DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 15726

Midi-files, rusten daar naburige rechten, auteursrechten en databankrechten op?

Bijdrage ingezonden door Mauritz Kop, MusicaJuridica. Ja, onder omstandigheden wel. Midi is een vreemde eend in de bijt. Het auteursrecht is niet altijd even goed toegerust op moderne verschijningsvormen van compositie en geluid. Bij de totstandkoming van de Wet op de naburige rechten was het midi protocol (Musical Instrument Digital Interface) nog niet courant en bij de totstandkoming van de Auteurswet was midi nog niet uitgevonden. Ook in de Parlementaire Geschiedenis of de Memorie van Toelichting bij deze wetten worden midi-files als zodanig niet genoemd. In de Auteursrechtrichtlijn worden ze evenmin bij name genoemd.

Midi is vanuit het perspectief van audio een vreemde eend in de bijt waardoor het gevaar bestaat dat het in juridisch opzicht tussen wal en schip valt. Rechters moeten in voorkomende gevallen een oordeel vellen over de juridische kwalificatie van midi-bestanden. Met name waar het gaat om auteursrechten, naburige rechten en databankrechten.

Lees de gehele bijdrage op MuziekenRecht.nl: long read.

IEF 15725

Geen merk voor Cola flesje

Bijdrage ingezonden door Chiever. Coca-Cola is er niet in geslaagd de nieuwe vorm van het colaflesje in Europa als merk te beschermen. Op 24 februari 2016 bepaalde het Europese Gerecht dat deze vorm niet onderscheidend is. Daarmee bevestigt het Gerecht de eerdere uitspraak van de Board of Appeal in 2014.

Niet onderscheidend Coca-Cola beschouwt het nieuwe, gladde flesje als de ‘natural evolution’ van zijn iconische fles met de kenmerkende ribbels. Volgens het bedrijf herkent de Europese consument Coca-Cola aan deze vorm. Echter, het Gerecht meent dat het cola-flesje zich niet onderscheidt van andere op de markt aanwezige flessen.

Marktonderzoek In een poging de registratie alsnog geaccepteerd te krijgen had Coca-Cola marktonderzoek laten verrichten in 10 Europese landen. Hiermee hoopte het bedrijf aan te tonen dat de vorm van de fles was ingeburgerd en dat de Europese consument het flesje zou herkennen als afkomstig van Coca-Cola.

Bewijs in 10 landen onvoldoende Echter, ondanks het feit dat het marktonderzoek aantoont dat het flesje door een groot deel van de respondenten herkend wordt, is dit volgens het Gerecht onvoldoende om aan te nemen dat de fles in de hele Europese Unie is ingeburgerd. De hele EU telt 28 landen en bewijs uit slechts 10 landen is dan onvoldoende.
 
Commentaar Chiever Helaas is het tegenwoordig bijna onmogelijk om 3D-merken te registreren. Vrijwel alles wordt (naar onze mening ten onrechte) afgewezen vanwege het ontbreken van onderscheidend vermogen. De enige mogelijkheid om zo'n merk toch geaccepteerd te krijgen is door het overleggen van Europees marktonderzoek, waaruit blijkt dat de consument de vorm als merk herkent.

In dit geval liet het marktonderzoek van Coca-Cola indrukwekkende cijfers zien: de herkenningsgraad in de 10 onderzochte landen varieerde tussen 48 % (Polen) en 79 % (Spanje). Het is dan ook spijtig dat het marktonderzoek niet in heel Europa is uitgevoerd. Als ook in de overige Europese landen herkenning was aangetoond - en dat is niet onwaarschijnlijk omdat het hier om een flesje gaat dat qua vormgeving dicht in de buurt komt bij het oude, wereldbekende cola-flesje - had Coca-Cola vermoedelijk zijn registratie wel gekregen.

IEF 15710

Is er een grondslag voor het aanwijzingsbesluit CvTA aan Videma?

Bijdrage ingezonden door Dorothé Melchers, senior lecturer IP Radboud Universiteit. In januari van dit jaar heeft het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (CvTA) zowel een beslissing op bezwaar als een last onder dwangsom aan Videma doen uitgaan (zie IEF 15679). Wat hierbij opviel was de door de toezichthouder gekozen wettelijke grondslag.  Kan het CvTA inderdaad op basis hiervan een CBO een aanwijzing geven om tot statutaire wijziging van de bestuursstructuur over te gaan?

We zien dat de aan beide besluiten ten grondslag liggende aanwijzing is gebaseerd op artikel 2, lid 2, sub b Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (WTCBO) en overeenkomstig artikel 6, lid 2 WTCBO. In dit laatste artikellid is de aanwijzingsbevoegdheid van het CvTA neergelegd indien een CBO haar taken niet (naar behoren) uitoefent.  Eerst even aandacht voor het eerste lid van artikel 2.  De eerste volzin van lid 1 luidt als volgt:

“Er is een College van Toezicht dat tot taak heeft toezicht uit te oefenen op de inning en de verdeling van de vergoedingen door de collectieve beheersorganisaties. (…)”
Deze bepaling was ook reeds in de wet uit 2003 (Stb. 2003, 111) te vinden. In de daarbij behorende Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2000/1, 27 775, nr 3, p. 7) lezen we dat dit de kernopdracht aan het CvTA is. In het tweede lid, zo vervolgt de MvT, zijn de taken van het CvTA nader omschreven.  Een van die taken is neergelegd in het nog steeds bestaande tweede lid aanhef en onder sub b, waarin is bepaald: “Het College van Toezicht ziet er op toe dat een collectieve beheersorganisatie voldoende is toegerust om haar taken naar behoren te kunnen uitoefenen;”

Uit het samenspel van deze regels kan worden gesteld dat het CvTA er weliswaar op dient toe te zien dat een CBO voldoende is toegerust om haar taken naar behoren te kunnen uitoefenen, maar dit toezicht hangt samen met het toezicht op de inning en verdeling van vergoedingen door de CBO’s.  Dit levert de volgende vragen op: past het opleggen van een verplichting voor een bepaalde bestuurstructuur wel binnen het doel waarvoor de toezichthouder zijn taken dient uit te oefenen? En wat is nu ‘voldoende toegerust’?  Het gegeven dat hier een open norm wordt ingevuld geeft al aan dat hier ruimte is voor discussie over de vraag of er niet van een doeloverschrijdend toezicht sprake is.

Er is evenwel een andere reden waarom het discutabel is of bemoeienis door het CvTA met de bestuursstructuur wel toelaatbaar is. Dit houdt verband met een andere bepaling in de WTCBO, een bepaling die pas bij de tweede nota van wijziging aan het wetsvoorstel tot wijziging van de wet uit 2003 is toegevoegd (Kamerstukken II 2009/10, 31 755, nr. 9). De slotzin van het derde lid van artikel 2 WTCBO luidt thans als volgt: “Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie (….)”

Hier lijkt dan toch een grondslag te kunnen worden gevonden voor het CvTA om van een CBO aanpassing van de bestuursstructuur te kunnen verlangen, ware het niet dat het aanwijzingsbesluit noch op deze bepaling, noch op een AMvB is gegrond. De bestaande AMvB onder deze wet, het Besluit uitvoering van de WTCBO (zie Stb. 2013, 260 en Stb. 2015, 38), bevat geen regels voor de inrichting en het bestuur van CBO’s en is bovendien niet (mede) gebaseerd op art. 2, lid 3 van de wet. Zolang deze AMvB er niet is, lijkt het verdedigbaar te stellen dat er thans geen wettelijke grondslag bestaat om een aanwijzing tot wijziging van een bestuursstructuur op te kunnen leggen.

