Merkenrecht  

IEF 2811

Welterusten

Eastborn.bmpRechtbank Almelo 17 oktober 2006, KG ZA 06-262, Eastborn Slaapsystemen B.V. tegen MF Design

MF Design is ongeveer 11 jaren lang dealer geweest van de producten van Eastborn. Op 1 november 2005 is de dealerovereenkomst beëindigd. MF Design heeft op haar website deboxspring.nl de volgende tekst geplaatst: “Wegens een leveringsstop van onze belangrijkste leverancier “Eastborn Slaapsystemen” leveren wij voorlopig geen merkbedden meer met 20% korting!”

Deze tekst staat op dit moment niet meer op de site. Eastborn vordert MF Design te gebieden binnen 12 uur na dit vonnis de tekst van de website te verwijderen, aangezien MF Design op deze manier onrechtmatig hendelt jegens Eastborn. "MF Design doet voorkomen alsof zij nog steeds dealer is van producten van Eastborn. Bovendien heeft MF Design niet aangetoond dat zij uitsluitend op de producten van Eastborn zo veel marge heeft dat zij ook alle andere merken met korting kan aanbieden. De tekst valt niet onder het grondrecht vrijheid van meningsuiting, omdat de tekst geen persoonlijke mening uitdrukt, maar een feit.

Daarnaast maakt MF Design onrechtmatig gebruik van het merk Eastborn. MF Design gebruikt deze naam uitsluitend met de bedoeling om Eastborn in een kwaad daglicht te stellen. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de reputatie van dit merk. Dit gebruik is in strijd met artikel 2.20 lid 1 sub d van het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE)."

 

MF Design beroept zich op 10 EVRM en 7 Grondwet en ontkent verder dat er sprake is van schending van merkenrecht. De vermelding van Eastborn is immers "een verwijzing naar de onderneming en niet naar het merk".

De rechtbank stelt vast: "Het is onomstreden dat er een recht van vrije meningsuiting bestaat."
"Dat MF Design door deze vermelding onjuiste of door onvolledigheid misleidende gegevens van feitelijke aard heeft gepubliceerd is niet gebleken. De tekst bevat evenmin beledigende of onnodig grievende uitlatingen. Nergens in de tekst wordt gesuggereerd dat Eastborn de relatie met MF Design op onrechtmatige wijze heeft beëindigd."

"Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter levert de vermelding van Eastborn slaapsystemen in de tekst op de site niet een onrechtmatig gebruik op van het merk. Het beroep van Eastborn op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE kan haar niet baten. (...) De vermelding Eastborn slaapsystemen in de publicatie is een aanduiding van de handelsnaam en niet van het merk, zodat dit artikel toepassing mist."

Lees het vonnis hier .

IEF 2807

Koketterende medicijnen

medicijnen.bmpHvJ EG, conclusie AG Kokott, 26 oktober 2006, zaak C-412/05 P. Alcon Inc.tegen OHIM/ Biofarma SA

Bestaat er gevaar voor verwarring tussen twee woordmerken voor farmaceutische producten, te weten TRAVATAN en het oudere Italiaanse woordmerk TRIVASTAN. In alle instanties wordt deze vraag positief beantwoord, aangezien de waren soortgelijk zijn en de tekens visueel en fonetisch overeenstemmen.

Kokott verwerpt (bijna) alle verweren van Alcon. Ten aanzien van de gelijkheid van de waren stelt Kokott: "(...) Alcon complains that the Court of First Instance failed to require Biofarma to produce evidence of the similarity of both products. It submits that Travatan is administered in the form of eye drops, while Trivastan is a tablet. For that reason alone the products are not similar. (...) Alcon is wrong though in its submission that it is in eye-drop form that the medicinal product Travatan is to be considered. As already explained, for the trade mark applied for here the group of goods constituted by ophthalmic pharmaceutical preparations must be used as the basis for comparison. This group encompasses medicinal products which are sold for administration in various forms, hence also products which, like the product to be compared, are offered in tablet form."

