Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.943 artikelen gevonden
IEF 12147

Erkende onafhankelijke merken voor gouden voorwerpen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-481/12 (Juvelta tegen Lietuvos prabavimo rūma)

Prejudiciële vragen gesteld door het administratieve Hooggerechtshof, Litouwen.

Merkenrecht. Collectief (waarborg)merk. Verzet artikel 34 zich tegen maatregelen op grond waarvan gouden voorwerpen die te koop worden aangeboden dat deze moeten worden afgeslagen met een merk van een erkende onafhankelijke waarborginstelling die informatie geeft over het erkende goudgehalte in dat voorwerp? En is het van belang dat het bijkomende merk begrijpelijk is (in Arabische cijfers) voor de consument uit een invoerlidstaat, en ondanks dat deze niet is aangebracht door een onafhankelijke waarborginstelling, maar wel dat de informatie in dat merk qua betekenis overeenstemt met informatie van die onafhankelijke waarborginstelling?

Twee vragen:

Moet artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke maatregelen op grond waarvan, om op de markt van een lidstaat van de Europese Unie gouden voorwerpen te koop te kunnen aanbieden die zijn ingevoerd uit een andere lidstaat, waar deze rechtmatig op de markt worden gebracht, die voorwerpen moeten worden afgeslagen met een merk van een door de lidstaat van invoer erkende onafhankelijke waarborginstelling dat bevestigt dat het daarmee afgeslagen voorwerp door die instelling is gekeurd en dat voor de consument van de lidstaat van invoer begrijpelijke informatie over het erkende gehalte van het voorwerp bevat, wanneer dergelijke informatie over het erkende gehalte wordt verstrekt in een apart en bijkomend in dat gouden voorwerp afgeslagen teken of merk?

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang dat, zoals in de zaak aan de orde, het bijkomende merk betreffende het erkende gehalte van de gouden voorwerpen dat daarop is aangebracht en begrijpelijk is voor de consument van de lidstaat van invoer (bijvoorbeeld een merk met de drie Arabische cijfers "585") niet is aangebracht door een onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door een lidstaat van de Europese Unie, maar de informatie in dat merk qua betekenis overeenstemt met de informatie in het op datzelfde voorwerp afgeslagen merk van de onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door de lidstaat van uitvoer (bijvoorbeeld, het merk van de staat van uitvoer met het Arabische cijfer "3" dat in het bijzonder, onder de wettelijke bepalingen van die staat, een erkend gehalte van 585 aangeeft)?

IEF 12145

Factsheet: The long road to unitary patent protection

Unitary patent protection: a big leap towards innovation for EU Companies, 17 december 2012, 17 824/12, Presse 534.

 

The Council today adopted two regulations with a view to implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection (PE-CONS 72/11) and its translation arrangements (18855/2/11 REV 2). The lack of a unitary patent protection system has thus far constituted a market barrier for European entrepreneurs to a normal and effective functioning in both the EU internal market and on the world markets.

Factsheet, The long road to unitary patent protection in Europe 17 december 2012, consilium.europa.eu.

[een selectie van de citaten] It also identified three options in order to create an integrated jurisdictional system for patents:

  • the accession of the EU to an intergovernmental agreement creating a European patent court (the draft European Patent Litigation Agreement, EPLA), which has been negotiated under the auspices of the EPO;
  • the creation of a specific EU jurisdiction for patent litigation on European and, once created, on EU patents; and
  • a mixed system that would combine features of both EPLA and the EU jurisdiction.

All these elements were under examination under successive EU Council Presidencies and culminated with the adoption, on 4 December 2009, of Council conclusions on an "Enhanced patent system for Europe" (17229/09) and a general approach on a draft regulation on the EU patent (16113/09 ADD 1). However, the translation arrangements for the EU patent remained out of the scope of these conclusions.

On 2 July 2010, the Commission submitted to the Council a proposal on the translation arrangements for the EU patent (11805/10).

In June 2009, the Council requested the Court of Justice of the EU to give an opinion on the compatibility of the draft agreement with EU law. The Court of Justice delivered its Opinion on 8 March 2011 and concluded that the envisaged system was not compatible with the provisions of European Union law [advies 1/09].

In the light of the Court's opinion, and after evaluating several options, the member states amended the original design by including guarantees to ensure compliance of the future litigation system with the EU treaties. They endorsed the setting up of a unified patent court by means of an agreement to be concluded between them outside the EU institutional framework and excluding the participation of third countries.

