Merkenrecht  

IEF 7320

Deel 2: Merkenrecht

V.l.n.r. Wubbo de Boer, Tobias Cohen JehoramPersbericht over het nieuwe merkenrechthandboek “Industriele Eigendom deel 2, Merkenrecht” van Tobias Cohen Jehoram, dat gisteravond is gepresenteerd en uitgereikt aan de Wubbo de Boer, president van het OHIM ('de Wim Duisenberg van het merkenrecht’). Vanzelfsprekend heeft vrijwel niemand het 700 pagina’s dikke standaardwerk nog gelezen, laat staan kunnen recenseren (afgezien van de gebruikelijke microrecensies op de borrel over typo’s en plaatjes), vandaar dat het onderstaande persbericht voor nu moet volstaan:

“Gisteren is in Felix Meritis het handboek Industriële Eigendom deel 2, Merkenrecht, van de hand van Tobias Cohen Jehoram, Constant van Nispen en Toon Huydecoper, feestelijk ten doop gehouden. Tijdens de bijeenkomst werd het boek besproken door Mr Numann, raadsheer in de Hoge Raad. Hij zei daarover onder andere: "Een prachtig boek. Alle onderwerpen die je kunt verzinnen komen aan de orde en worden grondig behandeld". Tobias Cohen Jehoram bracht in kaart hoe het Hof van Justitie omgaat met het merkenwettelijk systeem en deed voorspellingen over waar het heen zal gaan met de jurisprudentie uit Luxemburg. Vervolgens reikte hij het eerste exemplaar van het boek uit aan Wubbo de Boer, president van het Europese merkenbureau in Alicante.

Met het verschijnen van Industriële Eigendom, deel 2, Merkenrecht, wordt in een grote behoefte voorzien; die aan een recent handboek merkenrecht. Bovendien behandelt het boek niet alleen het Benelux-merkenrecht, maar -als eerste- ook het Gemeenschapsmerkenrecht. Het boek gaat diep in op een scala aan onderwerpen (in 21 hoofdstukken en op ruim 700 pagina´s). Het volgt de levensloop van het merk.

Na bespreking van de functies van merken en merkenrecht, behandelt het de wettelijke basis voor verschillende merkrechten, het wezen van en de eisen gesteld aan merken, de verkrijging van een merkrecht, de inhoud van het exclusieve recht, de beperkingen daarop en het verlies van merkrechten. Daarnaast behandelt het boek vele specifieke onderwerpen, zoals het collectieve merk, de procesrechtelijke complicaties, strafrechtelijke handhaving en het merk als vermogensrecht. Er wordt apart, en uitgebreid, aandacht besteed aan het Gemeenschapsmerk. In het boek wordt verder gekeken dan het merkenrecht sec; het merkenrecht is ook van belang op aanpalende gebieden. Zo komen ook aan bod: de verhouding tussen merk en handelsnaam, merk en geografische herkomstaanduidingen, merk en auteursrecht, merk en mededingingsrecht, en zelfs merk en productaansprakelijkheid.

Het boek gaat uitgebreid in op jurisprudentie van het HvJEG, maar verwijst ook ruim naar jurisprudentie uit feitelijke instanties. Daarnaast behandelt het specifieke problemen uit de praktijk. Aldus biedt het niet alleen een degelijk theoretisch overzicht van het merkenrecht, maar biedt het ook een uitstekend naslagwerk voor de praktijk. Doelgroepen van het boek zijn: academici, rechters, advocaten, bedrijfsjuristen en keuzevak-master studenten.

T. Cohen Jehoram, C.J.J.C. van Nispen & J.L.R.A Huydecoper, Industriële Eigendom, deel 2, Merkenrecht, ISBN 9789013053067, Kluwer, Deventer.  

 


 

IEF 7318

Verend opgelegde dekvloeren

Fonofloor - RedufloorRechtbank ’s-Hertogenbosch, 29 oktober 2008, LJN: BG4633, Fonofloor B.V. tegen O.C.A.M. Holding B.V.,

Auteursrecht. Merkenrecht. Concurrentie na samenwerking. Geen inbreuk op auteursrecht m.b.t brochure, folder algemene voorwaarden en  prestatiecertificaat. Onduidelijkheid over eventuele auteursrechthebbende is niet van belang, nu van inbreuk geen sprake is. “Zeer vergelijkbaar” is onvoldoende, nu de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Merk Redufloor maakt geen inbreuk op Fonofloor.

Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen. 

“De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s.” Proceskosten volgens liquidatietarief.

Auteursrecht op de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften:

"4.4. De brochure van Fonofloor en de folder met verwerkingsvoorschriften zijn door Mediacom in opdracht van Fonofloor gemaakt, dat staat tussen partijen vast. De maker wordt niet op dit materiaal vermeld. Op grond van artikel 8 Auteurwet wordt in een dergelijk geval de vennootschap die het werk als afkomstig van haar openbaarmaakt, als maker aangemerkt. Partijen kunnen bij overeenkomst hiervan afwijken. Volgens OCAM c.s. gelden de algemene voorwaarden van Mediacom, waarin onder meer is bepaald dat zij eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten van door haar ontwikkelde producten blijft. Fonofloor beroept zich op vernietiging van die voorwaarden, omdat deze volgens haar niet door Mediacom aan Fonofloor zijn verstrekt. Volgens OCAM c.s. zijn de voorwaarden wél verstrekt. Het staat dus nog ter discussie wie auteursrechthebbende van de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften is.

4.5. Als blijkt dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht, kan hier echter in het midden blijven welk van partijen auteursrechthebbende is. Wanneer de reclame van OCAM c.s. (productie 2 Fonofloor) met de brochure van Fonofloor (productie 1 Fonofloor) wordt vergeleken, blijkt dat de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Datzelfde geldt wanneer de folder met verwerkingsvoorschriften van OCAM c.s. (productie 4 Fonofloor) met die van Fonofloor (productie 3 Fonofloor) wordt vergeleken. Alleen de in beide folders afgebeelde schema’s vertonen gelijkenissen. Fonofloor noemt het materiaal van haarzelf en Redumax “zeer vergelijkbaar”, maar dat is niet voldoende om inbreuk op auteursrecht aan te nemen. Voor zover er door OCAM c.s. al auteursrechtelijk beschermde trekken van het materiaal van Fonofloor zijn overgenomen, is dat niet in een mate gebeurd waardoor sprake is van inbreuk op het auteursrecht."

Auteursrecht op de algemene voorwaarden en het prestatiecertificaat:

"4.6. OCAM c.s. heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden van Fonofloor zijn gekopieerd van die van haar zusterbedrijf Wedeflex en dat ook het prestatiecertificaat een aangepaste versie van het certificaat van Wedeflex is. Dit is door Fonofloor niet weersproken, zodat het tussen partijen vast staat. Fonofloor heeft niets aangevoerd op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat haar voorwaarden en prestatiecertificaat niettemin als nieuwe, oorspronkelijke werken zouden moeten worden aangemerkt en dus auteursrechtelijk beschermd zijn. Voor zover de voorwaarden en het certificaat van Wedeflex wél auteursrechtelijk beschermde werken zijn, kan dat evenmin tot toewijzing van de vorderingen leiden. Wedeflex is immers geen partij in deze procedure."

Merkrecht

"4.7. Voor zover Fonofloor ook een inbreuk op haar merkrecht aan haar vorderingen ten grondslag legt, overweegt de rechtbank het volgende. Fonofloor heeft als merkhouder van het merk “Fonofloor” het uitsluitend recht op dit merk, onder andere voor isolatiemateriaal en vloerbedekking. Redumax gebruikt het teken “Redufloor” voor dergelijke producten. Er is echter geen sprake van merkinbreuk, omdat “Redufloor” onvoldoende met “Fonofloor” overeenstemt om op basis daarvan verwarringsgevaar tussen beide aan te nemen.

(…) 4.9. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Fonofloor, voor zover gegrond op inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, worden afgewezen."

Gesteld onrechtmatig handelen

"4.10. Partijen zijn het erover eens dat het product van Fonofloor niet door een intellectueel eigendomsrecht zoals octrooirecht wordt beschermd. Zij twisten onder meer over de vraag of het door Redumax verhandelde product is nagemaakt van het door Redumax verhandelde product, in hoeverre de producten gelijk zijn en of er verwarringsgevaar bestaat.