 

IEF 15692

UPC Mediation Rules

UPC Mediation Rules, 15 February 2016
Uit het persbericht: At its last meeting the Preparatory Committee agreed the Rules on Mediation for the UPC. The Rules will be subject to legal scrubbing and some further work may be necessary to align them with other rules. However, in the interests of transparency and to keep users updated on the current work programme of the Committee, the Chair has agreed the Rules are published in their current form and can be found here.

IEF 15691

Auteursrechtdebat - De krant blijft altijd bestaan

Door: Philippe Remarque, hoofdredacteur van de Volkskrant. Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Internetrevolutie gaat tekeer als een wervelstorm. Nu het eerbiedwaardige bolwerk Vroom en Dreesmann wankelt, gaan mijn gedachten wel eens uit naar het filiaal in Haarlem, een trots gebouw dat het centrum domineert. Er was een geweldige machine waar je een dubbeltje in gooide en een wild dixieland-orkest met aapjes ging spelen. Die staan op het netvlies van ieder Haarlems kind van toen gebrand. Later, als scholier, deed ik in V&D niet alleen ervaring op met winkeldiefstal, ik ging er ook elke week de top-40 halen. Op een gedrukt blaadje, zodat ik kon zien of Paradise by the dashboardlight met stip was gestegen en of dat verschrikkelijke Bright Eyes van Art Garfunkel nu nog op 1 stond.

Zonder dat blaadje, of de radio-uitzending later, wist je niet wie er op 1 stond. Onvoorstelbaar voor mijn kinderen, die ieder mogelijk nieuws binnen een seconde op hun smartphone zien, daar ook het oude apenorkest van hun vaders V&D op YouTube kunnen vinden - en er is er een te koop op Marktplaats pap, 3500 euro.

Op diezelfde telefoon miljoenen filmpjes van echte apen of andere dieren, liedjes die je meteen kunt horen, zien en doorsturen naar vrienden. Ze zouden zelfs binnen een seconde Bright Eyes van Art Garfunkel kunnen afspelen, als het van hun vader mocht. V&D kennen ze slechts vaag, en ze laten er geen traan om. Als je op CoolBlue uit honderden modellen je favoriete koptelefoon kiest en voor 22 uur bestelt, wordt die de volgende dag bezorgd. Dat is wat telt.

Verschrikkelijk natuurlijk. Ook de Volkskrant wijdt pagina's aan de teloorgang van de winkelstraat en, een nog zorgelijker kwestie, hoe het verder moet nu de banen van de middenlaag verdwijnen. Maar laatst beschreef mijn zoon het feestelijke gevoel als je zo'n internetbestelling hebt geplaatst. 'Het wachten op het pakje alleen al. Het is net of je een cadeautje krijgt.' En CoolBlue neemt mensen aan, opent zelfs een soort winkels.

Creative destruction
Ik wil maar zeggen. Internet is de grote verstoorder van de bestaande orde. Daarbij zijn verliezers en winnaars, gevallen van jammer en gevoelens van wow. Maar het leven wordt er over het algemeen makkelijker en beter van. Het is een typisch geval van creative destruction, het begrip dat de Oostenrijks-Amerikaanse econoom Joseph Schumpeter lanceerde, in 1942. Die woorden hoef je slechts in te tikken - weer zoiets fijns - of je krijgt de essentie ervan uitgelegd: 'Generations of economists have adopted it as a shorthand description of the free market's messy way of delivering progress', schrijft een economische bibliotheek op internet.

Messy, omdat dingen kapot gaan als er nieuwe worden gecreëerd. De 238 duizend hoefsmeden die de Verenigde Staten rijk waren in 1910 hadden spoedig geen emplooi meer. Iets recenter staken honderdduizenden mensen in telefooncentrales pluggen in een switchboard. Die banen zijn er niet meer. Wie van u is het laatste jaar in een bankfiliaal geweest? Nou, die gaan dus dicht, en dat is heel jammer van de verloren banen. Maar het is wel fantastisch hoe we tegenwoordig in een paar seconden onze bankzaken doen op onze telefoon.

Dat is de paradox van Schumpeters begrip. De verwoesting is naar en de creatie is mooi, net als het weer naar en mooi kan zijn. Het is een proces dat altijd maar voortgaat. Je kunt er weinig aan doen. En het stuwt ons op de keper beschouwd vooruit, als de geschiedenis een gids is voor de toekomst: technologische vooruitgang heeft onze levensstandaard drastisch verhoogd.

Ik sta hier omdat ik leiding geef aan de Volkskrant, de grootste kwaliteitskrant van Nederland. In mijn wereld, de wereld van media en entertainment - nieuws, muziek, film, televisie - gaat de internetrevolutie de laatste decennia tekeer als een wervelstorm. Technische mogelijkheden veranderen razendsnel en gewoontes van gebruikers vormen zich opnieuw. Wie van u kijkt wel eens een serie of televisieuitzending buiten het moment dat die wordt uitgezonden, bijvoorbeeld op Netflix, HBO of Uitzending Gemist? Had ik deze vraag zes jaar geleden gesteld, dan was het een enkeling geweest. Ik woonde toen in Amerika en kreeg van hetzelfde Netflix per post DVD-schijfjes opgestuurd.

Gewoontes veranderen, en we weten niet precies hoe. Laatst zag ik cijfers waaruit bleek dat langere stukken en multimediale producties van de Volkskrant op de smartphone langduriger worden bekeken dan op de desktop. What the fuck, dachten wij, want zo druk je tegenwoordig je verbazing uit. Misschien komt dat door al die mensen die onderweg een verloren moment hebben, en dus de tijd om zich ergens in te verdiepen. We moeten het nog onderzoeken.

Grote transformatie
Wat dit voorbeeld laat zien, is dat aannames en voorspellingen riskant terrein zijn. Je zou denken dat die telefoon vluchtigheid in de hand werkt - maar dat hoeft dus niet zo te zijn. Toen halverwege de jaren negentig internet een serieuze verspreider van nieuws werd, voorspelde menigeen dat de krant over een jaar of vijf dood zou zijn. Dat soort kreten klinkt wel goed, maar ze zijn zelden waar.

Ja, we verloren door internet tussen een kwart en een derde van onze oplage tussen 1998 en 2008, net als de meeste kranten. Mijn eigen vrouw feliciteerde me toen ik hoofdredacteur werd met de constatering dat ik bij de krant 'het licht uit mag doen'. Welk een voldoening schenkt het mij om haar en alle andere ondergangsprofeten de cijfers van de afgelopen jaren onder de neus te wrijven: de Volkskrant heeft eerst de daling tot stilstand gebracht en is het afgelopen jaar gegroeid in oplage, zelfs op papier.

Maar wist u dat wij tegenwoordig een flink deel van onze artikelen gratis verspreiden, zodat Volkskrantjournalistiek opduikt in de timelines van de online-generatie? Een deel van die mensen valt te verleiden tot een abonnement, overwegend digitaal. De groep die de krant alleen nog maar op de tablet of telefoon leest, wordt groter. We zitten dus midden in een grote transformatie.