On 28 June, EU heads of state or government reached a consensus on the location of the seat of the Central Division of the unified patent court, thus completing the distribution of the seats as follows:

  • the Central Division of the Court of First Instance will be in Paris (France). Given the highly specialised nature of patent litigation and the need to maintain high quality standards, thematic clusters will be created in two sections of the Central Division, one in London (chemistry, including pharmaceuticals, classification C, human necessities, classification A),
    the other in Munich (mechanical engineering, classification F);
  • the Court of Appeal with the Registry will be in Luxembourg;
  • the Patent Mediation and Arbitration Centre will have two seats: in Lisbon (Portugal) and
    Ljubljana (Slovenia);
  • the training facilities for judges will be in Budapest (Hungary).
IEF 12144

IE-Klassiekers databankenrecht

HR 22 maart 2002, LJN AD9138 (NVM/Telegraaf)
Gespecialiseerde zoekmachine, El Cheapo, maakt gebruik van op internet beschikbare informatie. Substantiële investering.

 

HvJ EG 9 november 2004, zaak C-203/02 (British Horseracing Board/William Hill)
Databank met gegevens over paardenrennen/wedstrijdlijsten. Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank. (Niet-)substantieel deel van inhoud databank

HvJ EG 9 november 2004, zaak C-444/02 (Fixtures/OPAP)
Kalenders voetbalkampioenschappen. Begrip databank

HvJ EG 9 oktober 2008, zaak C-304/07 (Directmedia Publishing)
Opvraging: uit kwalitatief of kwantitatief oogpunt substantieel deel van de databank of niet-substantiële delen die door repetitief en systematisch karakter (een voor een beoordelen) hebben geleid tot de reconstructie van een substantieel deel.

HvJ EG 25 maart 2009, zaak C-545/07 (Apis/Lakorda)
Permanente en tijdelijke overname uit een elektronische databank van officiële juridische gegevens; aanwezigheid gegevens van fabrikant zijn een aanwijzing voor overname.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12143

Europese prioriteit Eerste Kamer: Herziening betekening en kennisgeving in lidstaten

Eerste Kamer stelt Europese prioriteiten 2013 vast, Priorititaire selectie uit het WP2013 van de Europese Commissie, 11 december. Eerstekamer.nl.

Procesrecht. De Eerste Kamer zal dit werkprogramma aanbieden aan de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken. De regering zal worden verzocht om rekening te houden met de selectie, met het oog op tijdige en adequate informatievoorziening over deze Europese voorstellen aan de Eerste Kamer.

Zodra een Europees voorstel wordt gepubliceerd dat voorkomt op de prioritaire lijst, zal het Commissievoorstel automatisch worden geagendeerd in de eerstvolgende vergadering van de verantwoordelijke Kamercommissie. Deze bepaalt op dat moment of en hoe de wijze van behandeling vorm zal krijgen. Eén van de prioteiten is:

Betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken. Bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1393/2007 zal bijzondere aandacht uitgaan naar de doeltreffendheid van de verzendende en ontvangende instanties, met de klemtoon op de praktische aspecten van de uitvoering van een verzoek om doorgeleiding van een betekening of kennisgeving van een stuk. Dit zou ook de vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen kunnen inhouden.

Het staat niet op voorhand vast dat voorstellen van deze lijst aan een subsidiariteitstoets worden onderworpen of voor een parlementair voorbehoud in aanmerking komen. Na publicatie van een voorstel zullen de commissies de mogelijk in te zetten beïnvloedingsinstrumenten in overweging nemen. Daaronder valt bijvoorbeeld ook het zenden van een commissiebrief aan de Nederlandse regering. Bij alle in deze lijst voorkomende onderwerpen zullen elektronische dossiers worden aangelegd op de Europapoort. Deze werkwijze sluit niet uit dat voorstellen die momenteel niet zijn opgenomen in het Europese werkprogramma van de Eerste Kamer, na publicatie alsnog in behandeling kunnen worden genomen door de Eerste Kamer.

IEF 12142

De ongebreide procedeerlust van Pretium

Rechtbank 's-Gravenhage 12 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6985 (Pretium tegen VARA)

Uitspraak ingezonden door Peter Kok en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Als randvermelding. Onrechtmatige publicaties. Onderwerp van de procedure zijn twee artikelen die in het Kassa Magazine zijn verschenen.