 

Ten aanzien van het relevante publiek stelt Alcon dat deze niet wordt gevormd door de eindgebruikers, maar door degenen die het middel voorschrijven. Kokott  geeft Alcon hierin gelijk, maar ziet geen reden om op grond hiervan het beroep te bekrachtigen: "In the case of medicinal products available only on prescription, the choice between various products is made not upon acquisition but earlier, during the medical consultation. Medicinal products available only on prescription are, because of the risks attaching to them, subject to special control by doctors, and also by pharmacists. (...) The risk, pointed out by OHIM and Biofarma, of confusion on the part of a patient who, independently of prescription, is confronted with the mark, is also of little significance, under trade mark law at any rate. In the Picasso judgment, the Court of Justice regarded the moment when the choice between the goods and marks is made as crucial for assessing the likelihood of confusion.  Other points in time, at which confusion on the part of consumers might be more likely because they display a lesser level of attention, are by contrast of secondary importance. (...) Therefore, Alcon is correct in its argument that the relevant public for medicinal products available only on prescription is to be determined by reference to healthcare professionals, and not patients. Hence, notwithstanding the legal errors in the contested judgment, it is not to be set aside."

 

Alcon vecht tevens de visuele en fonetische vergelijking van de tekens aan. Alcon vecht hierbij het feitencomplex zoals gesteld door het Gerecht aan. Het beroep is niet-ontvankelijk in dit opzicht: "The Court of First Instance has exclusive jurisdiction to find and appraise the relevant facts and to assess the evidence. The appraisal of those facts and the assessment of that evidence thus do not, save where they distort the evidence, constitute a point of law which is subject, as such, to review by the Court of Justice on appeal."

De AG concludeert tot afwijzing van het beroep. Lees de conclusie hier.

 

IEF 2805

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, conclusie AG Sharpston, 26 oktober 2006, zaak C-29/05 P. OHIM tegen Kaul GmbH

Community trade mark, opposition proceedings, examination of new material by a Board of Appeal. Lees de conclusie hier.

- HvJ EG, conclusie AG Kokott, 26 oktober 2006, zaak C-412/05 P. Alcon Inc.tegen OHIM/ Biofarma SA.

Gemeinschaftsmarke, Wortmarke ‚TRAVATAN‘. Widerspruch des Inhabers der Marke ‚TRIVASTAN‘, verweigerung der Eintragung, neues Vorbringen, medizinische Produkte. Lees de conclusie hier.

IEF 2804

Voltooide inschrijvingsprocedure

ldl.gifHvJ EG, Conclusie Ruiz-Jarabo Colomer Dámaso, 26 oktober 2006, zaak C-46/05 Armin Häupl tegen Lidl Stiftung & Co. KG (niet beschikbaar in het Nederlands).

Suggesties van de AG voor antoorden op de volgende prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 10, lid 1, van richtlijn 89/104/EEG (1) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus te worden uitgelegd dat met de datum waarop „de inschrijvingsprocedure is voltooid”, het begin van de periode van bescherming is bedoeld?

2. Dient artikel 12, lid 1, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus te worden uitgelegd dat er geldige redenen voor het niet-gebruiken van het merk bestaan, wanneer omstandigheden buiten de onderneming de door de houder van het merk gevolgde ondernemingsstrategie hebben vertraagd, of is de houder van het merk verplicht zijn ondernemingsstrategie te wijzigen teneinde het merk tijdig te kunnen gebruiken?

„Aus diesen Gründen schlage ich dem Gerichtshof vor, auf die Fragen, die vom Obersten Patent- und Markensenat vorgelegt worden sind, wie folgt zu antworten:

1- Der Begriff „Tag des Abschlusses des Eintragungsverfahrens“ in Artikel 10 Absatz 1 der Richtlinie 89/104/EWG […] über die Marken bezieht sich nicht auf den Beginn der Schutzdauer – mit dem er übereinstimmen kann –, sondern auf den Zeitpunkt, in dem die zuständige Behörde nach der nationalen Regelung – bzw. bei einer internationalen Marke das Internationale Büro – den Vorgang der Eintragung abschließt.

2- Artikel 12 Absatz 1 der Richtlinie 89/104 ist dahin auszulegen, dass berechtigte Gründe für die Nichtbenutzung der Marke nicht vom Willen ihres Inhabers abhängig sein dürfen und ein Hindernis für die Benutzung des Zeichens darstellen müssen. Liegen diese beiden Voraussetzungen vor, gehören bürokratische Formalitäten zu diesen Rechtfertigungsgründen, was aber nicht der Fall ist, wenn sie die Umsetzung einer Unternehmensstrategie behindern, da das Unternehmen dann seine Entscheidungsfähigkeit hinsichtlich deren Anpassung an die Unwägbarkeiten der Verwaltung uneingeschränkt behält. Es ist Sache des vorlegenden Gerichts, den Sachverhalt im Licht dieser Hinweise zu beurteilen.“

Lees de conclusie hier.