Altijd als ik in onze drukkerij aan de zuidelijke ring van Amsterdam ben, vervult dat machtige industriële proces me met trots. De banen papier draaien op hoge snelheid door de drukpers en worden gesneden en gevouwen, een eindeloze stoet Volkskranten aan knijpertjes loopt door de grote hal naar de verpakkingsmachines en de vrachtwagens die klaar staan om de nacht in te rijden. Zoveel kranten die allemaal naar een huis ergens in Nederland gaan, dan voel ik opeens even voor hoeveel mensen we die pagina's eigenlijk maken. Het is de fysieke trots van de 19de-eeuwse fabrieksdirecteur.

Gaat de hoofdredacteur over 20 jaar dat nog zo ervaren? Ik weet het niet. Een internetgoeroe beschreef het drukken en distribueren van kranten eens als een prachtige high-tech oplossing voor een probleem - namelijk in een heleboel huishoudens tegelijkertijd het nieuws afleveren - dat niet meer bestaat. En zo is het. Internet is natuurlijk veel handiger dan deze logistiek ingewikkelde operatie. Remember Schumpeter. Het ligt voor de hand dat de papieren krant als massacommunicatiemiddel ooit wordt vervangen.

Maar het gaat veel langzamer dan mensen dachten. Een papieren krant heeft nu nog kwaliteiten die het voor velen een superieure manier maken om het nieuws en de achtergronden tot zich te nemen. Heerlijk om die pagina's op de keukentafel uit te spreiden, overzicht te hebben zonder afleiding, in een oogwenk te navigeren en de krant ook weer uit te krijgen. Ik lees hem zelf ook nog op papier, al pak ik 's ochtends eerst de iPad naast mijn bed, en lees ik ook steeds meer op de telefoon.

Een baken van inzicht
Bioscopen bestaan nog steeds. Hun overbodigheid werd geconstateerd bij de opkomst van de televisie, van de videorecorder, van de grote flatscreens en van de streamingdiensten. Maar die zalen blijven vol zitten, omdat mensen er kennelijk een extra ervaring beleven. Traditionele en nieuwe vormen kunnen dus heel goed naast elkaar bestaan.

En hier heb ik het alleen nog over de vorm. De inhoud van wat een krant doet, daar blijft altijd behoefte aan bestaan. Internet heeft die behoefte paradoxaal genoeg groter gemaakt. Ja, je kunt werkelijk alles te zien en te lezen krijgen wat je wilt. En iedereen is nu verslaggever, met de smartphone als instrument en Facebook, Instagram en Snapchat als publicatieplatform. Iedereen kan een blog beginnen of rijk en beroemd worden met filmpjes op YouTube. Maar kun je er als burger ook chocola van maken? Begrijp je de wereld beter, heb je het gevoel op de hoogte te zijn, te weten hoe het echt zit? Die hele rijkdom is een bos waardoor je soms de bomen niet meer ziet.

In mijn werkkamer heb ik een uitgescheurde advertentie van The Guardian opgehangen waarop een expressionistisch geschilderde zee staat met woeste golven in verschillende kleuren blauw. Erbovenuit steekt een vuurtoren met in het geruststellende schijnsel de tekst: 'a beacon of insight in an ocean of information'.

Dat is wat een krant voor mensen kan zijn. In de eerste plaats omdat bij ons een redactie van een paar honderd specialisten voor de lezer probeert te doorgronden wat er allemaal aan de hand is. Probeert te gidsen, op interessante zaken te wijzen en uit te leggen hoe het echt zit. Te selecteren, zodat je niet verdrinkt in de ocean of information. En te onderzoeken wat je ergens van zou kunnen vinden.

Een redactie die dat goed doet, met gezag en smaak, die bindt een publiek aan zich, ook in het digitale tijdperk. Juist in het digitale tijdperk, omdat mensen temidden van de lopende vuurtjes en strobrandjes van vandaag houvast zoeken in betrouwbare journalistiek, die is gemaakt volgens strenge journalistieke normen. Wij scheppen er geen speciaal genoegen in onszelf wekelijks te kastijden met de strenge artikelen van de Ombudsvrouw. Maar we doen het wel, omdat het belangrijk is je eigen fouten te onderzoeken en de standaard hoog te houden.

Eigenzinnigheid is belangrijk, onafhankelijkheid van denken. Bij ons lees je de mening van Arnon Grunberg èn Martin Sommer. De Volkskrant wil pluriform zijn. Geen oogkleppen op hebben. Niet volstaan met het eigen gelijk. Die zoektocht verleent een redactie ook gezag.

Sterke merken
Op Blendle staan alle kranten en tijdschriften van Nederland, je kunt er artikelen per stuk lezen. De knuffelbare internetgoeroes die het hebben opgericht, geweldige innovatoren, hebben uiteraard een state of the art sociaal systeem opgezet waarin gebruikers elkaar volgen en de populairste artikelen verder worden verspreid. Maar wat blijkt? De ochtend e-mail van Blendle, waarvoor een redactie vroeg opstaat en de tien interessantste stukken selecteert, is de grootste generator van clicks. En in die mail moeten ook absoluut de logo's van de kranten en tijdschriften staan. Want het draait ook hier nog steeds om het gezag van de afzender. Het internet-tijdperk heeft veel nieuwe spelers gebracht, maar klinkende namen als The Economist en de Financial Times blijven het goed doen. De sterkste merken blijven over.

Een opsteker voor ons, die Blendle-mail: die functie van selecteren en waarde verlenen aan iets, die kan dus niet volledig worden overgenomen door de wisdom of the crowds en algoritmes. Er is een redactie nodig.

Kunnen we dan achterover leunen? Integendeel. De krant zoals hij op zijn hoogtepunt eind jaren negentig was, verdwijnt snel. Toen kregen we er elk jaar automatisch abonnees bij en moesten we de adverteerders vaak nee verkopen als ze te laat belden voor een advertentie. Het was de tijd dat je, als je een baan zocht, die dikke zaterdagse Volkskrant moest kopen, op zijn toppunt 164 pagina's broadsheet. Tientallen miljoenen euro's die toen binnenstroomden, gaan vandaag naar Google, Facebook en banensites. Toen haalden we 50 procent van onze inkomsten uit advertenties. Nu is dat nog maar 18 procent. Een ongekende ineenstorting.

Maar we leven nog. We zijn financieel kerngezond. En we hebben een grote en sterke redactie, die de afgelopen jaren elk jaar iets meer geld mag uitgeven van de uitgever. Dat is het goede nieuws: ten eerste de 82 procent van de inkomsten die nu door lezers wordt opgebracht, een teken dat de krant nodig is voor lezers. En de enorme kostenefficiëntie die onze uitgever heeft bereikt door schaalvergroting en samenwerking. Vroeger hoorde ik de brievenbus twee keer rammelen: om half zeven de Telegraaf en tien minuten later de Volkskrant. Nu zitten die kranten samen met alle andere ochtendbladen in één krantentas.

Overal in krantenland, waar de oplage gemiddeld daalt met zes procent, vindt consolidatie plaats. De schaduwzijde is dat er nu minder vaste banen voor journalisten in Nederland zijn, en ook minder versies van de werkelijkheid. Regionale kranten als de Gelderlander en het Brabants Dagblad betrokken vroeger hun landelijke en internationale kopij van de GPD, daarna was er de Persdienst. Nu krijgen ze die artikelen van de AD-redactie. Dat is, zo u wilt, een verlies aan pluriformiteit. Maar er staat tegenover dat die kranten nu weer in solide uitgevershanden zijn, dikker en aantrekkelijker worden en meer aandacht en mankracht kunnen vrijmaken voor de regionale verslaggeving die ze geliefd maakt. En doordat ook zij nu de kosten met ons delen, heeft het hele krantenbedrijf een langere adem.