(…) 4.13. De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van de handelwijze van OCAM c.s. de vrijheid van handel en nijverheid voorop staat. Bij het beëindigen van de zakelijke relatie tussen enerzijds Fonofloor en anderzijds OCAM, Mediacom en [S] is geen non-concurrentiebeding overeengekomen. Dat OCAM c.s. aan derden en mogelijk ook aan Fonofloor heeft laten weten zich op reclamewerk te willen gaan toeleggen, betekent niet dat zij dus geen concurrerende activiteiten mócht gaan ontplooien. Dat stond haar in beginsel vrij. Dat zou anders kunnen zijn als zij bij de concurrerende activiteiten stelselmatig of in substantiële mate het bedrijfsdebiet van Fonofloor zou afbreken, maar dit is gesteld noch gebleken.

Fonofloor stelt dat verwarring tussen beiden ontstaat door het gebruik van de brochures, verwerkingsvoorschriften, prestatiecertificaten en algemene voorwaarden van Redumax en van gelijkende namen. De brochures en verwerkingsvoorschriften van Redumax wijken naar het oordeel van de rechtbank echter zozeer af van die van Fonofloor dat deze niet tot verwarring zullen leiden (zie overweging 4.5). Datzelfde geldt voor de door Redufloor gebruikte namen “Redufloor”, “Hotfix-methode”, “Redustrip” en “Redumax-tape” ten opzichte van de door Fonofloor gebruikte namen “Fonofloor”, “Hotmeld-methode” “Fonostrip” en “Fonotape”. Het certificaat en de algemene voorwaarden van Redumax lijken weliswaar zeer sterk op die van Fonofloor, maar het gebruik van vergelijkbare certificaten en voorwaarden is in diverse branches zó algemeen dat het gebruik van het certificaat en de voorwaarden van Redumax evenmin tot verwarring tussen Redumax en Fonofloor zal leiden.

(..) 4.15. De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s. Het betoog van Fonofloor dat OCAM c.s. onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld faalt, ook wanneer de diverse handelingen van OCAM c.s. in onderling verband worden beschouwd. De vorderingen van Fonofloor zullen dan ook worden afgewezen."

Gebruik materiaal na verbreken relatie opdrachtgever en ontwikkelaar

  “4.18. De rechtbank gaat ervan uit dat OCAM c.s. met het reclamemateriaal doelt op de brochures en folders die ook in conventie onderwerp van discussie zijn geweest. Zoals reeds in conventie is besproken, is tussen partijen in geschil wie het auteursrecht op dit materiaal heeft. Ook in reconventie kan het antwoord op die vraag in het midden blijven en is bewijslevering op dit punt dus niet aan de orde. Als OCAM c.s. het auteursrecht op dit materiaal heeft, geldt namelijk het volgende. Het materiaal is in opdracht van Fonofloor ontwikkeld, dat staat tussen partijen vast. Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen (zie ook Spoor c.s. in Auteursrecht, paragraaf 2.14). Dat daarover tussen partijen andersluidende afspraken zijn gemaakt, is niet gesteld of gebleken. Evenmin zijn feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de rechtbank aanleiding geven van eerdergenoemd uitgangspunt af te wijken.”

Lees het vonnis hier

IEF 7313

Verzoenbaar met

Benelux Gererechtshof, 17 november 2008, conclusie A-G Leclerq in zaak A 2008/1, JTEKT Corporation tegen NV. Jacobs Trading & BBIE

Op de valreep voor het weekend. Merkenrecht.

"(…) IV Conclusie.  Ik ben van mening, op grond van die redenen, Uw Hof te kunnen adviseren als volgt te antwoorden op de door het Hof van beroep te Brussel gestelde prejudiciële vragen: 

Vraag 1: In de procedure van beroep tegen een beslissing van her BBIE kan de BOIE en/of het BBIE niet aanwezig zijn in deze rechtspleging.

Vraag 2: Regel 1.17. l .c van het Uitvoeringsreglement strookt met artikel 2.16. lid 3 en 4 BVIE.

Vraag 3: Regel 1.17.l.c van het Uitvoeringsreglement is verzoenbaar met de bepalingen van het BVIE.