IEF 2801

Nieuwe voedingslijnen

subs.gifRechtbank  ’s-Gravenhage, 25 oktober 2006, HA ZA 04-3656. Henkel KGAA & OMS Investments Inc.  tegen Canna B.V.

Merkinbreukzaak. Duidelijk vonnis waarin alle opeenvolgende deelstappen stuk voor stuk worden behandeld.

Henkel is houdster van het gemeenschapsmerk en Beneluxwoordmerk SUBSTRAL, ingeschreven voor producten ter verbetering van grond en mest. Canna gebruikt het teken ‘Substra’ ter aanduiding van producten voor de teelt van hennep op substraat (steenwol).

Volgens de rechtbank gaat naar de aard derhalve om dezelfde soort waren. De waren van Canna zijn weliswaar specifiek bestemd voor Cannabistelers, maar dat doet aan het voorgaande niet af. De waren vinden hun weg naar growshops en dus (net als de waren van Henkel) naar eindgebruikers. Zo er voorts van moet worden uitgegaan dat de waren waarvoor SUBSTRAL is ingeschreven niet zien op waren die bestemd zijn voor de teelt van Cannabis, vullen de waren van Canna die van Henkel aan.

Canna stelt vervolgens dat het merk SUBSTRAL geen, dan wel slechts een beperkt onderscheidend vermogen heeft, nu dit merk (in hoge mate) beschrijvend is, omdat het is afgeleid van het Latijnse woord ‘substratum’, dat voedingsbodem of ondergrond betekent. De rechtbank meent daarentegen, dat het merk SUBSTRAL niet puur beschrijvend is. De mate van onderscheidingskracht van het merk is volgens de rechtbank bovendien niet gering. Er is volgens de rechtbank een nieuw woord ontstaan:

“Anders dan Canna is de rechtbank van oordeel dat het merk SUBSTRAL niet louter beschrijvend is. Door het weglaten van de laatste letter(s) en het vervangen door de letter ‘l’ is afstand genomen van het enkel beschrijven en is een ander woord ontstaan. Dat SUBSTRAL in elk geval enig onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een Gemeenschapsmerk pas wordt ingeschreven nadat door het OHIM een onderzoek heeft plaatsgevonden (onder meer) naar de vraag of het in de aanvraag voorkomende teken geacht moet worden ieder onderscheidend vermogen te ontberen. Indien inschrijving volgt, kan daaruit worden afgeleid dat het OHIM na onderzoek geen aanleiding heeft gevonden om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen.”

Ook het min of meer omgekeerde verweer gaat niet op. De rechtbank stelt dat het weliswaar juist is dat de beschermingsomvang van het merkenrecht zich niet uitstrekt tot woorden die kunnen dienen om de hoedanigheid of toepassingsmogelijkheden van waren aan te duiden, maar dat het enkele feit dat Canna het teken Subtra gebruikt ter aanduiding van het feit dat de waar geschikt is voor substraatteelt, nog niet maakt dat deze uitzondering zich voordoet.

Daarvoor is in de eerste plaats vereist dat de aanduiding beschrijvend is. Dat is niet het geval. Ook kan niet gezegd worden dat de aanduiding Substra als zodanig is ingeburgerd

Wat de mate van onderscheidingskracht van het merk van Henkel betreft, geldt dat SUBSTRAL al sinds 1947 op de markt is. Door dit lange gebruik en het grote aandeel dat SUBSTRAL op de markt heeft verworven, heeft dit merk naar moet worden aangenomen een niet gering onderscheidend vermogen gekregen.

Visueel is er sprake van een grote mate van overeenstemming. De toevoeging van het woord Flores maakt dit niet anders. Gelet op het feit dat Flores meer dan Substra beschrijvend is te achten en Substra aan Flores voorafgaat, blijft ook bij het gecombineerde teken Substra Flores, de nadruk liggen op Substra.

En zo de gemiddelde consument het merk SUBSTRAL al niet met het teken Substra zal verwarren, wordt de indruk gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbende op het merk SUBSTRAL en het teken Substra.