Centraal in deze zaak staat het artikel "Aan de bel". Dit artikel is onmiskenbaar kritisch over Pretium. De teneur ervan is dat er vele klachten van consumenten over de telefonische wervingsmethode van Pretium binnenkomen, maar dat Pretium het, door zijn ongebreide procedeerlust [zie hier], het de media - waaronder het programma Kassa - moeilijk maakt om over deze klachten te berichten. Op zichzelf is juist dat een dergelijk artikel de goede naam van Pretium aantast en daarmee schade toebrengt aan Pretium.

Aan de orde is daarmee de botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van de Vara c.s., en het recht op eerbiediging van de goede naam van Pretium. De vorderingen van Pretium worden afgewezen. De rechtbank gaat er van uit dat de Vara CS. daarmee ook hun standpunt dat een volledige proceskostenveroordeling moet volgen hebben laten varen; de aangekondigde specificatie van de (volledige) proceskosten is uitgebleven. De rechtbank gaat uit van het liquidatietarief.

2.8. In het decembernummer 2008 van het blad Kassa Magazine heeft Veenstra als Kassa-eindredacteur, in de rubriek "Consumentennieuws" een zelfgeschreven artikel gepubliceerd met als titel "Aan de bel". De aanhef van dit artikel (in groot lettertype) luidt voor zover relevant als volgt:

"Klachten of kritische stukken over telecombedrijf Pretium kunnen je zomaar op een fax van een van hun advocaten komen te staan, merkten De Telegraaf/KPN, de Ombudsman, De Gooi- en Eemlander, MAX, Radar, de Consumentenautoriteit - wat is er aan de hand met die firma? Renzo Veenstra, als Kassa-eindredacteur ervaringsdeskundig, legt uit"

2.11. Naar aanleiding van deze uitspraak van het hof is in het maart-nummer van 2010 van Kassa Magazine een tweede artikel van Veenstra verschenen, onder de titel "De praktijken van Pretium (2)". In dat artikel is beschreven dat de Vara c.s. het door Pretium aanhangig gemaakte kort geding bij de rechtbank verloren, maar dat de Vara c.s. bij het hof alsnog gelijk kregen in het arrest van 12 januari 2010.

2.12. Pretium heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 12 januari 2010. Bij arrest van 16 december 2011 heeft de Hoge Raad de klachten van Pretium met toepassing van artikel 81 RO verworpen.

4.1. Centraal in deze zaak staat het artikel "Aan de bel". Dit artikel is onmiskenbaar kritisch over Pretium. De teneur ervan is dat er vele klachten van consumenten over de telefonische wervingsmethode van Pretium binnenkomen, maar dat Pretium het, door zijn ongebreide procedeerlust, het de media - waaronder het programma Kassa - moeilijk maakt om over deze klachten te berichten. Op zichzelf is juist dat een dergelijk artikel de goede naam van Pretium aantast en daarmee schade toebrengt aan Pretium.

[…tussenkoppen…]
Omschrijving van rechterlijke uitspraken in "Aan de bel" onrechtmatig?
Heeft Veenstra ten onrechte bericht dat er een grote hoeveelheid klachten over Pretium bestaat?
Veenstra suggereert in het artikel ten onrechte dat de eigenaar van een website met negatieve content over Pretium zijn content slechts onder advocatendruk heeft gewist
Veenstra beweert in het artikel ten onrechte dat Pretium tracht Kamervragen in de doofpot te (doen) stoppen
Veenstra had Pretium in de gelegenheid moeten stellen om op de in het artikel "Aan de hel" geuite beschuldigingen te reageren.
[…tussenkoppen…]

4.35. Het bovenstaande brengt mee dat de vorderingen van Pretium worden afgewezen Pretium zal als de m het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het gedmg. De Vara c.s. hebben aanvankelijk betoogt dat Pretium met de onderhavige procedure misbruik van procesrecht maakte. De Vara c.s. heeft dit standpunt bij gelegenheid van de compantie van 28 maart 2011 laten varen. De rechtbank gaat er van uit dat de Vara CS. daannee ook hun standpunt dat een volledige proceskostenveroordeling moet volgen hebben laten varen; de aangekondigde specificatie van de (volledige) proceskosten is uitgebleven. De rechtbank gaat daarom uit van het liquidatietarief De kosten aan de zijde van de Vara c.s. worden confonn dat tarief begroot op € 263,= aan griffierecht en € 2.486 = aan salaris advocaat (5 Vt punten x het toepasselijke tarief van € 452,=). De gevorderde wettelijke rente over de kosten kan - als onbestieden - worden toegewezen als gevorderd.

