Merkenrecht  

IEF 10845

Magazine geïllustreerd met film- en geluidsfragmenten

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 31 januari 2012, LJN 2284 (Stichting Paperclip tegen NCRV) - grosse

Met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma.

Merkenrecht. Online magazine. De Stichting organiseert sinds 2009 jaarlijks dance events en clubfeesten en is tevens houdster van Beneluxwoordmerk PAPERCLIP. Zij richt zich voor deze feesten op jongeren woonachtig rondom Eindhoven.

NCRV is een publieke radio- en tv-omroep en heeft in de jaren '80-'90 een radioprogramma Paperclip Radio, opgevolgd door tv-programma Paperclip TV, ook gaf zij een magazine uit. Medio 2010 geeft de NCRV een online magazine uit onder die naam (magazine geïllustreerd door film- en geluidsfragmenten). Ook zij is houdster van een Beneluxwoordmerk PAPERCLIP. Beiden klassen stemmen overeen.

Omdat de NCRV onvoorwaardelijk heeft toegezegd slechts Paperclip in combinatie met NCRV te voeren en de verschillen door dat onderscheidend element groot zijn, faalt de vordering van de Stichting PAPERCLIP. Voorts vervolgt het betoog over het 'omgekeerde' verwarringsgevaar. Echter dat faalt eveneens. De voorzieningenrechter wijst het gevorderde af.

Primair: het eerste PAPERCLIP woordmerk:

4.3. (...) NCRV heeft onvoorwaardelijk toegezegd dat zij het teken Paperclip alleen nog zal gebruik in combinatie met de naam of het logo NCRV. (...) Aldus dient voor de toekomst, waarop het gevorderde verbod ziet, ervan te worden uitgegaan dat NCRV alleen het teken 'NCRV Paperclip' voor haar online magazine gebruikt. De voorzieningenrechter acht voorhands de verschillen tussen dat teken en het PAPERCLIP merk meer dan onbeduidend, temeer vanwege het bekende - en daarmee meest onderscheidende - element 'NCRV' in het teken. Er is daarom geen sprake van een gelijk teken zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE.


4.7. Het door de Stichting gestelde 'omgekeerde'verwarringsgevaar, te weten dat het in aanmerking komend publiek kan menen dat de door de Stichting onder het merk PAPERCLIP aangeboden waren of diensten afkomstig zijn van NCRV, dat een imago zou hebben waarmee de Stichting blijkens haar stellingen niet geassocieerd wenst te worden, komt in feiten neer op gevaar voor afbreuk aan onderscheidend vermogen of reputatie van het PAPERCLIK merk. De artikelen 2.20 lid 1 sub c en d BVIE bieden daar wel bescherming tegen, maar kunnen de Stichting niet baten - en zijn door de Stichting terecht niet ingeroepen - omdat aan de voorwaarden voor inroeping van die bepaingen niet is voldaan. Het merk PAPERCLIP kan naar eigen stelling van de Stichting niet worden aangemerkt als bekend merk, zoals is vereist voor de toepassing van 'sub c' grond. De 'sub d' grond is alleen van toepassing in geval een teken wordt gebruikt anders dan ter onderscheiding van waren of diensten, hetgeen niet aan de orde is nu NCRV onder dat teken haar online magazine aanbiedt.

Lees het vonnis hier (LJN BV2284, schone pdf, grosse en schone grosse KG ZA 11-1430).

Op andere blogs:
DeVos (Dance organisator Paperclip krijgt een winterdip: omgekeerd verwarringsgevaar)

IEF 10844

Serie-karakter van het merk

Gerecht EU 31 januari 2012, zaak T-378/09 (SPAR tegen OHIM/SPA Group) - dossier

In't kort:
Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk SPA Group (klasse 16, 35, 41, 44) komt houdster van Duitse beeldmerk SPAR in de oppositieprocedure tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Als middel wordt aangevoerd dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Echter het serie-karakter van het merk wordt afgewezen, omdat het niet is bewezen in deze procedure. Volgens het Gerecht EU is er juist beoordeeld door de kamer van beroep en bestaat er geen direct verwarringsgevaar.

