Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.975 artikelen gevonden
IEF 9885

Fioruccis "Recht op naam" volgens nationaal recht

HvJ EU 5 juli 2011, zaak C-263/09 P (Edwin Co. Ltd tegen OHIM-Elio Fiorucci)

In navolging van T-165/06. Merkenrecht. Gemeenschapswoordmerk ELIO FIORUCCI (CTM, geregistreerd door Edwin Co. Ltd). Vordering tot nietigverklaring op grond van "recht op naam" volgens nationaal recht. Elio Fiorucci is een Italiaanse ontwerper. Hogere voorziening. Toetsing door Hof van uitlegging en toepassing van nationaal recht door Gerecht. Bevoegdheid van Gerecht om beslissing van kamer van beroep te herzien. Grenzen. Beslissing OHIM vernietigd, beroep voor het overige verworpen.

Recht op naam 32. Voor de beoordeling van de gegrondheid van de door rekwirante voorgestelde uitlegging dienen de formulering en de structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 in aanmerking te worden genomen.

33. Wat de formulering van deze bepaling betreft, dient te worden opgemerkt dat de woorden „recht op de naam” geen enkele steun bieden aan de door rekwirante voorgestelde restrictieve uitlegging, volgens welke deze bepaling enkel betrekking heeft op dit recht als een kenmerk van de persoonlijkheid en niet op de vermogensrechtelijke exploitatie van de naam.

34. De structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 [nietigheid o.g.v. ouder recht op naam] verzet zich tegen een dergelijke uitlegging. Volgens deze bepaling kan een gemeenschapsmerk immers worden nietig verklaard op vordering van een belanghebbende die „een ander ouder recht” doet gelden. Ter precisering van de aard van een dergelijk ouder recht somt deze bepaling vier rechten op. Door het gebruik van het bijwoord „met name” wordt evenwel erop gewezen dat het geen uitputtende lijst betreft. Onder de gegeven voorbeelden wordt naast het recht op de naam en het recht op een afbeelding melding gemaakt van het auteursrecht en het recht van industriële eigendom.

35. Uit deze niet-limitatieve opsomming blijkt dat de als voorbeeld aangehaalde rechten belangen van verschillende aard beogen te beschermen. Opgemerkt dient te worden dat voor bepaalde van deze rechten, zoals het auteursrecht en het industriële-eigendomsrecht, de economische aspecten zowel door de nationale rechtsordes als door het Unierecht worden beschermd tegen commerciële aantasting [zie met name richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157, blz. 45)].

36. Wanneer een recht op de naam wordt aangevoerd, is het derhalve – anders dan rekwirante aanvoert – niet mogelijk om op grond van de formulering en de structuur van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 de toepassing van deze bepaling te beperken tot de loutere gevallen waarin de inschrijving van een gemeenschapsmerk in strijd is met een recht dat uitsluitend beoogt de naam als kenmerk van de persoonlijkheid van de belanghebbende te beschermen.