Op andere blogs:
Charlotteslaw.nl (Vrijheid van meningsuiting vs. eer en goede naam)
MediaReport (Artikel in Kassa Magazine ook in bodemprocedure niet onrechtmatig jegens Pretium)

IEF 12132

IE-Klassiekers modellenrecht

BenGH 22 november 1985, rolnr. A 84-2 (Blanc de Bierges)
"Feitelijke bekendheid" is niet vereist om niet-nieuwheid van een modeldepot aan te nemen.

HR 31 mei 1991, BIE 1992, 15, m.nt. Ste (Borsumij/Stenman; raamuitzetters)
Onnodige nabootsing van't model van't geoctrooieerde product na afloop van een octrooi is niet in het belang van eerlijke mededinging.

BenGH 16 december 1991, rolnr. A 90-6 (Adidas/Coenraad & Triumph)
Model depot vereist slechts de geometrische kenmerken tezamen en contrasterende kleuraanduiding voor uitsluitend recht.

HR 10 maart 1995, BIE 1998, 63 (Van der Lans/Floral; Kinderkapperstoel)
Voortbrengsel samengesteld uit o.a. bekend voorwerp met andere gebruiksfunctie, kan voor modelbescherming vatbaar nieuw uiterlijk hebben.

HR 29 december 1995, BIE 1997, 66 (Decaux/Mediamax)
De maatstaf voor zowel inbreuk op het auteursrecht als modellenrecht is de vergelijking van totaalindrukken. Aan ontwikkelen nieuwe stijl of mode komt geen auteurs- of modelrecht toe.

HR 26 mei 2000, LJN AA5967 (Cassina/Sedeti; Jacobs)
Eis van een instandhoudingsverklaring is in strijd met het formaliteitenverbod van de Berner Conventie.

HR 11 mei 2001, LJN AB1558 (Vredestein/Ring 65)
Relevante publiek gevormd door consumenten en eindgebruikers.

HR 14 december 2001, BIE 2003, 5 (Maars/Nordprofil)
Het is aan de feitenrechter om aan de hand van omstandigheden van't geval te beoordelen of sprake is van feitelijke bekendheid.

HR 2 april 2004, LJN AO6893 (Jysk/Doréma)
Bij gebreke van het onderscheidend vermogen behoeft het hof op de vraag of in de gegeven omstandigheden verwarringsgevaar bestond, niet meer in te gaan.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl. Leest u vooral ook het Overzicht modellenrechtpraktijk HvJ EU, een zogenaamd, continue bijgewerkt living document, over aanhangige procedures en de meer recente uitspraken, IEF 10424.

IEF 11688

De botsing tussen IE- en privacyrechten

S.H. Kingma, De botsing tussen IE- en privacyrechten - het einde van het Lycos/Pessers-tijdperk, Privacy & Informatie Afl. 2012-4, p. 171-176.

Een bijdrage van Sil Kingma, Boekel De Nerée.

Vorig jaar heeft de hoogste civielrechtelijke instantie van Zweden, in de zaak Bonnier Audio AB c.s./Perfect Communication Sweden AB [red. IEF 11204] prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie (HvJ) over het toepassingsbereik van en de verhouding tussen de Dataretentierichtlijn en artikel 8 van de Handhavingsrichtlijn. Inmiddels heeft het HvJ ter zake arrest gewezen. Het arrest van het HvJ en meer in het bijzonder de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen bij dit arrest, gaf aanleiding voor het schrijven van dit artikel. De uitkomst van het arrest druist in tegen de in Nederland geldende rechtspraak op dit punt en verdient daarom onze aandacht. Na een bespreking van de relevante (Europese) regelgeving en jurisprudentie, wordt de inhoud van het door het HvJ ter zake gewezen arrest besproken. Vervolgens wordt in dit artikel ingegaan op de vraag of de voor de praktijk erg ongunstige conclusie van de A-G terecht is. Ten slotte zal worden nagegaan welke gevolgen de in mijn ogen juiste conclusie van de A-G heeft voor de Nederlandse rechtspraktijk.