81      Zweitens muss die angemeldete Marke nicht nur den zur Serie gehörenden ähnlich sein, sondern auch Merkmale aufweisen, die geeignet sind, sie mit ihr in Verbindung zu bringen. Dies könnte beispielsweise dann nicht der Fall sein, wenn ein den älteren Serienmarken gemeinsamer Bestandteil in der angemeldeten Marke an einer anderen Stelle als an derjenigen, an der er sich gewöhnlich bei den zu der Serie gehörenden Marken befindet, oder mit einem anderen semantischen Inhalt verwendet wird (Urteile des Gerichts BAINBRIDGE, oben in Randnr. 79 angeführt, Randnr. 127, und vom 18. Dezember 2008, Torres/HABM – Bodegas Peñalba López [Torre Albéniz], T‑287/06, Slg. 2008, II‑3817, Randnr. 81).

82      Hier ist mit dem HABM festzustellen, dass die Auszüge aus dem deutschen Markenregister für die Marken SPAR – die Sparsamen, EUROSPAR und SPAR express oder gar der Ausdruck der auf sie Bezug nehmenden Internetseiten hinreichende Nachweise für die tatsächliche Präsenz dieser Marken auf dem relevanten Markt sein können, zumal jeder Nachweis über den Umsatz fehlt, der im Rahmen der Benutzung der jeweiligen Marken erzielt worden ist. Da das Wort „Spar“ für die meisten Waren und Dienstleistungen nur geringe Kennzeichnungskraft hat und außerdem nicht als solches in der angemeldeten Marke wiedergegeben wird, deren erster Wortbestandteil begrifflich hiervon abweicht, kann darüber hinaus in Übereinstimmung mit der Beschwerdekammer von der angemeldeten Marke jedenfalls nicht behauptet werden, dass sie einen Bestandteil abwandeln würde, den sie mit den älteren Marken gemeinsam hat und der geeignet ist, sie gedanklich mit einer möglichen Markenserie im Sinne der oben in Randnr. 81 angeführten Rechtsprechung in Verbindung zu bringen.

IEF 10843

Betekenis van een overwinning

Gerecht EU 31 januari 2012, T-205/10 (Cervecería Modelo tegen OHIM/Plataforma Continental) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk LA VICTORIA DE MEXICO (kleding, dranken en restaurant) komt houdster van het gemeenschapsbeeldmerk met woordelement VICTORIA in de oppositieprocedure tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af en in beroep wordt deze afwijzing deels vernietigd. Middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 8 lid 1 sub b GMVo.

Er is discussie over de conceptuele gelijkenis tussen "Overwinning" en de betekenis die aanvrager eraan geeft die door het publiek zo zou kunnen worden opgevat, namelijk: "De overwinning van Mexico tegenover het koninkrijk Spanje". Omdat  het relevante publiek geen bijzondere betekenis toekent aan het woord "overwinning" of de naam "Victoria" en dat Mexico kan worden opgevat als aanduiding van het land van herkomst, meent het Gerecht dat er juist is vastgesteld dat er verwarringsgevaar tussen de tekens bestaat en wijst de klacht af.

74. Por lo que respecta, en segundo lugar, al significado particular que, según se alega, tiene para el público relevante la marca solicitada (LA VICTORIA DE MÉXICO), en tanto que referencia a la independencia de México por la victoria de éste sobre el Reino de España, procede señalar que la Sala de Recurso consideró acertadamente que la palabra «victoria» sólo podía ser comprendida con el significado propio del concepto «victoria» por la parte del público relevante de lengua española, francesa, italiana, portuguesa y rumana y, en cierta medida, inglesa.