schending van artikel 52, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 en van artikel 8, lid 3, van de CPI
55 Wat in de eerste plaats de bewering betreft dat het Gerecht, door te oordelen dat artikel 8, lid 3, van de CPI de houder van een naam het recht verleent om het gebruik van deze naam als merk te verbieden, deze bepaling heeft geïnterpreteerd op een wijze die onverenigbaar is met de formulering ervan, dient eraan te worden herinnerd dat volgens de bewoordingen van deze bepaling algemeen bekende namen van personen „enkel [...] door de houder, of met de toestemming van deze laatste” als merk kunnen worden ingeschreven. Aangezien de formulering van artikel 8, lid 3, van de CPI de inschrijving van algemeen bekende namen van personen als merk afhankelijk stelt van de toestemming van de houder van de naam, kon het Gerecht, zonder onjuiste voorstelling van deze bewoordingen, daaruit afleiden dat de houder van een algemeen bekende naam het recht heeft om zich te verzetten tegen het gebruik van deze naam als merk wanneer hij betoogt dat hij geen toestemming voor de inschrijving van dat merk heeft gegeven.
56 Wat in de tweede plaats de grief betreft dat het Gerecht, door te oordelen dat artikel 8, lid 3, van de CPI van toepassing is ongeacht het gebied waarop de betrokken naam algemene bekendheid heeft verworven, deze bepaling heeft geïnterpreteerd op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen ervan, dient te worden vastgesteld dat – zoals het Gerecht in punt 50 van het bestreden arrest heeft opgemerkt – de bewoordingen van deze bepaling, voor zover deze betrekking hebben op algemeen bekende persoonsnamen, geen onderscheid maken naar het gebied waarop deze algemene bekendheid is verworven. Door in punt 56 van het bestreden arrest te oordelen dat er geen rechtvaardiging is om de toepassing van artikel 8, lid 3, van de CPI uit te sluiten wanneer een algemeen bekende persoonsnaam reeds als merk is ingeschreven of gebruikt, heeft het Gerecht evenmin de inhoud van deze bepaling onjuist voorgesteld. Zoals het Gerecht heeft opgemerkt, stelt deze bepaling immers geen andere voorwaarde dan die inzake de algemene bekendheid van de betrokken persoonsnaam. 57 Wat de werken van de rechtsleer betreft, heeft het Gerecht in het kader van zijn wettigheidstoetsing de beoordeling ervan door de kamer van beroep onderzocht. Uit de punten 58 tot en met 60 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht niet is voorbijgegaan aan het feit dat bepaalde standpunten waarop de kamer van beroep zich heeft gebaseerd, steun konden bieden aan de stelling van rekwirante. Het Gerecht heeft evenwel in punt 58 van dat arrest opgemerkt dat de opvatting die de kamer van beroep toeschreef aan Vanzetti, als auteur van een werk, door de auteur zelf werd betwist ter terechtzitting voor het Gerecht, waaraan deze heeft deelgenomen als advocaat van Fiorucci. Het Gerecht heeft voorts in punt 59 van ditzelfde arrest vastgesteld dat de bewoordingen die Ricolfi in zijn werken heeft gehanteerd, in het bijzonder de verwijzing naar „de algemene bekendheid [van een naam van een persoon] die het resultaat is van een eerste gebruik dat zeer vaak niet-commercieel is”, onvoldoende duidelijk was om een restrictieve uitlegging van artikel 8, lid 3, van de CPI te staven. In het geval van Ammendola, waarop punt 60 van dat arrest betrekking heeft, is het Gerecht van oordeel dat de mening van deze auteur op zich onvoldoende gezag had om de toepassing van artikel 8, lid 3, van de CPI afhankelijk te stellen van een voorwaarde die niet uit de bewoordingen zelf van deze bepaling voortvloeit. In deze omstandigheden kan het Gerecht evenmin worden verweten dat het deze voor hem overgelegde gegevens onjuist heeft voorgesteld.
ontoereikende motivering respectievelijk schending van artikel 63 van verordening nr. 40/94 en rechtsweigering
72 Hieruit volgt dat de aan het Gerecht toegekende bevoegdheid tot herziening niet impliceert dat het Gerecht bevoegd is om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de kamer van beroep, en a fortiori niet om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van de bevoegdheid tot herziening moet derhalve in beginsel beperkt blijven tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen.
73 In casu heeft de kamer van beroep de vernietiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling gebaseerd op de loutere vaststelling dat Fiorucci, volgens de uitlegging die zij aan artikel 8, lid 3, van de CPI heeft gegeven, geen recht op de naam in de zin van artikel 52, lid 2, sub a, van verordening nr. 40/94 kon doen gelden. De kamer van beroep heeft zich dus niet uitgesproken over de invloed die de vermeende contractuele overdracht van het litigieuze merk aan rekwirante zou kunnen hebben op de geldigheid van dit merk.
74 In deze omstandigheden is het Gerecht terecht niet overgegaan tot het onderzoek van dit onderdeel van het betoog dat subsidiair door rekwirante werd ontwikkeld.
75 Voor zover rekwirante het Gerecht verwijt, het onderzoek van dit betoog niet uitdrukkelijk naar de kamer van beroep te hebben terugverwezen, hoeft enkel te worden opgemerkt dat in het kader van een voor het Hof ingesteld beroep tegen de beslissing van een kamer van beroep het BHIM overeenkomstig artikel 63, lid 6, van verordening nr. 40/94 de maatregelen dient te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof. Door in punt 67 van het bestreden arrest, via een uitdrukkelijke verwijzing naar punt 64 van dat arrest, met klem erop te wijzen dat dit betoog door de kamer van beroep niet was onderzocht, heeft het Gerecht voorts een duidelijke aanwijzing gegeven wat de te treffen maatregelen betreft.