1 Inleiding
De Zweedse rechter heeft in zijn verzoek aan het HvJ gevraagd of de Dataretentierichtlijn eraan in de weg staat dat informatie over een abonnee aan wie een IP-adres is toegewezen, aan civiele partijen wordt medegedeeld. Tot op heden wordt deze vraag voor Nederland veelal beantwoord aan de hand van het in het Lycos/Pessers-arrest bepaalde toetsingskader. Dit door de Hoge Raad der Nederlanden gewezen arrest stamt echter van voor de inwerkingtreding van de Dataretentierichtlijn. Het is dus interessant na te gaan of met de komst van de Dataretentierichtlijn de Lycos/Pessers-criteria naar de prullenbak kunnen worden verwezen.

Het bovengenoemde artikel 8 van de Handhavingsrichtlijn regelt, kort gezegd, dat lidstaten erin moeten voorzien dat een rechter op verzoek van een houder van een intellectuele-eigendomsrecht (IE-recht) de in een procedure betrokken partij kan bevelen informatie over de herkomst en de distributiekanalen van goederen en diensten te verstrekken die inbreuk maken op een IE-recht. De Dataretentierichtlijn heeft tot doel de nationale bepalingen van de lidstaten te harmoniseren voor wat betreft de bewaringsverplichtingen van onder andere ISP’s ten aanzien van gegevens van haar abonnees. Dit ten behoeve van de bestrijding van criminaliteit.

Inhoudsopgave:
1 Inleiding
2 Relevante Europese regelgeving
  2.1 IE-rechtelijke richtlijnen
     2.1.1 E-Commercerichtlijn
     2.1.2 Handhavingsrichtlijn
   2.2 Privacyrichtlijnen
     2.2.1 E-Privacyrichtlijn
     2.2.2 Dataretentierichtlijn
3 Relevante Nederlandse wetgeving
4 Relevante rechtspraak
   4.1 Nationaal
     4.1.1 Lycos/Pessers
   4.2 Europees
     4.2.1 Promusicae-arrest
5 Bonnier Audio c.s.
   5.1 Conclusie HvJ
   5.2 Conclusie A-G
6 Analyse uitspraak HvJ
7 Rechtsgevolgen voor Nederland
8 Conclusie

Lees het gehele artikel, inclusief uitgebreide voetnootverwijzingen hier.

 

 

IEF 12141

Nuance ver te zoeken tijdens algemeen overleg auteursrecht

Een bijdrage van Michel Frequin, VOI©E.

In navolging van de eerdere conclusies IEF 12042. Het voortgezet algemeen overleg auteursrecht heeft vier moties opgeleverd waarin de noodzakelijke nuances helaas ver te zoeken zijn. De regeringspartijen lijken verdeeld, op Europese regelgeving wordt niet gelet en de staatssecretaris brengt de nuances niet terug in het debat. Een impressie van Michel Frequin.

Misleidend gebruik van terminologie
Het meest storende is het bewust ongenuanceerd en daardoor onjuist en misleidend gebruik van terminologie. Zo gaat het steeds over een "downloadverbod", terwijl rechthebbenden het downloaden alleen maar willen stimuleren, maar dan wel graag van een legale bron, waardoor zij direct of indirect nog wat centjes voor het gebruik van hun werk krijgen. Waar het om gaat is of het downloaden uit een illegale bron formeel een auteursrechtinbreuk is. Een deel van de rechthebbenden vreest namelijk dat op termijn het illegale aanbod niet of minder effectief juridisch kan worden bestreden als het gebruik daarvan niet onrechtmatig is.

Zo wordt de thuiskopievergoedingsregeling steeds voorgesteld als een vergoeding voor (illegaal) downloaden. De thuiskopievergoeding ziet echter niet op het overzetten van bestanden en computerprogramma's van het internet naar de eigen computer (definitie downloaden). De thuiskopievergoeding ziet op de daaropvolgende niet-tijdelijke vastlegging van het (auteursrechtelijk beschermd) bestand. Het downloaden en vastleggen zijn twee gescheiden handelingen met verschillende auteursrechtelijke relevantie en die nuance is nu juist cruciaal om er voor te zorgen dat het illegaal aanbod kan worden bemoeilijkt, de consument buiten schot kan blijven en de rechthebbenden ten minste voor het thuiskopiëren een billijke vergoeding blijven ontvangen. Als het aan de Hoge Raad ligt zou deze oplossing binnen de Europese regelgeving vallen, al moeten we voor de bevestiging daarvan wachten op de uitspraak van het Europese Hof.*