75. Puesto que, para una parte del público relevante, la marca solicitada no presenta un significado particular, concretamente el mencionado en el apartado 74 de esta sentencia, el enfoque más acertado sobre el elemento denominativo «México» lo concibe como indicativo del país de origen del producto de que se trata o de la persona que lleva el nombre de «Victoria», lo que lleva a desestimar la alegación de la demandante.

[red. vrije vertaling]: 74. Wat in de tweede plaats, de specifieke betekenis, wordt beweerd: het relevante publiek en het aangevraagde merk (OVERWINNING IN MEXICO), verwijst naar de onafhankelijkheid en de overwinning van Mexico op het Koninkrijk Spanje. Daarover moet worden opgemerkt dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het woord 'overwinning' alleen begrepen kon worden met de juiste betekenis van 'overwinning' door het relevante publiek die de Spaanse taal, Frans, Italiaans, Portugees en Roemeens in zekere mate, Engelse taal machtig zijn.

75. Daarom, voor de rest van het relevante publiek is de betekenis van het merk aangevoerd door de aanvrager niet op deze manier te lezen, want je kunt niet vangen het woord 'overwinning' met de betekenis van het woord 'overwinning'. Het relevante publiek begrijpt het woord, de aanvrager niet heeft op alle vlakken getoonde dat dit deel van het publiek deze betekenis toeschrijven aan de door verzoekster aangemelde merk, dat wil zeggen `de winnaar voor onafhankelijkheid voor Mexico`.

IEF 10842

Unitair octrooi, douaneverordening en downloadverbod

Beantwoording Kamervragen over informele Raad voor Concurrentievermogen, kenmerk: IB/DE / 12010902.

 O.a. in deze brief:
1. Unitair octrooi en octrooirechtspraak,
2. Douaneverordening
3. downloadverbod

1. Unitair octrooi en octrooirechtspraak

De leden van de fracties van het CDA en de VVD informeren naar de stand van zaken van de besluitvorming over het unitair octrooi en dan met name naar het laatste openstaande punt: de vestiging van de zetel van de centrale divisie. De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af hoe groot de kans is dat Nederland de centrale divisie mag gaan huisvesten.

Zoals bekend, is het niet gelukt om in de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 december overeenstemming te bereiken over het octrooipakket. Ondanks intensieve pogingen van het Poolse voorzitterschap is het ook nadien helaas niet gelukt daarover overeenstemming te bereiken. Belangrijkste punt van discussie is inderdaad nog de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht. Daarvoor hebben verschillende landen, waaronder Nederland, zich kandidaat gesteld. Nederland zet zich actief in voor deze kandidatuur en heeft een aantrekkelijk aanbod gedaan, maar de concurrentie van andere kandidaten is groot. Het is daarom niet goed mogelijk om een inschatting van de kansen van Nederland te maken. Nederland heeft aangedrongen en zal blijven aandringen op een spoedige afronding van het octrooidossier gezien het belang ervan voor versterking van het Europese groeivermogen. Zowel voor het Europese innovatievermogen als een sterkere interne markt is het octrooi een belangrijke prioriteit.

2. Douaneverordening

(...) Het voorstel heeft als doel het aanbrengen van verbeteringen en verduidelijkingen ten aanzien van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douane, waardoor de rechtszekerheid voor alle betrokken partijen vergroot wordt. De focus van deze verordening dient te liggen op de bestrijding van namaakgoederen en niet op de controle van legitieme handel. De besluitvorming in de Raad over dit voorstel is nog gaande, maar op het punt van de parallelhandel ziet het er naar uit dat een groot aantal lidstaten een wijziging op dit punt ten aanzien van de huidige douaneverordening onwenselijk vinden. Het Europees Parlement, die zich ook over deze verordening zal uitspreken, is overigens nog verdeeld over het al dan niet opnemen van parallelhandel in het toepassingsgebied.