Lees het arrest hier (link).

IEF 9884

Komst van het postagentschap

Rechtbank Arnhem 15 juni 2011, LJN BR0232 (V.O.F. van A tot Z, h.o.d.n. The Readshop Wateringen tegen The Read Shop II B.V.)

 Met gelijktijdige dank aan Onur Arslan, Wessel Tideman & Sassen advocaten

Als randvermelding. Franchiseovereenkomst. Zorgplicht dat prognoses worden gehaald en deze juist zijn. Nu de onjuistheid en onvolledigheid van de uitgangspunten van de exploitatiebegroting betreffen niet de komst van een (concurrerend) postagentschap op 865 meter afstand. Contractuele plichten. Echter vorderingen afgewezen omdat het beroep op wanprestatie, dwaling en onrechtmatige daad faalt.

Wanprestatie 4.7.  Uit de franchiseovereenkomst vloeit een zorgplicht van de franchisegever voort die met zich brengt dat als de prognose niet wordt gehaald, de franchisegever de verplichting heeft de franchisenemer advies en bijstand te verlenen. Dit dient ertoe om te komen tot een situatie die recht doet aan de franchiseovereenkomst, te weten een overeenkomst waarbij zowel de franchisegever als de franchisenemer baat hebben. De vraag is derhalve of The Read Shop haar zorgplicht heeft geschonden. De overgelegde e-mailwisseling bevat geen onderbouwing van de stelling van RSW. Namens RSW wordt niet gevraagd om begeleiding en ook niet geklaagd over het uitblijven daarvan. Er wordt slechts gevraagd om een gesprek over ontbinding van de overeenkomst. The Read Shop verklaart zich vervolgens bereid tot dat gesprek en merkt daarbij op dat als RSW ervoor kiest om juristen in te schakelen, zij dat ook zal doen. Vervolgens geeft The Read Shop aan er voor te kiezen om er in onderling overleg uit te komen. Ook de nadere toelichting van RSW tijdens de comparitie is onvoldoende concreet om als onderbouwing van een schending van de zorgplicht te dienen. Niet gebleken is waarin The Read Shop concreet tekort is geschoten. Gelet op de gemotiveerde betwisting van The Read Shop kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat The Read Shop haar zorgplicht heeft geschonden. De stelling van RSW dat daar wel sprake van is, wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Ten overvloede wordt opgemerkt dat voor een bewijsopdracht dan geen plaats meer is. Daar komt nog bij dat gesteld noch gebleken is dat The Readshop in verzuim is geraakt zoals bedoeld in artikel 6:81 BW.  

