DOSSIERS
Alle dossiers

Parallelimport  

IEF 7447

Het criterium van het minst ingrijpende middel voor het merkrecht

Zovirax - WellcomeHvJ EG, 22 december 2008, zaak C-276/05, The Wellcome Foundation Ltd tegen Paranova Pharmazeutika Handels GmbH (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk)).

Merkenrecht. Parallelimport. Ompakken. Wezenlijke wijziging van verschijningsvorm van verpakking. Verplichting tot voorafgaande kennisgeving. 

Parallelimporteur pakt farmaceutisch product om in verpakking met nieuw ontwerp, om te voorkomen dat de merkhouder de markt kan afschermen door het identieke product in alle lidstaten in een andere verpakking op de markt te brengen en zo, aan de hand van die verpakking, kan zien van welke distributeur in welke lidstaat het parallel verhandelde product afkomstig is. Moet nu het bewijs dat het gebruik van het merkrecht tot kunstmatige marktafscherming zal bijdragen, niet enkel voor het ompakken als zodanig, maar ook voor het ontwerp van de nieuwe verpakking moet worden geleverd? En zo nee: Moet het ontwerp van de nieuwe verpakking worden getoetst aan het beginsel van het minst ingrijpende middel of (enkel) aan de vraag of hierdoor de reputatie van het merk en van de merkhouder kan worden geschaad? De tweede vraag betreft de informatieplicht van de parallelimporteur.

Het Hof oordeelt dat het ontwerp van de verpakking enkel moet worden getoetst aan de voorwaarde dat het de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden. Daarnaast dient de parallelimporteur de merkhouder de informatie te verstrekken die noodzakelijk en voldoende is om deze in staat te stellen, na te gaan of de ompakking van het product onder dit merk noodzakelijk is voor de verhandeling in de lidstaat van invoer. De aard van de te verstrekken informatie hangt voor het overige af van de omstandigheden van het concrete geval. A priori kan niet worden uitgesloten dat deze informatie in uitzonderlijke gevallen de vermelding van de lidstaat van uitvoer omvat wanneer bij gebreke hiervan de merkhouder niet in staat is de noodzaak tot ompakking te beoordelen.

R.o. 27 e.v.: “Aangezien het ontwerp van de nieuwe verpakking van het product niet wordt getoetst aan de voorwaarde dat het noodzakelijk is voor de verdere verhandeling van dit product, kan het zeker niet worden getoetst aan het criterium van het minst ingrijpende middel voor het merkrecht. Het zou immers incoherent zijn te stellen dat niet dient te worden nagegaan of het door de parallelimporteur gekozen ontwerp van de nieuwe verpakking van het betrokken product noodzakelijk is voor de verdere verhandeling van dit product, en tegelijkertijd te eisen dat dit ontwerp voldoet aan het criterium van het minst ingrijpende middel voor het merkrecht.

De bescherming van de merkhouder met betrekking tot het door de parallelimporteur gekozen ontwerp van de verpakking van het farmaceutische product wordt in beginsel gewaarborgd door de naleving van de voorwaarde dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden. Bijgevolg dient op de eerste vraag, sub b, te worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer vaststaat dat de ompakking van het farmaceutische product, waarbij dit product wordt voorzien van een nieuwe verpakking, noodzakelijk is voor de verdere verhandeling ervan in de lidstaat van invoer, het ontwerp van deze verpakking enkel moet worden getoetst aan de voorwaarde dat het de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden.

(…) In het kader van een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangig geding tussen de merkhouder en een parallelimporteur die in een lidstaat een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product verhandelt in een nieuwe verpakking, is het aan deze parallelimporteur om onder meer aan te tonen dat is voldaan aan de voorwaarde dat het gebruik van het merkrecht door de merkhouder om zich tegen de verhandeling van de omgepakte producten onder zijn merk te verzetten, tot kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten zou bijdragen. Dit is met name het geval wanneer de merkhouder in verschillende lidstaten een identiek farmaceutisch product in verschillende verpakkingen in het verkeer heeft gebracht en de ompakking door de importeur noodzakelijk is voor de verhandeling van het product in de lidstaat van invoer.