Onterechte kritiek op thuiskopieregeling
Tegenstanders van de thuiskopievergoedingsregeling, waaronder de staatssecretaris, hebben geen goed woord over voor deze regeling: ouderwets, oneerlijk en het zou zelfs modernisering en nieuwe businessmodellen in de weg staan. Stichting de Thuiskopie en VOI©E hebben herhaaldelijk aangegeven dat de wettelijke thuiskopievergoedingsregeling mediumneutraal en – via aanwijzing van voorwerpen per AMvB –flexibel is en per 1 januari 2013 ook weer helemaal up-to-date. Er is ook geen sprake van dubbele betaling. De meeste legale diensten, zoals Spotify, verlenen wel legaal toegang tot de werken, maar staan niet toe dat er een permanente vastlegging plaatsvindt of dat een werk wordt overgezet naar een ander voorwerp. Dat geldt voor heel veel werken die door of namens rechthebbenden via internet beschikbaar worden gesteld, vooral omdat technische middelen om het thuiskopiëren te reguleren door de consument onwenselijk worden geacht en dan al snel de privacy betreden wordt. De thuiskopieregeling legaliseert nu juist die vastleggingen voor privégebruik. Er is dus helemaal geen belemmering voor nieuwe businessmodellen. Nieuwe modellen richten zich op legaal downloaden en niet op de thuiskopie. De thuiskopievergoedingsregeling is al met al het next-best uitvoerbare systeem met respect voor de privacy, met een waarborg voor een evenredige verdeling onder betrokken rechthebbenden, en is in lijn met het stelsel in de overgrote meerderheid van de Europese lidstaten.

Bemoeilijken van illegaal aanbod én een thuiskopievergoedingsregeling
Een genuanceerde benadering van de problematiek zou wel eens tot de conclusie kunnen leiden dat de ideale oplossing voor de komende jaren juist de combinatie is van enerzijds een handhavingsmechanisme dat zich richt op grootschalige en/of commerciële inbreuken op het auteursrecht aan de aanbodzijde. En anderzijds een thuiskopievergoedingsregeling om de consumenten te ontzien en tegelijkertijd de schade voor de rechthebbenden te beperken door ten minste te voorzien in een billijke vergoeding voor het thuiskopiëren. De consument blijft buiten schot omdat en zolang hij voor de wettelijk toegestane vastlegging van het werk voor eigen gebruik – ongeacht of de bron illegaal was – een billijke vergoeding via de thuiskopievergoeding betaalt. Daardoor is de schade zodanig beperkt dat een actie uit onrechtmatige daad geen zin meer heeft. Overigens is in Nederland nog nooit tegen particuliere downloaders opgetreden.

De staatssecretaris houdt voorlopig vast aan de keuze: of handhaving of een thuiskopievergoeding, waarbij hij de voorkeur geeft aan handhaving. Daarmee gaat hij er blijkbaar nog steeds van uit dat de huidige thuiskopieregeling het illegaal downloaden legaliseert. Dat is ook tot op heden de conclusie van het Gerechtshof Den Haag, maar Advocaat-Generaal Huydecoper van de Hoge Raad denkt daar duidelijk anders over en voordat een keuze wordt gemaakt, lijkt het dan toch vooral verstandig om de beantwoording van de hierover gestelde vragen aan het Europese Hof af te wachten. Ook de Tweede Kamer gaat helaas vooralsnog met de 'of-of'-discussie mee en dan is het ook niet zo gek dat daar ongenuanceerde moties uit voortkomen.

Ongenuanceerde moties
Motie nr. 56 van Verhoeven (D66) / Oosenbrug (PvdA) strekt er toe dat de regering afziet van voorstellen tot wetswijzigingen die een downloadverbod tot stand brengen of anderszins het recht op het maken van een "thuiskopie" beperken.
Daar hebben we weer de term "downloadverbod", waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen legaal en illegaal downloaden. Maar deze motie verdient steun voor zover deze de thuiskopievergoedingsregeling in stand houdt.

Motie nr. 57 van Verhoeven (D66) / Oosenbrug (PvdA) strekt er o.a. toe dat de regering er zorg voor draagt dat ISP’s niet meer worden ingezet als politieagent via het opleggen van blokkades van (een gedeelte van) het internet. In zijn ongenuanceerdheid een buitengewoon onverstandige motie.
In zijn ongenuanceerdheid een buitengewoon onverstandige motie.
Als de aanbieders van illegaal aanbod op internet niet tegengehouden kunnen worden, kunnen tussenpersonen – zo nodig door de rechter en na zorgvuldige belangenafweging – gedwongen worden grootschalig illegaal aanbod (zoals via The Pirate Bay) te blokkeren.