Dwaling 4.9.  De aard van de franchiseovereenkomst brengt met zich dat de franchisegever moet zorgen voor deugdelijke prognoses. Hij dient in te staan voor de juistheid van de historische gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen alsmede voor de juistheid van de voor het vestigingsplaatsonderzoek gehanteerde uitgangspunten. Indien de prognoses niet gehaald worden en bovendien komt vast te staan dat de prognoses niet deugdelijk zijn, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig. Enkel een substantiële afwijking tussen prognose en behaalde marges is dus niet genoeg voor schadeplichtigheid. De redenering van RSW kan in zijn algemeenheid dus niet worden gevolgd, omdat het enkele feit dat een prognose niet wordt gehaald niet meer is dan een verkeerde voorstelling van zaken van uitsluitend toekomstige omstandigheden als bedoeld in artikel 6:228 lid 2 van het BW. Immers, een prognose is naar haar aard een uitspraak omtrent het vermoedelijke verloop van nog niet bekende, toekomstige gebeurtenissen, in dit geval te verwachten marges. Gelet op de vele onzekerheden bij de start van elke nieuwe onderneming is immers zeer goed denkbaar dat de behaalde marge afwijkt van de prognose, welke prognose op zichzelf gebaseerd is op juiste uitgangspunten en een deskundig oordeel. Als dit zich voordoet (een in alle opzichten deugdelijke prognose gevolgd door een substantieel daarvan afwijkende realiteit), dan zal doorgaans hooguit sprake zijn van dwaling in uitsluitend toekomstige omstandigheden, die dus geen grond biedt voor een vernietigingsactie. De tegenvallende marges vallen dan onder het ondernemersrisico.

4.13.  Wat er ook zij van de juistheid en volledigheid van de uitgangspunten, het hiervoor geciteerde artikel 2.2 staat in de weg aan een beroep op de onjuistheid of onvolledigheid daarvan. Dit artikel bepaalt immers dat een vordering binnen 3 maanden na ondertekening van de overeenkomst moet zijn ingesteld en dat is hier niet gebeurd. RSW heeft gesteld dat The Read Shop zich in redelijkheid niet mag beroepen op dit artikel, omdat RSW pas geruime tijd later ontdekte dat er een postagentschap zou komen in [locatie]. Nu de onjuistheid en onvolledigheid van de uitgangspunten van de exploitatiebegroting niet de komst van het postagentschap betreffen – daarover is hiervoor reeds geoordeeld – gaat deze stelling van RSW niet op. Daar komt nog bij dat RSW het ondernemersplan zelf heeft ingevuld en het vestigingsplaatsonderzoek heeft ontvangen. RSW kende de inhoud, dan wel behoorde de inhoud daarvan te kennen en was dus bekend met een belangrijk deel van de uitgangspunten. Van gebrek aan wetenschap is dus hooguit in beperkte mate sprake en RSW had haar standpunt hier nader kunnen en moeten onderbouwen. De vordering tot vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling zal dus worden afgewezen.

Onrechtmatige daad 4.14.  RSW stelt dat het verschaffen van een te rooskleurige exploitatiebegroting een onrechtmatige daad oplevert. Deze stelling wordt verworpen. Nog daargelaten dat er in de onderhavige zaak geen wanprestatie wordt aangenomen, levert een enkele wanprestatie nog niet zonder meer een onrechtmatige daad op. Ten slotte stelt RSW dat het niet aanpassen van de exploitatiebegroting bij het bekend worden van de komst van het postagentschap in [locatie] een onrechtmatige daad vormt. Op dit punt heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat van wanprestatie geen sprake is en dat de komst van een concurrent op de markt een ondernemersrisico is. Ook heeft zij geoordeeld dat op The Read Shop niet de verplichting rustte – zo zij de informatie al had – om RSW de komst van het postagentschap in [locatie] mee te delen. Gelet hierop heeft RSW zijn stelling dat The Read Shop onrechtmatig heeft gehandeld, onvoldoende onderbouwd en kan deze niet tot toewijzing van de vordering leiden.

Lees het vonnis hier (link / pdf)

IEF 9883

Om domeinnaamkaping tegen te gaan

WIPO Arbitration and Mediation Center 10 juni 2011 , Zaaknummer: DNL2011-0017 (Stichting Den Haag Marketing tegen Olthoff) Arbiter: Willem Leppink

Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. www.denhaagmarketing.com "Verweerder heeft voldoende geloofwaardig aannemelijk gemaakt dat hij reeds lang actief is als ondernemer op het gebied van marketing in Den Haag", geeft voldoende legitiem belang, zeker bij dergelijke generieke termen die verwijzen naar activiteiten van verweerder. Eiseres miskent in haar stellingen dat Verweerder over een handelsnaamrecht zou moeten beschikken om haar recht of legitiem belang aan te tonen.