Kwaliteitsjournalistiek
Dat is nodig, want er is nog geen gouden oplossing gevonden voor het online-tijdperk. Ik heb mijn dochter eindelijk enigszins aan de Volkskrant gekregen doordat we een fijne app op de telefoon hebben. Maar krijgt de Volkskrant haar ooit aan het betalen? Dat is een zoektocht, die over de hele wereld plaatsvindt.

Er doemen wel nieuwe kansen op. Geld vragen op internet werd door de goeroes jarenlang als onmogelijk betiteld. Maar ook hier kregen de doemprofeten ongelijk. De mobiele revolutie heeft betalen voor onlinediensten inmiddels vanzelfsprekend gemaakt. Je moet het alleen wel makkelijk en aantrekkelijk maken. Misschien moeten we voor de nieuwe generatie uiteindelijk wel alle kwaliteitsjournalistiek samenbrengen en voor een lagere prijs dan nu verkopen. Zoiets zal de bedrijfsvoering anders maken. De verdienmodellen zullen blijven veranderen.

Wat ik echt bemoedigend vind, is dat de belangstelling niet minder wordt. Wij hoefden de krant maar iets urgenter, slimmer en leuker te maken, of de daling van de oplage kwam tot stilstand. Wij hoeven onze stukken maar online te brengen, of we worden breder gelezen en de abonneeaantallen gaan omhoog. Een handvol journalisten hoeft maar een website te beginnen en handig in de markt te zetten - de Correspondent - of de abonnees voor 60 euro per jaar stromen toe.

Dat zijn goede tekens. Dat de kwaliteitsjournalistiek zal blijven bestaan. Dat geschreven tekst een superieure manier blijft om razendsnel wijzer te worden. De creative destruction van Schumpeter vindt plaats bij kranten en tijdschriften - Vrij Nederland verschijnt binnenkort niet meer wekelijks, een heel verlies vind ik. Maar de journalistiek gaat er niet bij verloren.

Net als de filmkunst ook bij een streamingdienst als Netflix in goede handen blijkt te zijn. En net als de muziek blijft leven: de muziekindustrie is weliswaar niet meer die idiote geldmachine die het was toen de platenmaatschappijen iedereen te dure cd's door de strot duwde, maar er wordt nog steeds interessante muziek gemaakt - met meer ruimte voor experiment dankzij internet.

De krant als het enige geschreven nieuwsmedium - en neem er eens een Volkskrant van 1985 bij, dat is een opvallend lange reeks nieuwsberichten met slechts hier en daar een smaakmaker - die krant is voorbij. Maar de krant als redactie met gezag, als gids in een ingewikkelde wereld, als huisvriend die je op leuke en interessante dingen wijst, die hebben mensen nodig.

De nieuwe generatie kan papier ouderwets vinden, ze is niet dommer of minder geïnteresseerd in de wereld dan de vorige generatie. Dus dat waar een redactie goed in is, blijft in trek. De vorm zal veranderen en divers zijn, van geanimeerde filmpjes op Facebook tot een weldadig pak papier op de zaterdagochtend. Maar uiteindelijk gaat het daar niet om. Het gaat om wat goede journalistiek betekent voor mensen. Vandaar mijn optimisme en vandaar de titel van mijn lezing: de krant blijft altijd bestaan. Dit artikel is eerder verschenen op 10 februari 2016 in de Volkskrant

IEF 15687

Auteursrechtdebat: Uitgeverij 4.0

Door: Lotte Anemaet, hoofdredacteur Auteursrechtdebat/ VU Amsterdam/ Thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Hoe ziet de nieuwe uitgever er over pakweg vijf jaar uit? Bestaat de uitgeverij eigenlijk dan nog wel? Iedereen kan tegenwoordig zich voordoen als uitgever. Met de komst van het internet is de klassieke uitgever niet meer nodig als tussenpersoon om een miljoenenpubliek te bereiken. Eén klik op de knop is voldoende om een actiefoto de wereld over te laten gaan, zo verkondigde NUV-voorzitter Loek Hermans tijdens de Openbare Jaarvergadering van het Nederlands Uitgeversverbond op donderdag 28 januari 2016. Ook bij Derk Haank (CEO Spinger Nature) was naast de vele grappen en grollen die van nature aan hem lijken te kleven, een diepere laag voelbaar. Het zijn zware tijden voor de huidige uitgeefbranche. Er moet echt iets veranderen: ‘Ik denk dat we met z’n allen in een Titanic zitten. De uitgeefbranche zoals we die kennen is natuurlijk toch een eindige zaak.’ Het thema van die bijeenkomst was dan ook ‘verbinden met de toekomst’. Het is zaak om te innoveren, innovatief ondernemerschap is het credo voor de nieuwe noodzakelijke verdienmodellen, begon Ruud Schets, interim-directeur bij het NUV, zijn speech. Maar hoe past het auteursrecht daarin? Moeten we vooral vasthouden aan bestaande principes of toch vooral meegaan met de huidige technologische ontwikkelingen en zoeken naar een nieuw, moderner auteursrecht? Of moeten we het toch vooral van andere beschermingsregimes hebben?