Vraag 4: Het "buiten behandeling laten" van de oppositie niet kan worden beschouwd als een beslissing in de zin van artikel 2.16.4 BVIE waartegen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17.1. BVIE.

Vraag 5: Artikel 2.17 van het BVIE staat niet eraan in de weg dat de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau wordt ingeleid bij een andere akte dan een verzoekschrift. De regelmatigheid van de inleidende akte moet vervolgens worden beoordeeld volgens de voorschriften van het nationale gerechtelijk privaatrecht.

Vraag 6: Het hof van beroep dat de oppositie beoordeelt, na beroep tot vernietiging tegen beslissing van het BBIE, kan de oppositie in volle omvang beoordelen en kan, na eventuele vernietiging, zijn beslissing in de plaats stellen van deze van het BBIE.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7306

Een onsje rautaruukki alstublieft

Logo Rautaruukki ( toen Ruukki  nog Rautaruukki heette)GvEA, 19 November 2008, zaak T-269/06, Rautaruukki Oyj tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Terechte weigering beschrijvend gemeenschapswoordmerk RAUTARUUKKI (Fins voor metaalwerken) voor klasse 6, metaalwerken.  Aanvullend bewijsmateriaal ter ondersteuning van inburgering te laat ingediend.

“39. The applicant points out that, after the Second World War, the Republic of Finland was ordered to pay heavy war indemnities to the former Soviet Union, consisting mainly of vehicles and metal construction goods. Since that had the effect of limiting resources of steel and metal raw materials, the Finnish State decided, at the end of the 1950s, to set up a State-owned company with the task of producing the steel required by the metal industry. The applicant was accordingly established in 1960 and is generally known to Finnish consumers and traders.

(…) 49. First, it must be pointed out that, for the reasons given in paragraphs 19 to 22 above, the affidavits from the Finnish Central Chamber of Commerce and from all local chambers of commerce (except one) and from 92 companies, and the Finnish registration of the word mark RAUTARUUKKI for the goods in question in the present case, cannot be regarded as admissible."

"50. The applicant cannot claim that, by taking into consideration only the evidence submitted to OHIM, it has proved that distinctiveness has been acquired through use. It must be held that, as pointed out by the Board of Appeal in paragraph 20 of the contested decision, that evidence is clearly insufficient to establish distinctiveness through use.

51. (…) The Board of Appeal’s inference, at paragraph 20 of the contested decision, was therefore correct, namely that while that evidence was appropriate to establish the use of the mark applied for in Finland and its registration in the Trade and Companies Registers, it did not, on the other hand, establish distinctiveness in consequence of use within the meaning of Article 7(3) of Regulation No 40/94 and did not permit the inference that the relevant public in Finland associates the sign RAUTARUUKKI uniquely with the applicant’s goods falling within Class 6.”

Lees het arrest hier.

IEF 7305

Nach einer Gesamtbetrachtung

TAICROS - CROSGvEA, 19 November 2008, zaak T-315/06, Ercros, SA tegen OHIM / Degussa GmbH (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositie op grond van oudere Spaanse nationale woord- en beeldmerken CROS, SOCIEDAD ANÓNIMA CROS en ERCROS tegen gemeenschapsbeeldmerkaanvraag CROS (chemische producten, meststoffen). Gespecialiseerde gebruiker. Geen overeenstemmende merken. Element CROS niet dominant in beeldmerk aanvrager. Seriemerk-argument. Oppositie afgewezen.

"43. Was die Verwechslungsgefahr betrifft, hat die Beschwerdekammer angesichts der Unterschiede zwischen den fraglichen Zeichen zu Recht entschieden, dass trotz der Identität der betroffenen Waren keine Verwechslungsgefahr bestehe. Es ist nämlich nach einer Gesamtbetrachtung nicht davon auszugehen, dass die maßgeblichen Verkehrskreise, die sich aus Fachleuten dieses Bereichs zusammensetzen, zu der Annahme verleitet werden, dass mit der Bildmarke TAI CROS gekennzeichnete Waren aus dem Unternehmen, das Inhaber der älteren Marken CROS ist, oder aus einem mit ihm wirtschaftlich verbundenen Unternehmen stammen.