Eiseres miskent in haar stellingen dat Verweerder over een handelsnaamrecht zou moeten beschikken om haar recht of legitiem belang aan te tonen.

Eiseres miskent eveneens het karakter van de Regeling door subsidiair te stellen dat Eiseres een “sterker” recht zou hebben op de Domeinnaam dan Verweerder. Zie in dit verband Draijer Vermogensmanagement B.V. v. Parknet B.V., WIPO Zaaknr. DNL2008-0020. De Geschillenbeslechter hecht eraan in herinnering te roepen dat de Regeling in de kern bedoeld is om domeinnaamkaping tegen te gaan. Een procedure onder de Regeling biedt, anders dan een procedure voor de burgerlijke rechter, geen ruimte voor de afweging van belangen en de beoordeling welk recht al dan niet “sterker” is. Het vaststellen of al dan niet sprake is van handelsnaaminbreuk is niet aan een geschillenbeslechter.

Lees arbitrage hier (link)

IEF 9882

Woordmerken met Mijn

WIPO Arbitration and Mediation Center 6 juni 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0028 (Stichting de Nationale Sporttotalisator tegen ABC Plus) Arbiter: Wolter Wefers Bettink

Eiser is Stichting de Nationale Sporttotalisator, een loterij-organisator en houder van vijftiental woord/beeldmerken. Verweerder is ABC Plus, vastgoedontwikkelaar en houder van de domeinnamen: lottolot.nl, lottohetgrootsterisicoommiljonairteworden.nl, lottosdecembermarathon.nl, lotto6uit41.nl, lottosuperzaterdag.nl, luckylottolive.nl, totodivisie.nl en totodaagtjeuit.nl. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder voert verweer o.a. dat het woord Mijn al 30.000 heeft geïnvesteerd in dit 'project'. Verwarringwekkende overeenstemming. Geen recht of legitiem belang verweerder, niet te goeder trouw. Overdracht bevolen.

6. B. Verweerder stelt dat de ondeelbare naam “Mijnlotto” letters bevat waarmee onder andere een woord en/of familienaam kan worden gevormd niet impliceert dat “Mijnlotto” iets met kansspelen te maken heeft, noch met andere woordmerken zoals Lotto Sport en/of met woordmerken met Mijn.
7.A. De toevoeging “mijn” is een beschrijvend woord, dat aan de verwarringwekkende overeenstemming niet afdoet.

7.C. Ten overvloede wijst de Geschillenbeslechter er op dat gezien de bekendheid van de Merken, niet goed voorstelbaar is dat de Domeinnaam gebruikt kan worden voor een rechtmatig doel. Gebruik voor een vastgoedproject, zoals Verweerder kennelijk van plan was, zou naar alle waarschijnlijkheid gebruik te kwader trouw opleveren, daar Verweerder door zulk gebruik commercieel voordeel zou kunnen behalen door internetgebruikers naar diens website te leiden met gebruikmaking van de verwarring die kan ontstaan met de Merken van Eiser (artikel 3.2 onder d van de Regeling).

Lees de beslissing hier (link).

IEF 9881

Professioneel bezighoudt met het registreren

WIPO Arbitration and Mediation Center 27 mei 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0024 (Wolff Bioscopen Holding B.V. tegen Helo Holdings LTD), arbiter: Remco M.R. Van Leeuwen

Eiser is Wolff Bioscopen Holding B.V., een bioscooponderneming, handelsnaamhouder en domeinnaamhouder www.bioswolff.nl. Verweerder is Helo Holdings LTD, houder van domeinnaam, die verwijst naar sites waarop concurrerende diensten worden aangeboden. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam, Helo heeft dit vaker doelbewust verwarring gecreeërd, zie DNL2010-0054. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Identiek hoofdbestanddeel Wolff Bioscopen, verwarringwekkende overeenstemming. Geen recht of legitiem belang verweerder, niet te goeder trouw. Overdracht bevolen.