De toekomst van de uitgeefbranche heeft alles te maken met de dynamische concentratietheorie. De kern van Derk Haanks betoog draaide om een welbepaalde grafiek – met trots werd deze grafiek getoond aan het publiek voorzien van eigengemaakte aantekeningen uit zijn studententijd – die bij nul begint en bij nul eindigt en in het midden een hoge bult vertoont. Of bedrijven samengaan, erbij komen of uit elkaar gaan, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin een bedrijfstak zit. Het antwoord hierop is eigenlijk heel simpel; dit hangt af van slechts twee principes: ‘Niks is er altijd geweest en niks zal eeuwig blijven.’ Het kan een paar maanden duren of zelfs een paar eeuwen, maar niets is eeuwig. Ieder bedrijf begint met een monopolist die van nature het rijk even voor zichzelf alleen heeft, maar uiteindelijk is er ook altijd maar één monopolist die het licht uitdoet.
De grote vraag is alleen wanneer en door wie? En waar staat de uitgeefbranche? Die goeie ouwe tijd waarin een tijdschrift in de brievenbus kletterde, is vervluchtigd tot een sentimenteel verleden. Voor de opiniebladen en de weekbladen ziet het er niet best uit. De wetenschappelijke uitgeverij zit echter volgens Haank nog veilig bovenaan de curve. Ook het algemene boek groeit als nooit tevoren. Dit betreft een productvorm die zo superieur is aan de e-versie, dat het niet vreemd is dat de opmars van het e-book is gestopt. Maar waarom de klant een keuze moet maken tussen een e-book of een printboek, vindt Haank onbegrijpelijk. Zo’n klant raakt alleen maar in de stress als hij moet kiezen met als gevolg dat hij niets koopt.
Over Blendle is Derk Haank wat voorzichtiger. ‘Ik heb grote bewondering voor hoe die club dat in de markt heeft gezet. De marketing is zo goed dat het misschien toch nog wat gaat worden. Maar het oorspronkelijk businessmodel kan niet werken waarin mensen heel kleine bedragjes betalen per artikel.’ Het is veel beter om in de vorm van abonnementen te werken, zoals Spotify dat doet. Het oude businessmodel gaat in ieder geval niet werken. Mogelijk had het NUV het voortouw hierin kunnen nemen. Zo zou het veel slimmer zijn om de abonneehouder een Blendle aan te bieden waarmee hij nog tien andere artikelen uit verschillende kranten kan lezen. Voor de consument is immers dan de drempel om het abonnement op te zeggen veel groter geworden, omdat hij dan ook z’n Blendle kwijtraakt.
De boodschap van Haank is duidelijk: hoe een bedrijfstak functioneert, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin een bedrijf zit. Uitgeverijen zullen er in de toekomst harder aan moeten trekken wil het bestaansrecht behouden. De uitgeverijbranche zou zich bijvoorbeeld kunnen omvormen tot een mediavereniging. Daarnaast moeten we beseffen hoe waardevol we als uitgeefbranche zijn. Bestaande klanten maken niet voor niets ieder jaar die paar honderd euro over. Die abonneebestanden moeten gekoesterd worden. Het advies van Haank was dan ook om die waarde met beide handen te beschermen: ‘Zolang je nog abonneehouders hebt, zet die dan zo goed mogelijk in om dingen naar jezelf toe te harken, daarmee je product te verbeteren en hopelijk die curve zolang mogelijk uit te zingen.’  
Maar dan is natuurlijk de vraag: hoe gaan we die nieuwe uitgeefconcepten beschermen? Dat de uitgeverij zich echt moet richten op de toekomst en moet gaan innoveren, is namelijk wel duidelijk geworden na deze Openbare Jaarvergadering. In deze informatiemaatschappij waarin consumenten overspoeld worden met informatie, wordt het steeds belangrijker het kaf van het koren te scheiden. Welk nieuwsfeit is nu echt waar en waar kan ik als lezer terecht voor de allerbeste informatie? Hoe kan ik daarnaast als uitgever mijn klant daarin het beste bedienen? Daarnaast hebben ondernemingen meer verantwoordelijkheden gekregen vanwege een terugtrekkende overheid en zelfregulering in de samenleving. Loek Hermans verwees daarbij naar de discussie over Funda waarin de rechter op een gegeven moment zei over de kwestie dat er gegevens van Funda weggehaald werden door een concurrerende partij: ‘Nou dan had u ze maar beter moeten beschermen. U bent degene die daarvoor verantwoordelijk is, u moet ze maar gewoon beschermen.’ [IE-Forum.nl] Wat denkt u? Welke rol ziet u weggelegd voor de uitgever 4.0 en is het auteursrecht in dit nieuwe uitgeefconcept nog relevant?

IEF 15666

Auteursrechtdebat - Behoud het duurzame auteursrecht!

Door: Robbert Baruch, Manager Public Affairs bij Buma/Stemra. Hij schreef onderstaande reactie op persoonlijke titel. Thema: Auteursrechtrichtlijn reloaded. In juni 2015 leverden Désirée Geerts, Marcel Kreijen, Harm van de Wetering, Paul van Gurp en Wout van Wijngaarden een bijdrage op Auteursrechtdebat binnen het thema ‘Auteursrechtrichtlijn reloaded’ (IEF 15596). Zij beschrijven vier spanningen en vragen de lezers om hun zienswijze. Deze spanningen zijn volgens hen:
1) de toekomstbestendigheid van het verdienmodel voor traditionele auteurs,
2) de illegale verspreiding en het gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken,
3) territoriale versnippering van auteursrechten en
4) een explosieve toename van het aantal auteurs dat tegenwoordig werken maakt en verspreidt.

Toekomstbestendigheid Volgens de auteurs is een veel geuite zorg dat door het digitale aanbod van werken een minder aantrekkelijk verdienmodel voor auteurs en distributeurs is ontstaan. Volgens hen is nu te zien dat deze zorg door de tijd achterhaald is geraakt, omdat er inventieve modellen (zoals Spotify, Netflix) door de markt zijn uitgedacht waarbij zowel een redelijke vergoeding voor de auteurs als een breed digitaal aanbod is gekomen. Het klopt dat er nauwelijks muziek is die niet ook legaal te verkrijgen is. Het klopt ook dat er verdienmodellen zijn waarbij de makers een gedeelte van de opbrengsten krijgen. Maar de opbrengsten daarvan zijn vaak relatief laag en hebben bij lange na niet het verlies aan inkomsten gecompenseerd dat is ontstaan doordat de verkoop van muziek op cd’s en platen sterk teruggelopen is. Een van de redenen is dat zij moeten concurreren met platforms waarbij ook gebruikers content uploaden (user generated content (UGC)), zoals Facebook, Bandcamp, Break, Vimeo, Daily Motion en Metacafe. Deze sites verdienen daar geld mee. Immers: 

deze sites zijn juist aantrekkelijk, omdat er veel creatieve content op staat, maar dragen (vaak) geen cent af aan vergoedingen voor het gebruikte auteursrecht. De consument ervaart deze sites als “gratis”, omdat die er niet direct voor hoeft te betalen. Maar: wie niet hoeft te betalen voor een product, is zelf het product. Volgens onderzoek van Roland Berger is de waarde van deze platforms in Europa 22 miljard Euro, waarvan 5 miljard rechtstreeks wordt toegevoegd door culturele content. De platforms voelen zich gesteund door Europese regelgeving en Europese rechtspraak, waarin bepaalde aanbieders van content op internet worden gevrijwaard van het moeten verkrijgen van toestemming en het afdragen van een vergoeding voor de door hen geüploade content. Nu is het niet zo dat er dankzij UGC uitsluitend schade ontstaat: het is vaak ook een uitstekend promotiemiddel. De muziekconsumptie blijft toenemen. Consumenten gebruiken computers, smartphones en tablets veelal om culturele of creatieve content te bekijken of te beluisteren [EY], en het is logisch dat partijen die daar geld aan verdienen mee-investeren in de bron van al dat moois door een gedeelte van hun inkomsten af te staan aan de makers ervan. De waarde van deze platforms dankzij culturele content neemt toe, zonder dat de makers daar direct van profiteren. Een onaanvaardbare en onhoudbare situatie.

Illegale verspreiding
Dan moeten legale diensten ook nog eens concurreren met gratis, door piratenplatforms geleverde content. De auteurs signaleren terecht de zorg dat het eenvoudiger is geworden om kopieën te maken en deze illegaal te distribueren of te gebruiken. Het leidt niet alleen tot een verlies van inkomsten op korte termijn, maar het maakt het ook voor legale verdienmodellen erg moeilijk om tot bloei te komen. Immers: er zijn mensen die in het afwezig zijn van liedjes of films op de legale manier een excuus zien om er dan maar via een niet-gelicentieerde bron aan te komen. Daarnaast is het moreel onjuist. Vergoelijking van dit gedrag door politici en opiniemakers is onbegrijpelijk.