Gelet op het voorgaande en het feit dat de goede werking van het stelsel van kennisgeving veronderstelt dat elk der belanghebbende partijen zich loyaal inzet om de rechtmatige belangen van de andere partij in acht te nemen, dient de parallelimporteur de merkhouder de informatie te verstrekken die noodzakelijk en voldoende is om deze in staat te stellen, na te gaan of de ompakking van het product onder dit merk noodzakelijk is voor de verhandeling in de lidstaat van invoer. De aard van de te verstrekken informatie hangt voor het overige af van de omstandigheden van het concrete geval. A priori kan niet worden uitgesloten dat deze informatie in uitzonderlijke gevallen de vermelding van de lidstaat van uitvoer omvat wanneer bij gebreke hiervan de merkhouder niet in staat is de noodzaak tot ompakking te beoordelen. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat indien blijkt dat de verstrekte informatie door de merkhouder wordt gebruikt om lekken in zijn verkooporganisatie op te sporen en zo de parallelhandel in zijn producten te bestrijden, de bij de parallelhandel betrokken personen bescherming tegen laatstgenoemde handelingen kunnen vinden in het kader van de mededingingsregels van het EG-Verdrag. De parallelimporteur dient de merkhouder de informatie  te verstrekken die noodzakelijk en voldoende is om deze in staat te stellen, na te gaan of de ompakking van het product onder dit merk noodzakelijk is voor de verhandeling in de lidstaat van invoer.”

“Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer vaststaat dat de ompakking van het farmaceutische product, waarbij dit product wordt voorzien van een nieuwe verpakking, noodzakelijk is voor de verdere verhandeling ervan in de lidstaat van invoer, het ontwerp van deze verpakking enkel moet worden getoetst aan de voorwaarde dat het de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden.

2) Artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de parallelimporteur de merkhouder de informatie dient te verstrekken die noodzakelijk en voldoende is om deze in staat te stellen, na te gaan of de ompakking van het product onder dit merk noodzakelijk is voor de verhandeling in de lidstaat van invoer.”

Lees het arrest hier.

IEF 7427

Neppillen

"The European Commission has announced today the results of the "MEDI-FAKE" action, which targeted customs control on illegal medicines entering the EU. On the basis of a risk profile disseminated by the Commission, customs from the 27 Member States put special focus over a two month period on coordinated action to stop illegal medicines from entering the European Union.

Among the products which were intercepted were antibiotics, anti-cancer, anti-malaria and anti-cholesterol medicines, as well as painkillers, Viagra and drug precursors. This first EU coordinated action had tremendous results, with more than 34 million illegal medicines seized. It also highlighted a number of ways of improving the fight against trafficking in illegal, dangerous or counterfeit goods. It paves the way for future similar actions."
 
Lees hier meer.

IEF 7333

Veelal flessen met inhoud

Rechtbank Rotterdam (rechter-plaatsvervanger mr. Chr. A.J.F.M. Hensen), 19 november 2008, HA ZA 07-0158, Bacardi & Company Ltd. c.s. tegen Mevi Internationaal Expeditiebedrijf

Merkenrecht. Parallelimport. Flescode. T1 opslag. Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. 1019h-proceskosten alleen voor gedeelte parallelimport. Beslissing aangehouden.

“4.1. Bacardi verwijt Mevi kort gezegd, actieve betrokkenheid bij ongeautoriseerde parallelimporten van haar producten. Zij beroept zich daartoe op haar Benelux merken.

(…) 4.6. De rechtbank betwijfelt of het wettelijk voorschrift dat de fles traceerbaar moet zijn aan de hand van een flescode beperkt is tot de landen van de EER. Dat gegeven is in dit geval ook niet bijzonder relevant. Van de flessen in opslag staat immers nog niet vast wat het bestemmingsland is. Reeds daarom kan het recht van het bestemmingsland niet gelden als aanknopingspunt voor het toepasselijk recht. (…) Opslag ‘achter de douane’ doet niet af aan de conflictenrechterlijke relevantie van de locatie van de producten. Het is onmiskenbaar de bedoeling dat de flessen in opslag hier te lande bestemd zijn om waar dan ook voor menselijke consumptie in het verkeer te worden gebracht. Het zou in strijd zijn met regels van het maatschappelijk verkeer indien Bacardi zou toelaten dat flessen, door haar geproduceerd en onder haar merk, zonder mogelijkheid van recall dreigen te worden verhandeld. Dat is ook onrechtmatig indien vast zou staan dat de flessen een bestemming hebben naar een land waar niet voorzien is in regelgeving die dat verbiedt.