Deze internet gebruikers komen dan op de website van Verweerder terecht waar producten en diensten worden aangeboden die concurreren met de producten en diensten van Eiser. Bovendien is in 2010 in vier andere zaken geoordeeld dat Verweerder een domeinnaam te kwader trouw had geregistreerd (BinckBank N.V. v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr. DNL2010-0014; CEWE COLOR AG & Co. OHG v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr. DNL2010-0034; SPRL Trezia, supra; Société Air France v. Helo Holdings LTD, WIPO Zaaknr.DNL2010-0082). Het lijkt er derhalve op dat Verweerder zich professioneel bezighoudt met het registreren van domeinnamen die overeenstemmen met merken en handelsnamen van derden om uit de daardoor ontstane verwarring inkomsten te genereren.

Lees de beslissing hier (link).

IEF 9880

Personalia Tom de Wit

Persbericht Bedrijfsjurist Tom de Wit (1969) maakt per 1 juli 2011 de overstap naar Louwers IP | Technology Advocaten. Hij was bedrijfsjurist bij Ericsson Telecommunicatie waar hij 4 jaar heeft gewerkt. Eerder was hij wetenschappelijk medewerker en promovendus aan de Universiteit van Tilburg en advocaat bij AKD en Banning.

Tom de Wit zal als door de wol geverfde seniormedewerker een belangrijke rol gaan vervullen binnen het kantoor. Hij zegt zelf over zijn move: “Ik maak de overstap naar Louwers IP|Technology Advocaten omdat ik na 4 jaar als bedrijfsjurist te hebben gewerkt weer als gespecialiseerd advocaat wil werken.”

Over de keuze voor Louwers zegt hij: “Ik heb gekozen voor dit kantoor vanwege hun prettige setting met korte lijnen en omdat zij zowel het intellectuele eigendomsrecht als het IT-recht op een hoog niveau beoefenen. Beide rechtsgebieden zijn volop in beweging en dat maakt het werk als advocaat binnen deze rechtsgebieden intellectueel uitdagend. Bovendien ken ik Ernst-Jan Louwers en Marianne Korpershoek al want zij zijn voormalige kantoorgenoten van mij. Daardoor weet ik dat wij dezelfde visie en ambitie hebben.”

Het succesvolle nichekantoor Louwers IP|Technology Advocaten is bijna vijf jaar geleden opgezet door Ernst-Jan Louwers en Marianne Korpershoek. Het is inmiddels uitgegroeid tot een kantoor met zeven juristen waarvan vijf advocaten. Het kantoor is gevestigd in het hart van technologie- en designstad Eindhoven. Van daaruit bedienen zij grote en kleine cliënten in heel Nederland en daarbuiten.

IEF 9879

Trademark use in the online market place

Overgenomen uit't persbericht 
Seminar: Trademark use in the online market place: L'Oreal v. eBay. 
Donderdag 14 juli 2011 van 14:00 tot 16:15,
Vrije Universiteit Amsterdam (gratis toegang).
 
Het Trademark Law Institute organiseert op 14 juli 2011 een seminar over het arrest L'Oreal v. eBay (zaak C-324/09). Dit arrest van het Europese Hof van Justitie wordt op 12 juli 2011 verwacht. Dit seminar gaat uitgebreid in op de merkenrechtelijke aansprakelijkheid van exploitanten van online marktplaatsen, zoals eBay, Marktplaats  etc. Naast de uitspraak van het Europese Hof van Justitie wordt ook aandacht gegeven aan de situatie in de VS en elders in Europa.

Deze cursus wordt georganiseerd door het Trademark Law Institute (TLI), een samenwerking van de universiteiten van Groningen, Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit seminar is bedoeld voor advocaten, bedrijfsjuristen, merkengemachtigden, studenten, docenten en anderen die geïnteresseerd zijn in de juridische aspecten van merkenrecht en internet.