Territoriale versnippering

De derde spanning die de schrijvers signaleren is die van de territoriale versnippering van rechten. Deze vormt volgens de auteurs voor online aanbieders die internationaal opereren een belemmering. Het gevolg van de territoriale opsplitsing van rechten is dat aanbieders bij grensoverschrijdende exploitatie voor elk afzonderlijk territorium waarin auteursrechtelijk beschermde werken worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, een aparte licentie moeten verkrijgen. Voor muziek is dit niet echt een probleem meer: verreweg de meeste muziek is via diensten als Spotify overal te verkrijgen. Met de invoering van de Richtlijn collectief beheer is de multiterritoriale licentie geïntroduceerd. Alleen Collectieve Beheersorganisaties (CBO’s) die aan bepaalde voorwaarden voldoen, mogen ingevolge deze richtlijn nog internationaal de aan hen toevertrouwde muziekwerken licentieren en CBO’s die dat niet mogen, zullen naar samenwerking moeten zoeken. Of het verminderen van territoriaal beperkte licenties wenselijk is, is nog de vraag. Nu kunnen nog bepaalde markten los van elkaar ontwikkeld worden; als alle territoriale beperkingen weggenomen worden, wordt dat onmogelijk. De Europese Commissie beoogt ermee de versnippering tegen te gaan die ze zelf gecreëerd hebben in 2005: vanaf dat moment konden CBO’s immers niet meer, zoals dat in de offline-wereld wel gebeurt, licenties afsluiten waarmee toestemming wordt gegeven om alle muziek te gebruiken.

Toename aantal auteurs
De auteurs stellen dat door de komst van internet het aantal auteurs explosief is toegenomen, omdat bijna iedereen wel eens auteursrechtelijk beschermde werken creëert, en verwijzen naar de fair-use-bepalingen in de Verenigde Staten waarin open normen zijn opgenomen voor hergebruik van creatief werk. ‘Fair use’ klinkt prachtig. Wie kan er nu tegen ‘fair’ zijn? Helaas is de werkelijkheid wat minder ‘fair’ voor makers; de enigen die echt geprofiteerd hebben van de fair-use-regelgeving, zijn de advocaten die eindeloos rechtszaken hebben gevoerd om iedere keer weer bevestigd of ontkracht te krijgen dat bepaalde werken wel of niet onder die normen zouden moeten vallen. Bovendien: wat is het probleem nu eigenlijk? Welke bescherming die het auteursrecht nu biedt, levert daadwerkelijk en voor wie een probleem op? Met de excepties op het auteursrecht (bijvoorbeeld thuiskopie) is reeds tegemoet gekomen aan bepaalde problemen. Het blijft ook in die gevallen redelijk om de makers voor het gebruik van hun werken te vergoeden. Feit blijft dat het gebruik van content door en met internet enorm is toegenomen maar dat de vergoedingen die makers krijgen alleen maar dalen. Dat is dus niet in evenwicht en in plaats van aandacht te besteden door wetenschappers aan waar er nog een uitzondering kan komen, zou men ook kunnen kijken hoe makers een redelijke vergoeding kunnen krijgen voor al dat gebruik, waar anderen wel aan verdienen maar zij niet.

Marx
De auteurs hebben er veel aan gedaan om de huidige situatie te beschrijven. Maar zoals Marx schreef in de stellingen over Feuerbach: het gaat er niet om de wereld te beschrijven, maar om haar te veranderen. Hierbij een aantal zaken die belangrijk zijn om naar een duurzaam systeem van auteursrecht te gaan.

1.    Verduidelijk de voorwaarden op grond waarvan platforms succesvol een beroep kunnen doen op de ‘Safe Harbour' in de E-Commercerichtlijn. Deze vrijstelling voor dienstenleveranciers is uitgevonden om internetgebruik te stimuleren en doorgevers van diensten die geen inhoudelijke betrokkenheid hebben bij die diensten, vrij te spreken van verantwoordelijkheid hiervoor. Daar zijn twee kanttekeningen bij te maken. (UGC-)platforms verdienen aan het ordenen, doorzoekbaar maken en/of aanbieden van content en vallen nu ten onrechte onder de ‘Safe Harbour’-uitzondering. Het zou correct zijn als zij namens hun gebruikers een licentie afsluiten voor het werk dat gebruikt wordt. Dat is praktisch makkelijk uit te voeren en vergroot het draagvlak van deze platforms.
2.    Politici en bestuurders moeten zich sterker uitspreken tegen illegale verdienmodellen. Niet alleen verdienen de aanbieders van deze modellen (soms heel veel) geld zonder een cent af te dragen aan de makers; ze beroven makers van de mogelijkheid zelf eigendomsrechten op het door hen gecreëerde uit te oefenen. Ten slotte zijn het concurrenten van diensten die legaal en duurzaam met de sector samen willen werken. Illegale torrent- en streamingwebsites moeten op dezelfde manier behandeld worden als andere vormen van internetcriminaliteit. Van politici mag verwacht worden dat ze het opnemen voor makers, niet voor de beheerders van de sites die met hun materiaal geld verdienen zonder een gedeelte van hun inkomsten af te staan aan de makers, artiesten, of zelfs maar de belasting…
3.    Met de Richtlijn Collectief Beheer beoogt de Europese Commissie dat territoriale versnippering van muziekauteursrechten voor een groot gedeelte zal verdwijnen. Alleen Collectieve Beheersorganisaties op het gebied van muziekauteursrecht die aan een aantal strikte voorwaarden voldoen, mogen straks nog multiterritoriaal licentiëren; De Europese Commissie hoopt dat dit zal leiden tot samenwerking tussen CBO’s en andere vertegenwoordigers van rechthebbenden waardoor nog maar een handvol licenties nodig zal zijn voor heel Europa.

De verwijzing naar Marx is niet toevallig. De strijd voor het auteursrecht in het moderne tijdvak was onderdeel van de strijd die tijdens de industriële revolutie ook op andere terreinen uitbrak. Om werknemers niet afhankelijk te laten zijn van de luimen van opdrachtgevers moet voor hun rechten opgekomen worden; voor het zekerstellen van inkomsten is collectieve actie nodig. Voor een duurzaam model en het voorkomen van het opdrogen van de bron is investeren in de toekomst noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het erom dat ons culturele erfgoed bewaard wordt en zich verder kan ontwikkelen.

De auteur dankt Anja Kroeze, Birre Buller, Max Nederkoorn en Michiel Laan voor hun commentaar.

IEF 15672

De ontoelaatbaarheid van met oorsprongsbenamingen overeenstemmende merken

Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Carmen Hermes, Een kort commentaar op artikel 4 lid 1 onder i tot en met k, en artikel 5 lid 3 onder c van de nieuwe Merkenrichtlijn, IEF 15672; IEFbe 1685.
AKD. Serie Het Nieuwe Merkenrecht.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Merkenrichtlijn op 13 januari 2016 is het nationale- en Europese merkenrecht voor een belangrijk deel gelijkgetrokken. De nieuwe Merkenrichtlijn is onder meer verrijkt met een aantal absolute weigeringsgronden. De volgende weigeringsgronden zullen in deze bijdrage kort door ons worden besproken:
•    Oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen (artikel 4 lid 1 onder i en artikel 5 lid 3 onder c);
•    Traditionele aanduidingen voor wijn (artikel 4 lid 1 onder j);
•    Gegarandeerde traditionele specialiteiten (artikel 4 lid 1 onder k).

Dezelfde weigeringsgronden zullen in de gewijzigde Uniemerkverordening worden opgenomen.