Henkel heeft onbetwist gesteld dat zij de merken SUBSTRAL heeft overgedragen aan OMS. Deze overdracht nog niet verwerkt in het merkenregister. Nu Henkel staat ingeschreven als houdster, gaat de rechtbank er in deze procedure vanuit dat het uitsluitende recht nog steeds Henkel toekomt. Niettemin zal de vordering uit proceseconomische gronden op naam van Henkel en OMS worden toegewezen, nu niet valt uit te sluiten dat ten tijde van de uitspraak van dit vonnis bedoeld depot inmiddels heeft plaatsgevonden.

Na dit alles uitgebreid te hebben overwogen, wijst de rechtbank de vordering van Henkel toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 2797

Eerst even voor jezelf lezen

cdroda.gifGvEA, 25 oktober 2006, zaak T-13/05. Castell del Remei tegen OHIM (Nederlandse versie niet beschikbaar).

“Procédure d’opposition, demande de marque communautaire verbale ODA. Marques antérieures verbales internationale RODA et nationales BODEGAS RODA, RODA I et RODA II. Risque de confusion, article 8, paragraphe 1, sous b du règlement (CE) n° 40/94"

Lees het arrest hier

IEF 2784

De merknaam was zichtbaar

stapbrehei.gifOnder de titel “De poster die Nederland niet mocht zien” bericht Trouw: “Vorig jaar werd een postercampagne gestopt, onder juridische druk van Bacardi. De Stichting Alcoholpreventie, die de posters maakte voor een campagne tegen drinken door jonge tieners, moest ze vorig jaar op last van de alcoholindustrie vernietigen.

(…) Maar STAP maakte een cruciale fout, bleek spoedig. Het 12-, 13-jarige meisje nam een slok uit een flesje dat moeiteloos was te herkennen als een Bacardi Breezer. En het jochie (op de pagina hierna) dronk onmiskenbaar Heineken, de merknaam was zichtbaar. ’Inbreuk op het merk- en auteursrecht’, vond Bacardi. De fabrikant eiste onder dreiging van een forse schadeclaim onmiddellijke vernietiging van de posters.

Van Dalen: „We hebben op ons kantoor zitten vergaderen, met het bestuur van STAP en één van onze subsidiegevers. Ze vonden dat we moesten toegeven aan de eis, omdat wij een eventuele schadevergoeding van 50.000 euro nooit zouden kunnen betalen.” De posters werden teruggehaald en ingeleverd bij de advocaat van Bacardi. Heineken hoefde niet eens in actie te komen, ook die poster werd teruggetrokken.

(…)  Van Dalen moest door het stof voor de producent van de Breezers. In een overeenkomst tussen Bacardi en STAP, opgesteld door advocaten, werd bepaald dat Van Dalen zijn relaties een brief moest sturen waarin stond dat hij zonder toestemming promotiemateriaal van Bacardi in omloop had gebracht. Ook moest Van Dalen aan Bacardi precies opgeven aan welke instanties en personen de posters waren verstuurd. „Wij hadden dit promotiemateriaal niet aan u mogen toezenden”, aldus de door Bacardi gedicteerde brief. „Het promotiemateriaal kan het onjuiste vermoeden oproepen dat Bacardi alcoholconsumptie voor kinderen onder de 16 jaar zou aanmoedigen. Dit is beslist niet het geval. STAP betreurt het dat zij het promotiemateriaal naar buiten heeft gebracht.”

Lees hier meer. 

IEF 2782

Diario Oficial

oami.bmpSince October 1995, the OHIM’s Official Journal has been published en peper and distributed to a large amount of users via the Pubilcations Office in Luxembourg. The Office has taken the decision to substftute the paper version by an online version which will be made available as from January 2007.

As from January 2007, you will be able to consult free of charge the online version of the OHIM Official Journal. This version is the official and legal version of the Official Journal and will be accessible directly at the following URL: bttp:f/omi.europa.eu/er,/office

OHIM Newsletter Oktober 2006, met o.a: the LEGO decision, Estonia CTM & RCD overviews, RCD deferment, Evidence of disclosure of a prior design, Euroclass,  Luxembourg and BoA case law & Online OHIM forms. Lees hier meer. Handleiding gebruik OHIM-logo hier.

IEF 2780

Geen aanleiding

1stekamer.bmpEerste Kamer, kamerstuk 30 633 nr. B.  Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen BVIE, met Protocol (Trb. 2005, 96) (Stb. 262).

Eindverslag van de vaste commissie voor economische zaken, vastgesteld 17 oktober 2006:

"Het onderzoek van dit voorstel heeft de commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen."

De voorzitter van de commissie, Luijten, de griffier van de commissie, Nieuwenhuizen