44. Das Argument der Klägerin, dass die Marke TAI CROS von den maßgeblichen Verkehrskreisen als Teil derselben Markenfamilie mit dem Bestandteil „cros“ betrachtet werden könne, weil die sechs älteren Marken eine Markenserie bildeten, steht dieser Schlussfolgerung nicht entgegen."

"45. Die in Randnr. 23 beschriebene Gefahr der gedanklichen Verbindung kann nur dann geltend gemacht werden, wenn der Inhaber einer Serie älterer Eintragungen den Nachweis der Benutzung aller zu der Serie gehörender Marken oder zumindest einer Reihe von Marken, die eine „Serie“ bilden können, erbringt. Denn damit die Gefahr bestehen kann, dass sich die Verkehrskreise über die Zugehörigkeit der angemeldeten Marke zu der Serie irren, müssen die älteren Marken, die dieser Serie angehören, notwendigerweise auf dem Markt präsent sein (…) Im vorliegenden Fall beruft sich die Klägerin jedoch lediglich auf die Eintragung ihrer älteren Marken.

46. Die Beschwerdekammer hat daher zu Recht festgestellt, dass kein Nachweis erbracht wurde, dass die angesprochenen Verkehrskreise die älteren Marken tatsächlich als Markenserie wahrnehmen.

47. Schließlich kann eine Gefahr der gedanklichen Verbindung zwischen den Marken auch dann ausgeschlossen werden, wenn man sie einzeln betrachtet. Denn im vorliegenden Fall deutet nichts darauf hin, dass allein das Bestehen älterer Einzelmarken bei den maßgeblichen Verkehrskreisen eine gedankliche Verbindung zwischen dem Begriff „cros“ und den von der Klägerin vertriebenen Waren dahin geschaffen haben kann, dass jede neue aus diesem Begriff in Verbindung mit einem anderen Begriff gebildete Marke als eine Variante der älteren Marke wahrgenommen werden könnte.

48. Nach alledem ist der einzige Klagegrund zurückzuweisen und die Klage insgesamt abzuweisen."

Lees het arrest hier.

IEF 7303

Geen normaal gebruik

HvJ EG, 18 november 2008, conclusie A-G Ruiz-Jarabo Colomer, zaak C-495/07, Silberquelle GmbH tegen Maselli Strickmode GmbH ( verzoek van de Oberste Patent- und Markensenat (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing).

Merkenrecht. Verval van rechten van merkhouder. Begrip ‚normaal gebruik’.Gebruik van merk op waren die bij aankoop van andere producten cadeau worden gedaan.

“58. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de door de Oberste Patent- und Markensenat voorgelegde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

„De artikelen 10, lid 1, en 12, lid 1, van de Eerste richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd, dat van normaal gebruik van een merk geen sprake is wanneer het wordt gebruikt voor alcoholvrije dranken die de merkhouder gratis meegeeft aan de kopers van andere, door hem zelf in de handel gebrachte textielwaren.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7301

National intellectual property offices could and should

Charlie McCreevy (Commissie EU):  Opening address Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) exhibition opening (European Parliament), Brussels, 11 November 2008.

"The Community trade mark system has been operational for more than a decade now. (…) The Commission is currently conducting a comprehensive evaluation. This evaluation will provide for an in-depth assessment of the functioning of the EU and national trade mark systems and their co-existence. It aims to elaborate on potential improvements which could form the basis of a future review of the Community trade mark system. This is central to our recent communication on an "Industrial Property Rights Strategy for Europe".

(…) My next point relates to the partnership between the OHIM and the offices of the Member States. This is important for the efficient performance of the Community and national trade mark systems. We consider that developing cooperation between national offices and the OHIM – on, for example, training, education, IT tools and awareness programmes - is in the interest of all parties. It will lead to further improvements in the efficiency of our intellectual property system. National intellectual property offices could – and should - also step up their efforts in the fight against counterfeiting and piracy together with the Community institutions and other stakeholders."

Lees de speech hier.