Bovengenoemde weigeringsgronden zijn absolute weigeringsgronden waaruit volgt dat het in het algemeen ontoelaatbaar wordt geacht dat merken worden ingeschreven die een oorsprongsbenaming, geografische aanduiding, traditionele aanduiding of gegarandeerde traditionele specialiteit bevatten. De bepalingen dienen dan ook het algemeen belang. Genoemde aanduidingen worden in het merkenrecht dus niet gezien als een ouder recht waarmee kan worden opgetreden tegen jongere merkinschrijvingen (en dus als relatieve weigeringsgrond). Zij dienen primair om bij het publiek misleiding omtrent de herkomst tegen te gaan.

De toegevoegde waarde van de weigeringsgronden
Oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen
De absolute weigeringsgrond op basis van beschermde oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen is in het merkenrecht niet volkomen nieuw. Verordening 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk (“de Gemeenschapsmerkenverordening”) voorziet met artikel 7 lid 1 onder k immers reeds in een soortgelijke absolute weigeringsgrond. Deze bepaling zal in de Uniemerkverordening die op 23 maart 2016 in werking treedt slechts beperkt tekstueel worden gewijzigd. Ook artikel 22 van het TRIPS-Verdrag formuleert een vergelijkbare bepaling ter bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

Opmerkelijk is overigens dat de weigeringsgrond in de nieuwe Merkenrichtlijn zowel als absolute weigeringsgrond (artikel 4 lid 1 onder i) alsook als relatieve weigeringsgrond (artikel 5 lid 3 onder c) wordt vermeld.

De Merkenrichtlijn 2008/95 en het nationale merkenrecht, zoals neergelegd in het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (“BVIE”) kenden tot op heden geen specifieke weigeringsgrond voor merken die een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bevatten. In het nationale recht moest men het tot op heden doen met artikel 2.4 sub b BVIE dat bepaalt dat een merk zal worden geweigerd wanneer het merk het publiek kan misleiden omtrent de plaats van herkomst.

Of een merk dat een geografische benaming bevat (per definitie) misleidend is – in de zin van artikel 3, lid 1, sub g, van de merkenrichtlijn 89/104 (voorloper van Richtlijn 2008/95) – wanneer het niet voldoet aan de productspecificaties van de beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, is een vraag die voor gedistilleerde dranken (dus niet voor oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen) in 2011 aan het Hof van Justitie is voorgelegd [Hof van Justitie EU 14 juli 2011, IEF 9945 (BNIC)].  Helaas is het antwoord op deze vraag door het Hof van Justitie bij die gelegenheid onbeantwoord gelaten.

Naast de weigeringsgrond voor misleidende merken kunnen de artikelen 2.11 lid 1 onder c en 2.28 lid 1 onder c BVIE mogelijk ook soelaas bieden. Deze artikelen bepalen dat “tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van plaats van herkomst”, als merk geweigerd worden, of indien ingeschreven, nietig verklaard kunnen worden. Nu geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in de regel de plaats van herkomst van een landbouwproduct zullen aanduiden, kan hiermee mogelijk ook worden opgetreden tegen merkaanvragen en –registraties die overeenstemmen met dergelijke geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen [Zie onder meer: artikel 8 lid 4 van de richtlijnen van het BBIE, Kort Begrip van het Intellectuele Eigendomsrecht, pagina 231, HvJ 4 mei 1999, IEF 2814, IER 1999, 165 (Windsurfing Chiemsee), waarin het Hof nadere aanwijzingen gaf voor de aanvaardbaarheid van geografische aanduidingen als merk.]. 

Buiten de merkenwetgeving zij nog verwezen naar de Verordening 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (“Verordening kwaliteitsregelingen”) en de Verordening 491/2009 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (“GMO Verordening”).

In de Verordening kwaliteitsregelingen treft men in artikel 14 een beperking aan, voor wat betreft het inschrijven van oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen als merk. Een merkaanvraag zal krachtens artikel 14 niet tot registratie leiden wanneer het aangevraagde merk een geregistreerde oorsprongsaanduidingen of geografische aanduidingen bevat en de merkaanvraag betrekking heeft op hetzelfde producttype, voor zover het gebruik van dat merk zou indruisen tegen artikel 13, lid 1 van de Verordening kwaliteitsregelingen. Artikel 13 lid 1 beschermt oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen tegen verschillende gevallen waarin bij de verhandeling van een product uitdrukkelijk of impliciet wordt verwezen naar een geografische aanduidingen in omstandigheden waarin hetzij het publiek kan worden misleid of minstens ertoe kan worden gebracht, een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product, hetzij de marktdeelnemer ten onrechte kan profiteren van de reputatie van de betrokken geografische aanduiding.

Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in Artikel 118 terdecies van de GMO-Verordening.

Al met al is de uitbreiding van de Merkenrichtlijn met de absolute weigeringsgrond op basis van oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen dus geen verrassing.
Traditionele aanduidingen voor wijn
De absolute weigeringsgronden voor merken die traditionele aanduidingen voor wijn bevatten is evenmin een verrassing. Artikel 7 lid 1 onder j van de Gemeenschapsmerkenverordening bepaalt reeds dat merken niet ingeschreven – en indien reeds ingeschreven nietig verklaard – kunnen worden indien de wijnen een geografische aanduiding ter benoeming van de wijnen bevatten of uit een dergelijke aanduiding bestaan. Artikel 23 van het TRIPs-Verdrag formuleert een vergelijkbare bepaling. Ook in het BVIE bestond reeds een absolute weigeringsgrond van gelijke strekking. In artikel 2.4 sub g van het BVIE is bepaald dat geen recht op een merk wordt verkregen indien het een inschrijving van een merk voor wijnen betreft die geografische aanduidingen ter benoeming van die wijnen bevatten.

Voor zowel de Gemeenschapsmerkhouder als voor de Benelux-merkhouder verandert er met de komst van deze bepaling dus niets.

Gegarandeerde traditionele specialiteitenTot slot is in het nieuwe artikel 4 lid 1 onder k ook een weigeringsgrond opgenomen voor merken die overeenstemmen met een gegarandeerde traditionele specialiteit. Deze weigeringsgrond was tot op heden noch terug te vinden in de Gemeenschapsmerkenverordening, noch in de merkenrichtlijn en het BVIE.

Vraagtekens kunnen gesteld worden bij de reikwijdte van deze bepaling. De wetgever lijkt door de wijze van formuleren van de weigeringsgrond mogelijk een resultaat te hebben geschapen dat niet in lijn is met haar bedoelingen. Artikel  4 lid 1 onder k bepaalt “dat geweigerd dienen te worden merken die van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is en die in bescherming van gegarandeerde traditionele specialiteiten voorzien”. Er staat dus uitdrukkelijk niet dat geweigerd worden, merken die overeenstemmen met een benaming van een gegarandeerde traditionele specialiteit. Uitsluitend indien merken van inschrijving zijn uitgesloten ingevolge de Uniewetgeving of internationale overeenkomsten, is conform de tekst de weigeringsgrond van toepassing.