(…) 4.11. Bacardi erkent dat ongeoorloofde parallelimport in beginsel niet aan de orde is indien en zolang de flessen zich nog achter de douane onder T1-verband bevinden. De flessen kunnen dan nog worden vervoerd naar buiten de EER en aldaar in het verkeer worden gebracht.

4.13. Dat in Europa een aantal flessen is opgedoken met flesnummers waaruit blijkt dat deze zonder toestemming van Bacardi in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat deze flessen op grond van de flescode kunnen worden gerekend tot partijen die bij Mevi in opslag staan is onvoldoende deugdelijk weersproken. Een voorshands naar omvang beperkte inbreuk op rechten van Bacardi en een betrokkenheid van Mevi, in elk geval als opslagnemer, staat daarmee vast. 

(…) 4.15. Tezamen, met het in de opslag hebben van gedecodeerde flessen, is dit voldoende om te concluderen tot betrokkenheid van Mevi bij ten minste enige inbreuk op rechten van Bacardi. Dit brengt met zich dat Bacardi recht en belang heeft bij haar vorderingen die zien op de vaststelling van de omvang van de inbreuk, de betrokkenheid van Mevi daarbij en de betrokkenheid van anderen (leveranciers en afnemers) daarbij.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7225

Om het de merkhouder zo lastig mogelijk te maken

Tamron 90 mmRechtbank Utrecht, 31 oktober 2008, KG ZA 08-957, Tamron Europe GmbH tegen Ruitenber / Crown Holding B.V. c.s. (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Merkenrecht. Parallelimport. EER-uitputting niet aannemelijk. Vereenzelviging gedaagden. Eiser, (gevolmachtigd) houdster van het Benelux woordmerk TAMRON (fotografische en optische toestellen), maakt succesvol bezwaar tegen verhandeling in de Benelux van Tamron lenzen. De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de lenzen, zoals gedaagde stelt, afkomstig zijn van de officiële Duitse Tamron-importeur en niet, zoals eiser stelt, oorspronkelijk aan dealers in Japan verkocht.

Daarnaast is sprake van vereenzelviging: Gedaagde maak misbruik van de identiteitsverschillen van de verschillende Crown vennootschappen, teneinde het de merkhouder zo lastig mogelijk te maken haar recht te handhaven. Onrechtmatige daad van degene die zeggenschap heeft over de rechtspersonen, maar ook van de betrokken rechtspersonen zelf.

Proceskosten worden gematigd omdat voor een deel geen specificatie is overlegd: €12.808,38.

Uitputting: “4.7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Ruitenberg c.s. niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de door Transcontinenta aangekochte Tamron lenzen sprake is van uitputting. Uit onderzoek van Tamron Japan is immers gebleken dat de betreffende lenzen door Tamron Japan buiten de EER (in Japan) in het verkeer zijn gebracht. Dat, zoals Ruitenberg C.S. heeft betoogd, door Tamron Japan mogelijk andere lenzen zijn onderzocht dan de lenzen die Crew Photo International B.V. en Crown Photo International C.V. aan Transcontinenta heeft verkocht, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, Het enkele feit dat de door Tamron Japan in haar brieven van I6 oktober 2007 en 8 februari 2008 serienummers vermeld die niet op de facturen van Crown Photo International B.V. en Crown Photo International C.V. zijn terug te vinden, is onvoldoende om deze conclusie te rechtvaardigen. De stelling van Ruitenberg C.S. dat Tamron vanwege de grote vraag in de Duitse markt naar Tamron lenzen mogelijk aan Essential Systems lenzen heeft geleverd die bestemd waren voor de Japanse markt, is puur speculatief. De voorzieningenrechter acht bovendien hoogst onwaarschijnlijk dat Tamron haar producten, zoals in casu het geval is, zonder garantiebewijzen en de juiste gebruiksaanwijzingen op de markt brengt.