3. Downloadverbod

In het kader van de discussie over de digitale interne markt vragen de leden van de PvdA-fractie wat de vorderingen zijn bij de Europese onderhandelingen en besprekingen rond het downloadverbod.

In de recente EU mededeling over e-commerce kondigt de Commissie aan zich te bezinnen op efficiënte methoden om onrechtmatige informatie op internet te (laten) verwijderen. Zij wil dit jaar een effectbeoordeling uitvoeren om een aantal opties hiervoor te verkennen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de ontwikkelingen dienaangaande in samenspraak met mij nauwlettend volgen.

In verband met de ontwikkeling van de digitale markt is voorts aangekondigd dat de Europese Commissie voorstellen zal indienen voor een Europees systeem voor het licentiëren van auteursrechten, voor een kaderrichtlijn voor collectief beheer en voor een herziening van de richtlijn handhaving Intellectuele Eigendomsrechten. Deze worden voorzien in de loop van 2012.

De discussie over de aanpak van downloaden van onrechtmatig verveelvoudigd of geopenbaard materiaal als zodanig zal in de EU naar verwachting plaats gaan vinden in het kader van de door de Commissie aangekondigde herziening van het thuiskopiestelsel in de EU. De Commissie bezint zich momenteel op de opties voor herziening van dit stelsel. Uw Kamer zal na het verschijnen van deze voorstellen geïnformeerd worden over de Nederlandse positie ten aanzien van deze voorstellen.

IEF 10835

Kroniek internetrecht 2011

A. Engelfriet, Kroniek internetrecht 2011, Ius mentis 22 januari 2012.

Een bijdrage van Arnoud Engelfriet, ICTRecht.

 

Inhoudsopgave:
1. Auteursrecht

2. Merken, Adwords en domeinnamen
3. Innovatie

4. Meningsuiting

 

1. Auteursrecht
Op al je punten gelijk krijgen en toch verliezen: FTD moest sluiten, ondanks dat downloaden uit illegale bron expliciet legaal verklaard werd en FTD bijna niets anders deed dan dat faciliteren. Maar het geven van digitale schouderklopjes en een requestforum hebben was genoeg om toch onrechtmatig verklaard te worden.

Usenetprovider NSE ging compleet onderuit: zij maakte zelfstandig inbreuk op auteursrechten door muziek en films van Brein-aangeslotenen door te geven. Dat vonniste de rechtbank Amsterdam in oktober.

De reactiepanelen ontplofden bij mijn Gettyblog: de stockfotosite stuurt al een paar jaar blafbrieven over overname van hun plaatjes, en schakelde op zeker moment ook een Nederlandse advocaat in. Die komt echter ook maar niet verder dan schadeclaims eisen zonder ooit naar de rechter te stappen.

Wie wél procedeert, is Cozzmoss/Auxen en hun advocatenkantoor Banning, net als diverse fotografen die in iedere plaatjesgebruiker een geharde internetcrimineel zien. Een dozijn rechtszaken leverde niet echt een duidelijk beeld op van hoe je nu de schade vaststelt, hoewel de neiging is om naar één of twee keer de gemiste licentiekosten te gaan. En wie al te hard blaft, komt van een koude kermis thuis.

Het einde van de persexceptie: het gerechtshof wrong zich in een hoogst merkwaardige bocht om onze Auteurswet tóch binnen de Europese regels te houden, door de tekst “bij nieuwsberichten mag geen auteursrechtvoorbehoud tegen de persexceptie worden gemaakt” te lezen als “alleen bij nieuwsberichten waar geen auteursrecht op zit”. Gelukkig bleef de parodie-exceptie wél overeind in de Nijn Eleven-zaak.