Stichting BREIN gaat namens de rechthebbenden nooit achter de inbreukmakende consument aan, maar achter de 'winkel' op internet waar die consument toegang tot illegale bestanden krijgt. Als zo’n winkel zich in het buitenland verschanst en volhardt in zijn illegale handel dan kan het zijn dat blokkering door access providers de meest proportionele maatregel is. BREIN sloot vorig jaar meer dan 600 illegale internetwinkels. Een beperkt aantal gaat hardnekkig door en zal uiteindelijk ook geblokkeerd moeten worden.

Laat de rechter hier zijn werk doen en roep de tussenpersonen ter verantwoording om samen met de rechthebbenden afspraken te maken over het weren van illegaal aanbod. Als het D66 en PvdA ernst is om legale businessmodellen te stimuleren, of dat nu via individuele of collectieve licenties geregeld wordt, dienen zij deze motie in te trekken. Het belemmeren van illegale platforms is een belangrijke aanvullende voorwaarde voor succesvolle digitale innovatie.

Motie nr. 58 van Oskam (CDA) / Taverne (VVD) strekt er toe dat de regering alles in het werk stelt om het heffingenstelsel met ingang van 1 januari 2014 af te schaffen, en te komen met een alternatief handhavingsmechanisme dat zich uitsluitend richt op grootschalige en/of commerciële inbreuken op het auteursrecht.

Het is een prima idee dat de regering gaat nadenken over zo’n alternatief handhavingsmechanisme, maar het is onverstandig om dat bij voorbaat te koppelen aan de afschaffing van een 'heffingenstelsel' dat er nu juist voor kan zorgen dat de handhaving zich blijft richten op grootschalige en/of commerciële inbreuken aan de aanbodzijde, de consument buiten schot laat en de rechthebbenden daarvoor compenseert. Zolang er geen technische mogelijkheden zijn om illegaal thuiskopiëren tegen te gaan, dient door de wet een vergoeding te blijven worden opgelegd voor thuiskopieën uit illegale bron om de rechthebbenden op billijke wijze te compenseren, zoals ook de Hoge Raad impliceert.

Motie nr. 59 van Oskam (CDA) strekt er toe dat de thuiskopie-AMvB zodanig wordt aangepast dat de uitbreiding van de thuiskopieheffing naar settopboxen met harde schijf komt te vervallen, met als overweging dat hierop geen illegale kopieën kunnen worden opgeslagen en (tijdelijk) hierop opgeslagen content niet kan worden gedeeld via internet.
Deze motie is een goed voorbeeld van het op het verkeerde been staan van de Kamer. De thuiskopieregeling is geen vergoeding voor illegaal downloaden of zelfs uploaden. De huidige thuiskopievergoedingsregeling omvat een vergoeding voor het vastleggen ongeacht de legaliteit van de bron: het heeft betrekking op het vastleggen van legaal door radio of televisie uitgezonden werken, van zelf gekochte of geleende dragers, van legaal of illegaal gedownloade bestanden. Uit het laatste SEO-consumentenonderzoek blijkt dat nog altijd het merendeel van de thuiskopieën gemaakt wordt van legaal aangeboden of verworven werken en dat gebeurt dus ook op settopboxen. Staatssecretaris Teeven heeft deze motie dan ook ontraden.

Voorstel voor een breed gedragen motie
Al met al lijkt het op dit moment de meest verstandige weg voor de regering om het komend jaar de ontwikkelingen in Europese en nationale jurisprudentie af te wachten voordat onomkeerbare keuzes worden gemaakt. Wat de moties betreft zou het een verstandige zet van de Kamer zijn geweest om de regering daartoe de ruimte te bieden, bijvoorbeeld door een combinatie van de moties 56 en 58 in een nieuwe motie van D66, PvdA, VVD en CDA die er toe strekt dat de regering afziet van voorstellen tot wetswijzigingen die het recht op het maken van een "thuiskopie" beperken totdat het Europese Hof daarover een uitspraak heeft gedaan, en alles in het werk stelt om in overleg met tussenpersonen en rechthebbenden een voorstel voor een alternatief handhavingsmechanisme te ontwikkelen dat zich uitsluitend richt op grootschalige en/of commerciële inbreuken op het auteursrecht.

Dat vraagt wel om terugkeer van de nuance in het debat.