4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Crown Photo International B.V. en Crown Photo International C.V. inbreuk hebben gemaakt op het merkenrecht van Tamron door zonder toestemming van Tamron lenzen van het merk Tamron in de EER aan te bieden en te verkopen. Dit betekent dat de vorderingen van Tamron jegens Crown Photo International B.V. en Crown Photo International C.V. voor toewijzing vatbaar zijn."

Vereenzelviging: “4.9. Tamron heeft ook een verbod ex artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, met nevenvorderingen, gevorderd jegens Ruitenberg, Crown Holding en Crown Facilities. Volgens Tamron maakt Ruitenberg misbruik van de identiteitsverschillen van de verschillende vennootschappen van de Crown Groep door de handelsactiviteiten die binnen de Crown Groep worden ondernomen van de ene vennootschap naar de andere te verschuiven. Daarmee bestaat, zo stelt Tamron, een reëel gevaar dat Ruitenberg in de toekomst middels Crown Facilities en/of Crown Holding in Tamron producten zal gaan verhandelen. Ruitenberg C.S. heeft een en ander uitdrukkelijk betwist.

4.10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat van vereenzelviging slechts sprake zal kunnen zijn onder bijzondere omstandigheden. Die omstandigheden dienen zo uitzonderlijk te zijn dat vereenzelviging de meest aangewezen vorm van redres is in een situatie dat misbruik is gemaakt van identiteitsverschil en hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoort te worden gehonoreerd. Voor de, gelet op het karakter van dit kort geding voorlopige, beoordeling van dit punt acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de door Tamron overgelegde organogrammen met bijbehorende uittreksels van de Kamer van Koophandel van de Crown Groep genoegzaam blijkt dat Ruitenberg voortdurend binnen de Crown Groep met vennootschappen schuift en de handelsactiviteiten verplaatst. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat deze verschuivingen niet alleen, zoals Ruitenberg stelt, vanuit fiscale redenen zijn ingegeven, maar dat zij - gegeven het feit dat de verkoop van de Tamron lenzen binnen een periode van minder dan zes maanden van Crown Photo International B.V. is overgenomen door Crown Photo International C.V., plaatsvindend vanuit hetzelfde adres (…)  in de garage naast de woning van Ruitenberg - ook ten doel hebben om het de merkhouder zo lastig mogelijk te maken om haar recht te handhaven. Alle vennootschappen presenteren zich bovendien als onderdeel van dezelfde Crown Group maakten tot voor kort gebruik van hetzelfde zaaksadres, met dezelfde postbus, hetzelfde emailadres en dezelfde telefoon- en faxnummers.

4.11 Op grond van deze omstandigheden, in onderling samenhang bezien, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Ruitenberg misbruik maakt van de identiteitsverschillen van de verschillende Crown vennootschappen. Het maken van zodanig misbruik levert naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet alleen een onrechtmatige daad op van de degene die de zeggenschap heeft over deze rechtspersonen, maar ook van de betrokken rechtspersonen zelf. Dit betekent dat de vorderingen van Tamron ook toewijsbaar zijn tegenover Ruitenberg, Crown Holding en Crown Facilities.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7197

(maar juist is erkend)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 oktober 2008, HA ZA 04-2489, ARAI Helmet Europe B.V. tegen Helmets & More GmbH c.s. (Met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann).

Even kort, ook weer voor wie niet kan wachten op de pdf van de rechtbank zelf: Merkenrechten Auteursrecht m.b.t. valhelmen. Parallelimport. Selectief distributiestelsel. Geen uitputting. Grensoverschrijdend inbreukverbod (ook auteursrecht). Onrechtmatige daad door handelen in strijd met het toepasselijke BTW recht.

Uitputting: “4.5. In de eerste plaats heeft [gedaagde] H&M niet voldoende gestaafd geconcretiseerd dat al haar helmen, ter zake waarvan zij zich op uitputting van Ara’s merkenrechten beroept, zijn betrokken uit kanalen binnen de EER. Zij heeft dit slechts met betrekking tot 21 helmen trachten te concretiseren, terwijl zij tevens aangeeft veel meer te hebben afgezet. Daarop strandt dit verweer al. Zodoende heeft H&M niet aan haar stelplicht voldaan met betrekking tot haar uitputtingsverweer. Anders gezegd: Zij heeft haar verweer ter zake onvoldoende gemotiveerd. Aan (nadere) bewijslevering wordt niet toegekomen.