Als afsluiter de licht bizarre zaak van Realnetworks tegen een hyperlinker, waarbij de vraag opgeworpen werd of de hyperlink zelf een openbaarmaking van de software opleverde. Gelukkig niet.2. Merken, Adwords en domeinnamen
Merken in domeinnamen en Adwords-advertenties, het blijft goed voor vele, vele rechtszaken. Het Google/Vuitton-arrest uit 2010 over gebruik van andermans merk in je Adwords-advertentie bood enkele vuistregels, die in Nederland nader ingevuld werden. Zo is het tonen van algemene advertenties legaal, bij wijze van suggestie van een alternatief. Ook legaal is het maken van vergelijkende reclame via een Adwords-advertentie. Het gebruik van de term ’scheidingsplanner’ in een advertentie was wél inbreuk, omdat te onduidelijk was dat de advertentie van een concurrent was.

3. Innovatie
Het grote nieuws hier natuurlijk de patentenoorlog (en modelrechtenoorlog) tussen Apple en Samsung. Van Europabrede verboden naar opgerekte Galaxy Tabs en patenten op het knijpen in digitale foto’s, zo ongeveer alles is wel langsgekomen. Maar eruit zijn ze nog steeds niet.

Een afgeleide uitspraak bepaalde dat Samsung haar octrooien op gestandaardiseerde technologie niet zomaar tegen de fruitige vijand mocht inzetten. Men had eerst moeten onderhandelen, conform de regels van de standaardisatiecommissie. Deze uitspraak kan nog wel eens heel groot gaan worden.

In juni bepaalde het Amerikaanse Hooggerechtshof dat een octrooihouder een lagere bewijslast heeft ten aanzien van de inbreuk, dan de aangeklaagde ten aanzien van de geldigheid van het octrooi. Dit vanwege het uitstekende -kuch kuch- werk dat het US Patent Office verricht bij het onderzoeken van al die aanvragen.

De vervolgens verwachte “invasie van patenttrollen” bleef echter uit. Sterker nog, een Amerikaans hof deelde een gevoelige dreun uit aan een patenttrol, en sprak van “indicia of extortion” bij de handelspraktijken van een octrooi-opkoper.

In september werd aangekondigd het patentsysteem te herzien maar zoals wel vaker bleef er weinig over van die wet. Wel overeind bleef de overgang van het “first to invent”-principe naar “first to file”, zodat men hier eindelijk de rest van de wereld volgt.

Mijn artikelserie 3D dinsdag leverde een hoop leuke reacties op, waarvoor dank aan iedereen.

4. Meningsuiting
Bloggers opgepast: de Raad voor de Journalistiek achtte zichzelf in januari bevoegd over internet te oordelen. Ik heb nog geen uitspraken gezien over bloggers zonder redactiestatuut echter.

Als meningsuiter blijk je geen recht te hebben op toegang tot andermans forum, blog of krant. Je mag je mening wel uiten maar je zult zelf moeten zorgen voor de middelen. Zo mocht Elsevier haar onwelgevallige reacties verwijderen ook al waren deze on-topic. De sluiting van het Volkskrantblog gaf nog interessante discussie wat dát betekent voor de uitingsvrijheid.

Mijn persoonlijke ergernis dat de kaartenbakwet, pardon Wet bescherming persoonsgegevens kan worden ingezet tegen journalistieke publicaties kreeg een opsteker in het Kleintje Muurkrant-arrest. De afweging onder die wet blijkt namelijk precies dezelfde als de ‘gewone’ afweging of een publicatie rechtmatig is. Dus wie netjes schrijft, heeft van de Wbp niets te vrezen. Anders kan het uitvallen bij het publiceren van dossiers wanneer de wederpartij zijn auteursrecht inroept.

Vrolijk werd ik toch weer een beetje van de uitspraak dat TROS Radar en de Wereldomroep niet aansprakelijk bleken voor door anderen aangedragen inhoud.

Fotograferen op het station mag gewoon, zo bleek uit antwoord op Kamervragen. Maar dat zal menig agent, BOA of particuliere beveiliger er niet van weerhouden fotografen te arresteren of geheugenkaartjes in beslag te nemen, hoewel ook dat dus niet mag.

