk met op de hoofdas het woord “Tobacconists” inschrijven bij het Benelux Merken Bureau.

Per 1 mei 2005 heeft Robbert de winkel met het door hem ingeschreven merk verkocht aan eiser, Van Horssen. Na die overname is tussen Van Horssen en Buenen onmin ontstaan over prijzen voor en kortingen op de produktie die Buenen voor de winkel te Den Haag vervaardigde. Buenen had aangekondigd niet meer aan Van Horssen te willen leveren. Ter zitting bleek dat Van Horssen naar aanleiding daarvan zijn inkoop elders had ondergebracht. Thans wil hij met een beroep op zijn ingeschreven merk ook een einde gemaakt zien aan de verkoop door Buenen van sigaren onder de naam en met het merk “De Graaff’.

Op grond van het voorgaande vordert Van Horssen een onmiddellijk ingaand verbod aan Buenen om sigaren onder het merk “De Graaff’ te verkopen

Beoordeling.

Gelijkenis: De rechter wil vooropstellen dat hij geen onderscheid zal maken tussen de twee versies van het merk, te weten: dat met op de hoofdas van de ellips het woord “Tobacconists” en dat met op de hoofdas de woorden “Heulstraat N° 27”, Beide vormen van het merk zijn zozeer op elkaar gelijkend, dat zij beschouwd moeten worden als verschijningsvormen van één en hetzelfde merk, waarbij de ene verschijningsvorm inbreuk maakt op een eventueel bestaand merkrecht op de andere verschijningsvorm.

Voorgebruik: Voorts moet vooropgesteld worden dat, hoewel merkbescherming thans, sedert 1januari 2004, uitsluitend kan worden ingeroepen door de deposant van een ingeschreven merk (art, 12 A BMW), toch aan de feitelijk voorgebruiker zekere rechten toekomen, meer in het bijzonder het recht om het merk geldig ter inschrijving te kunnen deponeren en, spiegelbeeldig, het recht om als belanghebbende de nietigheid in te roepen van een ingeschreven merk dat door een ander met voorbijgaan aan dat voorgebruik te kwader trouw is gedeponeerd (art. 1 4B jo. art. 4 sub 6 BMW). Dat deze “voorgebruiksrechten” vermogensrechten zijn, blijkt reeds uit hun overdraagbaarheid (BenGH 16-06-1995, UN AD 2360).

De rechter moet aannemen dat tot in de jaren ‘70 van de vorige eeuw deze aan het voorgebruik ontleende rechten toekwamen aan vader Frits. Gesteld noch gebleken is dat hij zijn merkrechten ooit formeel aan één van de broers Robbert of Gerard heeft overgedragen. Het gebruik door de broers berustte kennelijk op toestemming van vader Frits in het kader van de informele familiale samenwerking. En zolang vader de merkrechten niet formeel aan een rechtspersoon, vennootschap onder firma of één van de broers had overgedragen, moet aangenomen worden dat hij slechts het gebruiksrecht van het merk in de verschillende vormen van samenwerking had ingebracht en het beschikkingsrecht aan zichzelf had gehouden.

Toen vader Frits in 1996 overleed, maakten zijn aan het voorgebruik te ontlenen rechten deel uit van zijn nalatenschap en zouden deze moeten worden verdeeld. Gesteld noch gebleken is, dat die verdeling of toedeling aan één van de broers heeft plaatsgevonden. Het moet er daarom voor gehouden worden dat sedertdien de beide broers slechts gezamenlijk over de aan het feitelijk merkgebruik te ontlenen rechten konden beschikken, ook al was het ieder van hen toegestaan het merk als vanouds te gebruiken.

Dit betekent dat toen broer Gerard in 1995 de fabriek te ‘s-Hertogenbosch aan Buenen overdroeg, hij niet bevoegd was om daarbij zonder medewerking van vader Frits, die toen nog leefde, aan Buenen een licentie toe te zeggen, terwijl toen onder de Benelux-merkenwet een licentie slechts op een uitsluitend recht, dat is: een recht op een gedeponeerd merk, gevestigd kon worden (BMW-oud, art. 11).

Kwade trouw: Evenzo kan de deponering in 1999 door broer Robbert voor enkel zichzelf beschouwd worden als een depot te kwader trouw (BMW-oud, art. 4 sub 6), gelet op de aan het voorgebruik te ontlenen rechten die aan de beide broers gezamenlijk toekwamen alsook gelet op het feitelijk voorgebruik door broer Gerard en door Buenen.

Van belang is voorts dat het recht van belanghebbenden (zoals broer Gerard en Buenen) om zich op de nietigheid wegens depot te kwader trouw door Robbert te beroepen, niet is ingesteld binnen vijf jaren na het depot (BMW-oud èn nieuw, art. l4B sub 2). Dat betekent dat het ingeschreven recht niet langer op die grond vernietigd kan worden. Het betekent ook dat Van Horssen, die het recht op het merk bij overname van de winkel te Den Haag heeft meegekocht, thans uitsluitend rechthebbende op het merk is, zonder dat hij zich een licentie behoeft te laten welgevallen (BMW-nieuw, art. 11 C).