(…) 4.8. Nu overigens niet is betwist (maar juist is erkend) dat H&M Arai merkhelmen verkoopt en levert, ligt daarmee het auteurs- en merkinbreukverbod voor toewijzing gereed als in het dictum verwoord – en wel op de “a”-grondslag: niet voldoende kenbaar gemotiveerd is aangegeven waarop het daarnaast gevorderde verbod op de “d” grondslag is gestoeld.

Onrechtmatige daad: (…) 4.11. Mede gelet op de aldus onderbouwde stellingen van Arai had het op de weg van H&M gelegen gemotiveerd en onderbouwd verweer te voeren tegen de stelling dat H&M oneigenlijk gebruik maakt van een Engelse BTW-faciliteit, ten gevolge waarvan Arai als concurrent schade leidt, maar dat heeft zij niet in voldoende te achten mate gedaan. Haar verweer dat het haar als kleine onderneming aan middelen zou ontbreken om genoemde Legal opinion van Arai te weerleggen, is daartoe ontoereikend.

4.12. Door te handelen in strijd met het toepasselijke BTW recht is H&M in staat tegen (veel) lagere eindverkoopprijzen te leveren. Dat levert – onder toepassing van de zogenoemde correctie Langemeijer – een onrechtmatige daad op jegens Arai waardoor mogelijk aannemelijk is da zij daardoor schade leidt, waarvoor H&M aansprakelijk is, Dit deel van de gevorderde schadevergoeding staat los van de gevorderde schadevergoeding wegens merk- en auteursrechtinbreuk. Eerstbedoelde schade kan cumuleren met d gevorderde winstafdracht wegens gepleegde inbreuk, laatstbedoelde niet, hetgeen ook in het dictum tot uitdrukking wordt gebracht.”

Lees het vonnis hier (en hier inmiddels ook de copy-pastable pdf van de rechtbank zelf)

IEF 7155

The parallel importer

HvJ EG, 9 oktober 2008,  conclusie A-G Sharpston in zaak C-276/05, The Wellcome Foundation Ltd. tegen Paranova Pharmazeutika Handels GmbH. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshof (Oostenrijk). (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Geneesmiddelen. Parallelimport. Ompakken. Bericht met uitleg aan de merkhouder.

“63. In the light of the above, I am of the view that the questions referred by the Oberster Gerichtshof, Austria, should be answered as follows:

(1) Where a parallel importer of pharmaceutical products repackages the products in new packaging on the ground that repackaging is necessary in order to market the product in the Member State of importation, the lawfulness of the new packaging is to be measured solely against whether it is such as to damage the reputation of the trade mark and its proprietor.

(2)  In such circumstances, the parallel importer, in order to fulfil his duty of notification under Article 7 of the Trade Marks Directive as interpreted by the Court of Justice, must give the proprietor of the trade mark information which objectively demonstrates that the repackaging was necessary. Such information may, but need not necessarily, include identification of the Member State of export.”

Lees de conclusie hier.

IEF 7151

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 08-2048, Deere and Company & John Deere International GmbH tegen VR-Products B.V. & Van Ruiten

Vonnis in incident. Vordering tot zekerheidstelling afgewezen. Proceskosten incident voor eiser in incident.

In de hoofdzaak stelt Deere dat Van Ruiten inbreuk op haar woord-, beeld- en kleurmerken door het verkopen, te koop aanbieden, ten verkoop in voorraad hebben en/of (doen) vervoeren van grasmaaiers afkomstig van buiten-Europese parallelimport. In incident vordert Van Ruiten dat eisers als buitenlandse vennootschappen zekerheid moeten stellen voor proceskosten en schadevergoeding.