Eerder merkten wij reeds op dat artikel 14 en artikel 13 lid 1 van de Verordening kwaliteitsregelingen een bepaling bevat die betrekking heeft op de verhouding tussen merkaanvragen en beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen. Deze bepalingen hebben echter geen betrekking op gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Gegarandeerde traditionele specialiteiten worden wel beschermd krachtens de Verordening kwaliteitsregelingen (namelijk in artikel 18). Maar deze bepaling specificeert uitsluitend wanneer een gegarandeerde traditionele specialiteit bescherming kan genieten en laat zich niet uit over de vraag hoe wordt omgegaan met merkaanvragen van een datum gelegen na de registratie van de gegarandeerde traditionele specialiteit. De expliciete bepaling op basis waarvan merkaanvragen dienen te worden geweigerd in het geval van een oudere gegarandeerde traditionele specialiteit ontbreekt derhalve.
Ook het TRIPs-Verdrag biedt – anders dan voor beschermde oorsprongsaanduidingen en geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn – niet uitdrukkelijk bescherming aan gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Hier dient overigens wel te worden opgemerkt dat een merkinschrijving (die overeenstemt met een gegarandeerde traditionele specialiteit) mogelijk wel nog steeds kan worden geweigerd op de grond dat het merk beschrijvend (als een aanduiding van soort of een ander kenmerk van de waar) of misleidend is. Immers, een traditionele gegarandeerde specialiteit komt volgens artikel 18 van de Verordening kwaliteitsregelingen slechts voor registratie in aanmerking “indien hij een specifiek product of levensmiddel beschrijft” waarbij de naam “traditioneel moet zijn gebruikt om het specifieke product aan te duiden, of het traditionele karakter of de specificiteit van het product aanduidt”. De reeds bestaande weigeringsgronden in de merkenwetgeving (artikelen 2.4 sub b en 2.11 lid 1 sub c BVIE) zouden dus uitkomst kunnen bieden. Deze oplossing verdient echter niet bepaald de schoonheidsprijs.

Conclusie
Nu de Uniewetgever de weigeringsgronden voor beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen voor wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten heeft opgenomen in de nieuwe Merkenrichtlijn worden de absolute weigeringsgronden voor de gemeenschapsmerken en de nationale merken gelijkgetrokken. Dat is goed nieuws. Voor de weigeringsgronden die betrekking hebben op beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn geldt dat deze weigeringsgronden wel reeds aanwezig waren (bv. in de Verordening kwaliteitsregelingen) en directe werking hadden in het nationale recht, maar dat het logisch is dat ook in de merkenwetgeving nu een bepaling is opgenomen over de ontoelaatbaarheid van deze merken. Dat is immers de meest voor de hand liggende plaats. Voor de houders van een Benelux-merk zal er met de komst van de nieuwe Merkenrichtlijn voor wat betreft de absolute weigeringsgronden van artikel 4 lid 1 i en j weinig veranderen.

Of de wetswijziging ook in voldoende mate bescherming biedt aan gegarandeerde traditionele specialiteiten, is nog de vraag. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever voor traditionele gegarandeerde specialiteiten een andere bescherming voor ogen heeft gehad dan voor beschermde oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen voor wijn. Desalniettemin lijkt de formulering van de weigeringsgrond van artikel 4 lid 1 onder k weinig behulpzaam nu de toelaatbaarheid (en de weigering) van een merkaanvraag in dit artikel afhankelijk wordt gesteld van het bestaan van (andere) Uniewetgeving of internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is die in weigering van de merkaanvraag voorziet. Nu een dergelijke expliciete bepaling niet voorhanden is, zal mogelijk moeten worden teruggegrepen op de weigeringsgronden voor beschrijvende of misleidende merken.

IEF 15652

Het IE-Diner 2016: Over de drie lagen van aannemelijkheid…

Lotte Anemaet, Het IE-Diner 2016: Over de drie lagen van aannemelijkheid…
Bijdrage ingezonden door Lotte Anemaet, Vrije Universiteit Amsterdam
. Het was een mooie avond gisteren in ‘De Industrieele Groote Club’. Het was echter niet zomaar een avond. Het jaarlijkse IE-Diner, u vast wel bekend, ieder jaar steevast gehouden op de laatste donderdag in januari, zal mogelijk in een nieuwe jasje worden gestoken. Mogelijk op een andere plek – iets wat Douwe Linders overigens niet zal betreuren. Hoe kun je nu anno 2016 nog gaan dineren op een plek waar ze hun eigen naam niet eens correct kunnen spellen, verplicht wordt om dassen te dragen en mocht je deze heel toevallig vergeten zijn, een gevreesde leendas wordt aangeboden? Dat riekt toch echt naar verandering voor een succesvol tiende jasje-dasje-event dat aannemelijkerwijs volgend jaar geen jasje-dasje-event meer zal gaan heten. Twee spelfouten in één naam. Weg met die oubolligheid als het aan Douwe Linders ligt. En nee, kom nu niet met kritiek over mijn eigen naam ‘Deikwijs’. Oubollig? Tuurlijk niet. Het is goed mogelijk dat u volgend jaar geen stropdas hoeft te dragen, alhoewel dat niet betekent dat u geen das hoeft te dragen. Er zal misschien ook gedanst worden, verzucht ons de ceremoniemeester Toon Huydecoper ons toe. Maar hoe wetenschappelijke verhandelingen met dansen gecombineerd gaan worden, geprevel over rechten terwijl de hoge IE-community danst, is nog niet geheel duidelijk.

Lees hier de gehele bijdrage in pdf.

IEF 15650

Frauderen via Disney-kleurboek

Bijdrage van Bas Kist, Chiever. Het leek zo’n kansrijke zaak: de claim van U$ 12 miljoen die kunstenaar Jaime Gordon in 2011 bij de rechtbank van Boston indiende tegen Dreamworks, de producent van de succesvolle animatiefilm Kung Fu Panda. Volgens Gordon had Dreamworks het verhaal en de figuren in de film van hem gestolen.

KON GEEN TOEVAL ZIJN
Dat zijn aanklacht niet uit de lucht was gegrepen, bleek uit de schetsen van stripfiguren die Gordon ruim vóór de verschijning van Kung Fu Panda bij het Amerikaanse Copyright Office had laten registreren. Deze vertoonden zo’n grote gelijkenis met de figuren uit de film dat er van toeval geen sprake kon zijn.

DISNEY-KLEURBOEK
Echter, in 2013 kreeg de zaak een onverwachte wending. Speurwerk van Dreamworks bracht aan het licht dat één van de tekeningen die Gordon als zijn eigen werk had gepresenteerd gewoon gekopieerd was uit een oud Disney-kleurboek. Hoe zou het dan met al die andere ‘bewijsstukken’ zijn, vroeg Dreamworks zich af. Daarop trok Gordon zijn aanklacht plotseling in.

FRAUDE
Maar daarmee was de kous niet af. Dreamworks, dat inmiddels al U$ 3 miljoen aan de kwestie had verspijkerd, bleef speuren. Zo ontdekte het bedrijf niet alleen dat Gordon zijn copyright-registraties pas had verricht nadát hij een trailer van Kung Fu Panda had gezien, maar ook dat hij in 2012 tijdens de rechtszaak belastend materiaal van zijn PC had verwijderd en zijn advocaten e-mails had laten versturen ter ondersteuning van zijn frauduleuze plannen. Dit laatste wordt in de US wire fraud genoemd.

25 JAAR CELSTRAF
Daarmee veranderde de kwestie van een auteursrechtconflict in een fraudezaak en ging zelfs de FBI zich ermee bemoeien. In december 2015 resulteerde dit in een aanklacht van de US Cybercrime Unit tegen Gorden. In plaats van de gedroomde U$ 12 miljoen op de bank hangt Gordon nu 25 jaar celstraf en een boete van U$ 500.000,-, de maximale straf voor wire fraud, boven het hoofd.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Frauderen via Disney kleurboek NRC 27-01-2016