Oh, en nu we het toch over journalistiek hebben: nieuwssite Crimesite werd gesommeerd, pardon vriendelijk verzocht, om de IP-adressen van reageerders bij een artikel af te geven. De site weigerde met een beroep op journalistieke bronbescherming, en kreeg gelijk van de minister.

Dat vriendelijk verzoeken door osporingsinstanties is mij een doorn in het oog. Uitgangspunt van de wet is namelijk dat de politie alleen mag vorderen op grond van een expliciete wetsbepaling die regelt wat er mag worden gevorderd, wie daarover beslist en hoe ver de vordering kan gaan. Terecht klaagde RIPE dan ook het OM, KLPD en THTC aan. De IP-adresruimtebeheerder moest vier IP-ranges blokkeren maar niemand wist op grond van welke wet.

Onder licentie CC-BY-SA 2.5.

IEF 10832

Nevenschikking van een lettercombinatie

Conclusie AG in HvJ EU 26 januari 2012, gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11 (Strigl tegen DPMA en Securvita tegen Öko-Invest) - dossier - vertaling originele verzoek

Vraag: Geldt de weigeringsgrond van artikel 3, lid 1, sub b en/of sub c, van richtlijn 2008/95/EG1 ook voor een woordteken dat wordt gevormd door nevenschikking van een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, en een beschrijvende woordcombinatie, wanneer de lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de beschrijvende woorden daar deze afkorting uit de beginletters van deze woorden bestaat en het merk in zijn geheel daardoor kan worden opgevat als de combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken?

Conclusie:
„Een woordmerk dat bestaat uit de nevenschikking van een beschrijvende woordcombinatie en een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, overeenstemt met de beginletters van de woorden van de woordcombinatie en daardoor door het relevante publiek wordt waargenomen als een afkorting van deze woordcombinatie, en dat in zijn geheel beschouwd dus kan worden opgevat als een combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken, moet worden getoetst aan de weigerings- of vernietigingsgrond van artikel 3, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en niet aan de weigerings- of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, sub c, van deze richtlijn, aangezien een dergelijk merk niet uitsluitend uit beschrijvende tekens of benamingen bestaat.”

 

IEF 10830

Bodemzaak Adwords Tempur

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2161 (Tempur c.s. tegen The Energy+ Company)

Bodemzaak / executie in navolging van IEF 9300 (Vzr). Executieprocedure. Er wordt een verklaring voor recht gegeven dat niet, althans niet volledig aan het vonnis is voldaan.

Merkenrecht. Reclamerecht. Adwords. Metatags. Geschil tussen eiser Tempur en gedaagde, die voor de verkoop van haar matrassen gebruik maakt van de adwords ‘tempur’ en ‘tempoer’. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik van adwords moet worden aangemerkt als vergelijkende reclame en dat een merkhouder zich niet op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen die reclame, voor zover die voldoet aan de in artikel 6:194a Lid 2 BW genoemde voorwaarden. De bodemrechter geeft (zoals gevorderd) de verklaring voor recht en er zijn dwangsommen verbeurd.

4.3. verklaart voor recht dat Energy+, door het direct en indirect via derden (doen) gebruiken van de Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens (waaronder ‘tempoer’, ‘temper’, ‘temper foam’, ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’ en ‘Tempur materiaal’) op internet, waaronder het gebruik van de voornoemde Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens op de websites www.energy-plus.info en www.medi-active.nl, als zoekwoord(en) in het kader van (een) zoekmachineadvertentiedienst(en) op internet, in zoekmachineadvertenties, als metatag(s), in domeinnamen en in vergelijkingslijsten, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, inbreuk maakt en heeft gemaakt op de Tempur-merken, alsmede dat Energy+ zich schuldig maakt en heeft gemaakt aan misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame en ook overigens onrechtmatig jegens Tempur handelt en heeft gehandeld een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;