Het verweer van Buenen dat hij van die inschrijving door Robbert onkundig was en daarom niet in staat was tijdig de nietigheid ervan in te roepen, faalt. Buenen en Robbert wisten van elkaars gebruik van in wezen hetzelfde merk, maar Buenen heeft nagelaten om tijdig met betrekking tot de licentie waarvan hij zich bediende, van de in zijn ogen rechthebbende broer Gerard of van vader Frits en beide broers te verlangen dat deze(n) het merk mèt de licentie deed (deden) deponeren (BMW-oud art. 13) om vervolgens op grond van de daardoor in het leven geroepen wettelijke bescherming beider gebruik (door Buenen en door Robbert) te regelen.

De gevolgen van de omstandigheid dat Buenen de hem door enkel Gerard en dat nog slechts verbintenisrechtelijk gegeven “licentie” is gaan gebruiken zonder zich te verzekeren van de rechtsbescherming die de Benelux-Merkenwet hem had kunnen bieden, dienen voor zijn rekening te blijven.

Rechtsverwerking: Bij de behandeling ter zitting van deze zaak is genoegzaam aannemelijk geworden dat Robbert ook na zijn op 21 mei 1999 gedaan depot, het gebruik van het merk door Buenen als vanouds heeft gedoogd. Maar rechtsverwerking wegens gedogen (BMW-oud art. 1 4bis) vindt slechts plaats ten opzichte van een gedeponeerd merk.

Ook hier ontbeert Buenen rechtsbescherming omdat het merk waarvoor hij meende een licentie te hebben, niet was gedeponeerd.

Wel zijn er gerede aanwijzingen dat Van Horssen, toen hij per 1 mei 2005 de winkel aan de Heulstraat te Den Haag van Robbert overnam, wist dat Buenen onder het merk “De Graaff’ sigaren aan derden verkocht. Van Horssen’s zaak “Cuesta-Rey Cigar Shop” was immers al in maart 2005 zelf afnemer . Het is de vraag of die wetenschap van Van Horssen er niet aan in de weg staat om thans, nu er tussen hem en Buenen geschillen zijn ontstaan, het gebruik door Buenen van het merk betrekkelijk van de ene op de andere dag te verbieden. Het antwoord op die vraag vergt een onderzoek naar alle relevante omstandigheden en eerdere wetenschap van Van Horssen, waarvoor dit kort geding zich nier leent.

Het wel zeer rudimentair onderbouwde beroep van Buenen op de auteurswet en de handelsnaamwet, faalt eveneens. Het merk is niet aan de creatieve geest van Buenen ontsproten en diens gebruik van het woord “De Graaff’ als vorn van handelsnaam op zijn facturen, heeft naast de merkenrechtelijke kant van deze zaak geen zelfstandige betekenis. Het zal te zijner tijd met het merkgebruik beëindigd moeten worden.

Conclusie: De conclusie tot dusver is dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat de bodemrechter zal oordelen dat Robbert na zijn depot op 21 mei 1999 met ingang van 21 mei 2004 een niet langer aan nietigheid blootstaand uitsluitend recht op het merk heeft verkregen, dat hij per 1 mei 2005 heeft overgedragen aan Van Horssen, die thans rechthebbende is. Daarbij merkt de rechter nog op dat het merk “De Graaff ‘s-Gravenhage” zozeer verweven is met de reputatie van de winkel in Den Haag, dat gebruik voor sigaren afkomstig uit Arendonk, België licht misleidend zou kunnen worden geoordeeld (BMW-nieuw, art. 6bis lid 1 sub e).

Het door Buenen geclaimde woord-element “Tobacconist” wijst ook al op een winkel en niet op een fabriek (“Manufacturer”). Dat neemt niet weg dat de gang van zaken en de daarbij onmiskenbare elementen van gedogen zijdens de broers Robbert en Gerard in de afgelopen tien jaar, naar het oordeel van de bodemrechter met zich mee zouden kunnen brengen dat Buenen een redelijke termijn behoort te krijgen om het merk “De Graaff’ af te bouwen en een nieuw exclusief merk daarvoor in de plaats in de markt te zetten (dat is: als hij uit kostenoogpunt er niet de voorkeur aan zou geven om redelijke royalties voor een rechtsgeldige licentie te betalen).

Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk afbouwend voortproduceren voor Van Horssen en de reputatie van de winkel in Den Haag schadelijk is: de kwaliteit van de door Buenen geproduceerde De Graaff-sigaren staat buiten kijf (en dient Buenen uiteraard te handhaven).

Op grond van het bovenstaande zal de rechter aan Buenen het gebruik van het merk verbieden met ingang 1 februari 2007, zijnde één jaar na de sommatie van 20 januari 2005 op grond van welke sommatie Buenen tot dezelfde conclusies had kannen komen als de rechter in dit vonnis deed.

Lees het vonnis hier.