De rechtbank wijst de vordering af omdat zo een verplichting tot het stellen van zekerheid i.c. niet bestaat, omdat Deere, kort gezegd,  op grond van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika  is vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid. John Deere is gevestigd in Zwitserland, zodat haar op grond van artikel 45 EVEX geen zekerheid kan worden opgelegd.  De Proceskosten van het incident komen voor rekening van Van Ruiten, af te rekenen bij het eindvonnis in de hoofdzaak. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 7083

Een onderneming met een machtspositie

HvJ EG, 16 september 2008, In de gevoegde zaken C-468/06 tot en met C-478/06, Sot. Lélos kai Sia EE c.s. tegen GlaxoSmithKline AEVE Farmakeftikon Proïonton, voorheen Glaxowellcome AEVE. Verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Efeteio Athinon (Griekenland)

Parallelexport. Mededinging. Weigering om groothandelaren die zich met parallelexport bezig houden te bevoorraden.

“Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht: Artikel 82 EG moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming met een machtspositie op de relevante geneesmiddelenmarkt die, ter voorkoming van de parallelexport door bepaalde groothandelaren van een lidstaat naar andere lidstaten, weigert om normale bestellingen van deze groothandelaren uit te voeren, misbruik maakt van haar machtspositie. Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of die bestellingen normaal zijn, gelet op de omvang van deze bestellingen uit het oogpunt van de behoeften van de markt van die lidstaat en op de vroegere commerciële relaties tussen die onderneming en de betrokken groothandelaren.”

Lees het arrest hier.

IEF 5862

Parallelle distributie

zind.gifRechtbank ’s-Gravenhage 19 maart 2008, KG ZA 08-174; Kort geding tussen Dr. Fisher Farma B.V. en Z-Index B.V.

Geneesmiddelenrecht. Fisher Farma richt zich op parallelle distributie van geneesmiddelen uit andere landen van de EU, zgn. eurospécialités. Het kort geding heeft betrekking op parallel distributie van geneesmiddelen waarvoor aan de producent/merkhouder een communautaire handelsvergunning is verleend o.g.v. Verordening (EG) nr. 726/2004. Naast distributie door de houder van de communautaire handelsvergunning, mogen deze geneesmiddelen op grond van het vrij verkeer van goederen gedistribueerd worden door parallel distributeurs, mits van de parallel distributie melding is gemaakt aan het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA). Nadat EMEA heeft getoetst of is voldaan aan vereisten voor parallel distributie, geeft zij aan de distributeur een zgn. PD Notice [Parallel Distribution Notice] af.

Fisher Farma is voor de verhandeling van eurospécialités afhankelijk van Z-Index.

Z-Index beheert en exploiteert de zgn. G-Standaard, een databank waarin alle in Nederland op de markt gebrachte geneesmiddelen zijn opgenomen. De G-Standaard wordt gebruikt ter ondersteuning van het voorschrijven, afleveren, bestellen, declareren en vergoeden van geneesmiddelen door de betrokken partijen in de zorgsector. De G-Standaard is de enige databank van geneesmiddelen in Nederland die door alle betrokken partijen in de zorgsector wordt gebruikt.

Het vonnis behandelt de vraag of Z-Index onrechtmatig handelt jegens Fisher Farma indien zij voor de opname van parallel gedistribueerde eurospécialités in de G-Standaard, niet alleen verlangt dat melding van parallel distributie aan EMEA is verricht, maar ook de voorafgaande afgifte van een Parallel Distribution Notice verlangt. Deze eis werd voorheen door Z-Index niet gesteld. Z-Index heeft evenwel – naar aanleiding van een draft Guidance van EMEA waarin afgifte van de PD Notice lijkt te worden beschouwd als post marketing vereiste voor parallel distributie - aan Fisher Farma het voornemen kenbaar gemaakt in het vervolg overlegging van een PD Notice te zullen verlangen, alvorens een eurospécialité in de G-Standaard wordt opgenomen.

