Volledige naam vermelden geen onrechtmatige daad
Uitspraak ingezonden door Matthijs Kaaks, boekx. Als randvermelding. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige daad; het vermelden van de volledige naam in publicaties.
De FIOD heeft in het kader van een justitieel onderzoek, onderzoek gedaan naar eiser (verdachte faillissementsfraude). Een journalist heeft hierover gepubliceerd, waaronder in een boek Joep; van Held Tot Hoofdverdachte, ook onder vermelding van eisers volledige naam. De raad voor de journalistiek concludeert dat door de vermelding van klagers naam diens privacy disproportioneel is aangetast (zie hier).
Het enkele feit dat de volledige naam van eiser in de publicaties is vermeld moet niet als onrechtmatig worden beschouwd. De aangehaalde beslissing van de Raad voor de Journalistiek maakt dit niet anders. Bij de Raad voor de Journalistiek staat aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid en aan de hand van andere bewijsregels ter beoordeling of in strijd is gehandeld met in de journalistiek geldende normen en gedragsregels.
Verder in citaten:
4.7. In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden betekent het enkele feit dat de volledige naam van [eiser] in de publicaties is vermeld nog niet dat het handelen van de zijde van Hachette c.s. als onrechtmatig moet worden beschouwd. De onder 2.9 aangehaalde beslissing van de Raad voor de Journalistiek maakt dit niet anders. Bij de Raad voor de Journalistiek staat aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid en aan de hand van andere bewijsregels ter beoordeling of in strijd is gehandeld met in de journalistiek geldende normen en gedragsregels. Dat de Raad de klacht gegrond heeft geacht is een omstandigheid die dient te worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of Hachette c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, maar hieraan komt geen doorslaggevende betekenis toe. Het schenden van een journalistieke afspraak om slechts de voorletters van diegenen die onderwerp zijn van justitieel onderzoek te vermelden (zoals neergelegd in de Leidraad voor de Raad van de Journalistiek), kan niet gelijk worden gesteld aan schending van een wettelijke bepaling. Hachette c.s. heeft ook - onbetwist - erop gewezen dat de Leidraad zelfregulering van dagbladen betreft, waaraan Hachette c.s. bij de publicaties niet gebonden was.
4.8. De vermelding van [eiser] naam voluit in de Quote van april 2011, zoals hiervoor onder 2.8 geciteerd, kan wel als onnodig en pesterig worden beschouwd. Echter, het leed was toen al geschied. [eiser] was immers al door de eerdere publicaties bij een groter publiek als verdachte bekend geworden. [eiser] stelt ook met zoveel woorden het meest last te hebben gehad van het artikel in de Quote van december 2010. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] door de enkele vermelding van zijn naam in de Quote van april 2011 schade heeft geleden. Op uitsluitend deze publicatie kan de schadevergoedingsvordering daarmee niet worden gegrond.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de afweging van de wederzijdse belangen, in het kader van artikel 10 lid 2 EVRM en artikel 6:162 BW, hier in het voordeel van de door artikel 10 beschermde vrijheid van meningsuiting van Hachette c.s. uitvalt. Onrechtmatig handelen van de zijde van Hachette c.s. jegens [eiser] wordt, ook gelet op het belang van de bescherming van [eiser] persoonlijke levenssfeer, niet aangenomen.
Lees hier het vonnis (grosse HA ZA 11-2349, LJN BV9330).
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de ter terechtzitting van de Rechtbank door de OvJ gedane vordering tot wijziging van de tenlastelegging kan en mag worden beschouwd als een (partiële) intrekking van de oorspronkelijke dagvaarding en als het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding [ toevoeging inbreuk op auteursrecht / inbreuk portretrecht]. Dat oordeel is echter, gelet op de wettelijke regeling ter zake, onjuist. De Hoge Raad doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af.
De verdachte wordt vrijgesproken van inbreuk op het auteursrecht van artiesten. Onder feit 1:
Uit IEF
Uit IEF
Als ik het goed begrijp gaat het in het geval van de RUG om het opleggen door het CIT van beperkingen van diensten of toepassingen op het internet naar aanleiding van klachten van organisaties van auteursrechthebbenden. Dergelijke klachten vormen niet een geldige reden voor het blokkeren van internetverkeer. Dit is anders als er, bijvoorbeeld naar aanleiding van een vastgestelde schending van het auteursrecht, een rechterlijk bevel tot het blokkeren van bepaald internetverkeer is.
Uitspraak ingestuurd door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders,
Uitspraak ingestuurd door Micheline Don en Richard van Oerle,
In navolging van IEF
Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat er inhoudelijk arrest is gewezen. De advocaat in kwestie heeft slechts 6,5 uur aan deze zaak besteedt, maar zij had ook een octrooigemachtigde ingezet en daarbij, voor zo'n eenvoudige zaak, een verhoogd uurtarief gerekend. Het uurtarief wordt daarom gematigd van €260 naar €175 per uur. De totale proceskosten worden aldus gematigd tot €1.690.
Proceskosten bij het Gerecht EU. De onderhavige klacht gaat over de hoogte van de proceskosten nadat reeds inhoudelijk arrest is gewezen. Deze kosten zijn excessief te noemen (ruim €6.000), temeer nu "the General Court decided to rule without opening the oral procedure, the actual participation of the intervener’s lawyer in the main proceedings was restricted to the drafting of a brief response and a letter concerning the choice of language of the case." en dus kan de onderhavige zaak niet bijzonder lastig zijn. De opgegeven 30 uur lijken excessief te zijn gedeclareerd.
Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaande bericht in deze serie
Als randvermelding. Vrijheid van meningsuiting tegenover onrechtmatigheid in de zin van 6:162 BW. Spoedeisend belang bij een tweede druk?