* De Hoge Raad heeft aan het Europese Hof gevraagd of een lidstaat via een beperking op het auteursrecht illegaal downloaden kan legaliseren (volgens de AG niet), en of een lidstaat desondanks ter compensatie van de rechthebbenden wel een thuiskopievergoeding mag heffen op kopieën van een bestand dat van illegale bron afkomstig is (volgens de AG wel); HR 21.09.2012 ACI cs. – Stichting de Thuiskopie.

IEF 12140

Slechts cassatieberoep tussenarresten tegelijk met eindarrest

HR 14 december 2012, LJN BX9024 (Eiseres tegen R.E.M. Holding)

Arrest Hof 's-Hertogenbosch ingezonden door Nanda Ruyters, BRight Advocaten.

Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid. In navolging van o.a. DNL2009-0019 en IEF 8838 en arresten van het Hof 's-Hertogenbosch LJN BY6605. Over de domeinnaam hittepit.nl die linkt door naar cosibag.nl.

Beide arresten zijn echter tussenarresten als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv, waarvan slechts cassatieberoep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindarrest, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu het hof niet anders heeft bepaald, is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Bij het hiervoor genoemde arrest van 31 mei 2011 heeft de rolraadsheer van het hof akte van niet-dienen tegen [eiseres] verleend met betrekking tot de door haar te nemen memorie van grieven. Bij het arrest van 16 augustus 2011 heeft de rolraadsheer diverse processuele verzoeken van [eiseres] afgewezen, waaronder een verzoek tot het mogen bepleiten van de zaak. Beide arresten zijn tussenarresten als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv, waarvan slechts cassatieberoep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindarrest, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Nu het hof niet anders heeft bepaald, is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.

Arrest Hof 's-Hertogenbosch, LJN BY6605

Op andere blogs:
DomJur (HR: [X] – R.E.M. Holding B.V.)

IEF 12139

Handhavingsrichtlijn ook van toepassing op exequaturprocedure en de daaraan verbonden kosten

Beschikking HR 14 december 2012, LJN BX7456 (Realchemie Nederland tegen Bayer Cropscience)

Proceskostenveroordeling. Exequaturprocedure art. 38 EEX-Verordening. Vervolg op HR 16 oktober 2009, IEF 8276 en HvJEU 18 oktober 2011, IEF 10364. Over de toepasselijkheid van de EEX-Verordening op de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis met boetebeslissing inzake een octrooi-inbreuk en de toepasselijkheid art. 14 Handhavingsrichtlijn op exequaturprocedure.

Uit het arrest van het HvJEU volgt dat art. 14 van de Handhavingsrichtlijn ook van toepassing is op een exequaturprocedure als de onderhavige en op beslissingen omtrent de daaraan verbonden kosten. Het oordeel van de rechtbank is derhalve onjuist, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de door Bayer op de voet van art. 1019h Rv gevorderde en door Realchemie niet bestreden proceskosten alsnog toe te wijzen.

3.1 Het door Bayer in het incidentele beroep voorgestelde middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat in de onderhavige exequaturprocedure geen plaats is voor een proceskostenveroordeling op de voet van art. 1019h Rv. De rechtbank overwoog daartoe (rov. 3.8) dat het in deze procedure niet gaat om vragen betreffende (inbreuk op) een intellectuele-eigendomsrecht, maar om vragen betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen.
De Hoge Raad heeft naar aanleiding van het middel de hiervoor in 1.1 onder 2 weergegeven vraag van uitleg gesteld, die door het HvJEU als volgt is beantwoord.
"2) De kosten die zijn verbonden aan een in een lidstaat ingeleide exequaturprocedure waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten."

3.2 Uit het arrest van het HvJEU volgt dat art. 14 van de Handhavingsrichtlijn ook van toepassing is op een exequaturprocedure als de onderhavige en op beslissingen omtrent de daaraan verbonden kosten.
Het oordeel van de rechtbank is derhalve onjuist, zodat de bestreden beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling moet worden vernietigd.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de door Bayer op de voet van art. 1019h Rv gevorderde en door Realchemie niet bestreden proceskosten alsnog toe te wijzen.

dictum:
in het incidentele beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 februari 2008, doch uitsluitend voor zover deze betreft de in het dictum onder 4.2 opgenomen kostenveroordeling, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt Realchemie in de kosten aan de zijde van Bayer gevallen en tot aan de uitspraak van de rechtbank begroot op € 12.438,62;

in het principale en het incidentele beroep:
veroordeelt Realchemie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bayer begroot op € 42.611,80.