Z-Index heeft in de procedure inhoudelijk uitdrukkelijk geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in geval van parallel distributie van eurospécialité waarvoor een communautaire handelsvergunning is verleend op grond van Vo. 726/2005, voldoende dat de paralleldistributeur een melding van paralleldistributie aan het EMEA verricht. Uit Vo. 726/2005 kan niet worden afgeleid dat de daadwerkelijke afgifte van een PD Notice geldt als post marketing vereiste voor parallel distributie. Aan de andersluidende draft Guidance van het EMEA dient in dit opzicht geen waarde te worden toegekend - mede gelet op het feit dat tegen dit concept document bezwaar is gemaakt en het sindsdien al 2 jaar stil licht - , nog daargelaten of een dergelijk standpunt van EMEA in strijd zou zijn met het vrij verkeer van goederen. Indien Z-Index desondanks haar beleid in die zin wijzigt dat zij toch voorafgaande afgifte van de PD Notice verlangt voordat een geneesmiddel in de G-Standaard wordt opgenomen, is dat onrechtmatig te achten jegens Fisher Farma. De vorderingen van Fisher Farma worden derhalve toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5861

Parallel distributie

Rechtbank ’s-Gravenhage 19 maart 2008, KG ZA 08-174; Kort geding tussen Dr. Fisher Farma B.V. en Z-Index B.V. Geneesmiddelenrecht.

Fisher Farma richt zich op parallelle distributie van geneesmiddelen uit andere landen van de EU, zgn. eurospécialités. Het kort geding heeft betrekking op parallel distributie van geneesmiddelen waarvoor aan de producent/merkhouder een communautaire handelsvergunning is verleend o.g.v. Verordening (EG) nr. 726/2004. Naast distributie door de houder van de communautaire handelsvergunning, mogen deze geneesmiddelen op grond van het vrij verkeer van goederen gedistribueerd worden door parallel distributeurs, mits van de parallel distributie melding is gemaakt aan het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA). Nadat EMEA heeft getoetst of is voldaan aan vereisten voor parallel distributie, geeft zij aan de distributeur een zgn. PD Notice [Parallel Distribution Notice] af.

Fisher Farma is voor de verhandeling van eurospécialités afhankelijk van Z-Index.

Z-Index beheert en exploiteert de zgn. G-Standaard, een databank waarin alle in Nederland op de markt gebrachte geneesmiddelen zijn opgenomen. De G-Standaard wordt gebruikt ter ondersteuning van het voorschrijven, afleveren, bestellen, declareren en vergoeden van geneesmiddelen door de betrokken partijen in de zorgsector. De G-Standaard is de enige databank van geneesmiddelen in Nederland die door alle betrokken partijen in de zorgsector wordt gebruikt.

Het vonnis behandelt de vraag of Z-Index onrechtmatig handelt jegens Fisher Farma indien zij voor de opname van parallel gedistribueerde eurospécialités in de G-Standaard, niet alleen verlangt dat melding van parallel distributie aan EMEA is verricht, maar ook de voorafgaande afgifte van een Parallel Distribution Notice verlangt. Deze eis werd voorheen door Z-Index niet gesteld. Z-Index heeft evenwel – naar aanleiding van een draft Guidance van EMEA waarin afgifte van de PD Notice lijkt te worden beschouwd als post marketing vereiste voor parallel distributie - aan Fisher Farma het voornemen kenbaar gemaakt in het vervolg overlegging van een PD Notice te zullen verlangen, alvorens een eurospécialité in de G-Standaard wordt opgenomen.

Z-Index heeft in de procedure inhoudelijk uitdrukkelijk geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter.

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in geval van parallel distributie van eurospécialité waarvoor een communautaire handelsvergunning is verleend op grond van Vo. 726/2005, voldoende dat de paralleldistributeur een melding van paralleldistributie aan het EMEA verricht. Uit Vo. 726/2005 kan niet worden afgeleid dat de daadwerkelijke afgifte van een PD Notice geldt als post marketing vereiste voor parallel distributie. Aan de andersluidende draft Guidance van het EMEA dient in dit opzicht geen waarde te worden toegekend - mede gelet op het feit dat tegen dit concept document bezwaar is gemaakt en het sindsdien al 2 jaar stil licht - , nog daargelaten of een dergelijk standpunt van EMEA in strijd zou zijn met het vrij verkeer van goederen. Indien Z-Index desondanks haar beleid in die zin wijzigt dat zij toch voorafgaande afgifte van de PD Notice verlangt voordat een geneesmiddel in de G-Standaard wordt opgenomen, is dat onrechtmatig te achten jegens Fisher Farma. De vorderingen van Fisher Farma worden derhalve toegewezen.

 

Lees het vonnis hier.