4.10. verklaart voor recht dat Energy+ niet, althans niet volledig aan het vonnis van 20 december 2010 (nr. 380445 / KG ZA 10-1425) heeft voldaan, meer specifiek dat Energy+ niet, althans niet tijdig en volledig aan de veroordeling onder 5.2. van het genoemde vonnis heeft voldaan door het gebruik van de aanduidingen ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’, en Tempur materiaal’, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, en dat op grond van deze verzuimen Energy+ - een bedrag aan dwangsommen is verbeurd van € 10.000,-- per dag dat zij na 30 december 2010 in gebreke is gebleven aan voornoemde veroordelingen van het voornoemde vonnis te voldoen;

IEF 10829

Met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-1251 (Minigrip Nederland B.V. tegen Reclosable Packaging Europe B.V.)
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Minigrip Europe is houdster van diverse MINIGRIP-merken voor een sluitsysteem voor plastic zakjes. RPE verkoopt machines voor de verwerking van voorgevormde zakken. Daarnaast verkoopt zij zakken ten behoeve van deze machines. Deze zakken betrekt zij onder meer van een Indiaas bedrijf Swiss Pack Pvt. Ltd. (hierna: Swiss Pack). In juli 2010 is Minigrip gestuit op de website www.minigrip.co.nl en heeft een offerte aangevraagd en ontvangen.

Minigrip handhaaft dat RPE met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave en door het (tevens) richten van het emailbericht aan info@minigrip.co.nl, inbreuk op de MINIGRIP-merken heeft gemaakt.

Echter uit de overlegde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud ervan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine) is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen.

4.6. Met RPE is de rechtbank van oordeel dat het aldus, naar aanleiding van een verzoek van degene aan wie de desbetreffende email is gericht, reageren op een verzoek om prijsopgave, nog geen gebruik van de MINIGRIP-merken inhoudt. Uit de overgelegde informatie over de website www.minigrip.co.nl blijkt dat op die website inderdaad het teken “Minigrip” voorkomt maar uit de op de website gepresenteerde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud daarvan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine), is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad. Zoals Minigrip ter comparitie heeft bevestigd, komt RPE op deze website in het geheel niet voor. Uit de door Minigrip overgelegde informatie over de website (onder 2.6 hiervoor samengevat) blijkt niet dat RPE iets met deze website van doen heeft. In haar verzoek om een prijsopgave te doen, gebruikt Minigrip de MINIGRIP-merken niet. Ook in het emailbericht waarmee dit verzoek door Swiss Pack aan RPE wordt doorgezonden worden de MINIGRIP-merken niet gebruikt. In haar prijsopgave (kennelijk verzonden vanuit haar eigen domein rpebv.nl) gebruikt RPE de MINIGRIP-merken evenmin. Wel wordt in de onderwerpregel van dit emailbericht verwezen naar “Minigrip”, maar uit de context – een reactie bestaande uit een prijsopgave voor stazakken op verzoek van Minigrip – lijkt eerder te volgen dat hiermee verwezen wordt naar degene ten behoeve van wie prijsopgave wordt gedaan, te weten Minigrip. In ieder geval valt hieruit niet zonder nadere onderbouwing – die niet gegeven is – af te leiden dat sprake is van merkgebruik. Dat RPE haar reactie aan Minigrip met haar prijsopgave (met hetzelfde bericht) ook aan info@minigrip.co.nl heeft gezonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als gebruik door RPE van de MINIGRIP-merken voor waren of diensten.