IEF 7296

Geen reëel gevaar van afscherming

Davidoff Cool WaterRechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2008, KG ZA 08-1304, Coty Prestige Lancaster Group GmbH tegen Tico Trading

Merkenrecht. Exclusieve en selectieve distributie. Uitputting. Exclusief licentiehouder Coty (eiser) stelt succesvol dat gedaagde door het verhandelen van parfumtesters inbreuk maakt op de (parfum)merken Davidoff en Coolwater. Gedaagde beroept zich tevergeefs op uitputting. Van Doren / Lifestyle is niet van toepassing op selectieve distributiesystemen. Liquidatiekosten, nu van de proceskosten niet tijdig een gedetailleerde opgave is gedaan.

“4.9. Zoals hiervoor reeds overwogen volgt volgens Tico Trading uit Van Doren/ Lifestyle dat Coty dient te bewijzen dat de testers aanvankelijk door haar of met haar toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Dat is naar voorlopig oordeel niet het geval. Uit rechtsoverweging 41 van genoemd arrest volgt dat er alleen ruimte is voor omkering van de bewijslast indien Tico Trading aantoont dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer zij zelf moet bewijzen dat de waren door Coty of met haar toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. Het Hof heeft weliswaar overwogen dat een reëel gevaar van afscherming van nationale markten bijvoorbeeld bestaat in situaties waarin de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, maar Tico Trading gaat eraan voorbij dat Coty een systeem van selectieve distributie hanteert.

Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - vermag de voorzieningenrechter voorshands niet in te zien waarom er (ook) in het geval van selectieve distributie van moet worden uitgegaan dat het door het Hof genoemde gevaar aanwezig is. Uit de door Coty overgelegde standaardovereenkomst volgt dat de depositaire slechts aan geselecteerde distributeurs mag leveren en niet aan derden (artikel 1.2). Dat de testers niet (aan derden) mogen worden verkocht staat ook op de verpakking. De testers worden op basis van het selectieve distributiesysteem bovendien kosteloos aan de depositaire ter beschikking gesteld. Tico Trading kan gelet hierop niet volstaan met de enkele verwijzing naar Van Doren/Lifestyle voor een geslaagd beroep op uitputting. Zij dient aannemelijk te maken dat een reëel gevaar van afscherming van nationale markten aanwezig is, wanneer zij het bewijs moet leveren dat de testers voor het eerst met toestemming van Coty binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. Gesteld noch gebleken is dat en waarom dat het geval is. Voor nadere bewijslevering op dit punt is in dit kort geding geen plaats.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7295

Geen spoedeisende hulp

KNV EHBORechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2008, KG ZA 08-1168, Koninklijke Nederlandse Vereniging Eerste Hulp Bij Ongelukken tegen MF Medical & Safety B.V.

Merkenrecht. Even kort: Gebruik EHBO-logo door gedaagde. Geen spoedeisend belang KNV EHBO: gebruik door gedaagde (van het toen nog niet ingeschreven merk) was al in 2007 bekend en eiser heeft toentertijd niet meteen rechtsmaatregelen genomen. Bovendien heeft gedaagde de gesteld inbreukmakende handelingen gestaakt in afwachting oordeel van de rechter. Dat gedaagde  geen onthoudingsverklaring heeft getekend doet daaraan niet af, “van MF Medical kan niet gevergd worden inbreuk te erkennen nu KNV EHBO zich op een ten tijde van de leveranties niet bestaand recht heeft beroepen.”

Incidentele (afgewezen) vordering m.b.t. relatieve bevoegdheid leidt tot  incidentele proceskostenveroordeling gedaagde ( €585,00), die weer wordt afgetrokken van de proceskostenveroordeling van eiser in de hoofdzaak. €6.000,00 (betwist en dus indicatietarief) -  €585,00 =  €5.415,00.

Lees het vonnis hier.

IEF 7292

BBIE oppositiebeslissingen

- CASABLANCA RECORDS tegen CASABLANCA (gedeeltelijk toegewezen)
- CASABLANCA RECORDS tegen CASABLANCA (gedeeltelijk toegewezen) 
- SOS tegen STYLE SOS (afgewezen) 
- ALPS tegen ALP (toegewezen)
- LOOM tegen CASTLE LOOM (afgewezen)
- X4-LIFE tegen XI3 (afgewezen)
- RUMITAG tegen Y-TAG (afgewezen) 
- JINGLERS tegen JINGLES (toegewezen)
 
Lees de beslissingen hier.