4.7. Voor zover Minigrip (impliciet) stelt dat RPE iets te maken zou hebben (gehad) met, of op enigerlei wijze verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat haar naam of adres op websites van anderen door die anderen genoemd worden, geldt dat zij in het licht van RPE’s gemotiveerde betwisting van betrokkenheid daarbij of verantwoordelijkheid daarvoor geen, althans onvoldoende, onderbouwing aan haar stellingen op dit punt heeft gegeven. Bovendien volgt uit hetgeen Minigrip heeft gesteld nog niet dat er daardoor door RPE inbreuk op de MINIGRIP-merken zou zijn gemaakt. Op slechts één van de vele door Minigrip overgelegde prints van websites worden én RPE genoemd én “Minigrip”-zakken aangeboden. Het gaat hier om de website www.plasticziplockbags.net waar allerlei verschillende ziplock bags – onder andere “Minigrip Bags” – worden genoemd. RPE wordt op deze website genoemd als één van de contacten in de Europese Unie. Volgens Minigrip staat deze website op naam van een Indiase partij. Dat RPE verantwoordelijk voor (de inhoud van) deze website zou zijn, wordt door Minigrip niet gesteld noch volgt dat uit de overgelegde stukken. Overigens volgt uit de wijze waarop RPE wordt vermeld op deze website – zonder meer – nog niet dat er sprake is van merkgebruik door RPE. 4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen. Door Minigrip is niet gesteld dat er sprake zou zijn van gebruik van de merken anders dan ter onderscheiding van waren en diensten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de door Minigrip aangevoerde feiten en omstandigheden evenmin kunnen leiden tot de vaststelling dat RPE de MINIGRIP-merken zou hebben gebruikt als bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub d BVIE, zodat ook op die grond geen inbreuk kan worden aangenomen. Minigrips vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

IEF 10828

Ondergoed in ondervrijwaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2158 (Dirx Drogisterijen B.V. tegen Sporttrading Holland B.V.)

Na de eerdere (dubbele) vrijwaringsprocedure IEF 9704.

(Gemeenschaps)merkenrecht. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Sporttrading vordert succesvol dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar vreemd recht Ressokd-Rings S.L. gevestigd te Elche, Alicante, Spanje in ondervrijwaring op te roepen.

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen.

4.2. Sporttrading heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zou uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Ressokd-Rings S.L. De incidentele vordering moet derhalve worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10827

Vrijwaringsprocedure contactlenzen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2462 (Novartis/Ciba Vision tegen Friederichs B.V.)

In het kort: Vrijwaringsprocedure. Friederichs wordt toegestaan haar leverancier in vrijwaring op te roepen.

Novartis c.s. houdt zich bezig met de productie, de verkoop en de wereldwijde marketing van onder meer contactlenzen en is houdster van een aantal Gemeenschapsmerken AIR OPTIX voor waren in klasse 9 (optische toestellen en instrumenten, optische lenzen, contactlenzen).

Friederichs houdt zich onder meer bezig met de handel van producten voor opticiens. Zij verhandelt onder meer contactlenzen onder het merk AIR OPTIX. Via de website www.optitradeonline.nl heeft Friederichs volgens Novartis c.s. AIR OPTIX contactlenzen aangeboden die afkomstig zijn van buiten de EER. Friederichs vordert, succesvol, dat haar leverancier uit het Verenigd Koninkrijk, Saurus Ltd., in vrijwaring wordt opgeroepen.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Friederichs heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Saurus Ltd. De incidentele vordering Friederichs toe te staan Saurus Ltd. in vrijwaring op te roepen moet dan ook worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de termijn voor het in vrijwaring oproepen bepalen op de door Friederichs verzochte twaalf weken, nu deze termijn voor het betekenen van de dagvaarding en het verkrijgen van bewijs daarvan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voorkomt. Het bezwaar van Novartis c.s. dat een dergelijke termijn tot onnodige vertraging in de procedure zal leiden wordt verworpen. Het belang van Friederichs bij vrijwaring rechtvaardigt enige vertraging, terwijl het bij deze rechtbank van kracht zijnde landelijk rolreglement voldoende waarborgen biedt om verdere vertraging te voorkomen.

4.4. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.