Programma

14:00-14:05: Prof. mr. M.R.F. Senftleben - Opening
14:05-14:15: Prof. mr. D.J.G. Visser - Inleiding
14:15-14:45: Prof. mr. Ch. Gielen - L'Oreal v. eBay: outcome and impact.
14:45-15:15: Prof. M. Barrett - Trademark use in the online market place: the US situation.
15:15-15:30: Pauze
15:30-16:00: Mr. A. Tsoutsanis - Trademark use in the online market place: other developments in Europe.
16:00-16:15 Prof. mr. D.J.G. Visser / Prof. mr. M.R.F. Senftleben - Concluding remarks.

Docenten

Prof. M. Barrett, Professor in Intellectual Property Law aan UC Hastings - San Francisco.
Prof. mr. Ch. Gielen, hoogleraar intellectuele eigendom aan de Rijksuniversiteit Groningen en advocaat bij NautaDutilh te Amsterdam.
Prof. mr. M.R.F. Senftleben - hoogleraar intellectuele eigendom aan de Vrije Universiteit en senior consultant bij Bird & Bird te Den Haag.
Mr. A. Tsoutsanis, universitair docent intellectuele eigendom bij de Universiteit Leiden en advocaat bij DLA Piper te Amsterdam.
Prof. mr. D.J.G. Visser, hoogleraar intellectuele eigendom Universiteit Leiden en advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap te Amsterdam.

Datum: Donderdag 14 juli 2011
Tijdstip: 14:00-16:15
Lokatie: Vrije Universiteit Amsterdam, Gebouw Initium, De Boelelaan 1077.
Voertaal: Engels
Toegang: Gratis

Routebeschrijving

Vrije Universiteit Amsterdam, Gebouw Initium, De Boelelaan 1077.
Het Gebouw Initium van de Vrije Universiteit bevindt zich achter het Hoofdgebouw, aan de kant van de Buitenveldertselaan. Je kunt via twee kanten bij het gebouw komen: vanaf de tramhalte aan de Buitenveldertselaan en vanaf de campus van de VU. Onder Initium loopt een weg door, die de campus verbindt met de Buitenveldertselaan. De ingang van het gebouw bevindt zich aan de campuszijde.

Voor meer informatie
Mr. A. Tsoutsanis
T: + 31 20 541 98 88
E: alexander.tsoutsanis@dlapiper.com

IEF 9878

Internetconsultatie verweesde werken

Internetconsultatie verweesde werken 2011

Leest u de uitkomsten van deze consultatie in ons overzichtsartikel IEF 10142. Op 24 mei 2011 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (COM (2011) 289 definitief) gepresenteerd.

Doel van de regeling
Verweesde werken zijn boeken, kranten, films, etc die auteursrechtelijk zijn beschermd maar waarvan de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is. Aangezien voor de openbaarmaking van een auteursrechtelijk beschermd werk toestemming van de rechthebbende noodzakelijk is, kan het werk niet rechtmatig ter beschikking worden gesteld van het publiek via internet. Voornaamste doelstelling van het voorstel is het creëren van een rechtskader om de rechtmatige en grensoverschrijdende online- toegang te verzekeren tot verweesde werken uit het oogpunt van publiek belang. Gedacht kan worden aan online digitale bibliotheken of archieven van de diverse in het voorstel gespecificeerde culturele instellingen.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Rechthebbenden op auteursrechtelijk beschermde werk
Culturele instellingen zoals bibliotheken, musea, onderwijsinstellingen, (film)archieven en publieke omroepen.
Andere belanghebbende personen en organisaties die te maken hebben met de problematiek van verweesde werken.

Verwachte effecten van de regeling
Voor de genoemde instellingen zal het mogelijk worden om verweesde werken:
a) beschikbaar te stellen in de zin van artikel 3 van de auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Dit houdt in mededeling van het werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van beschikbaarstelling op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn.
b) te reproduceren in de zin van artikel 2 van de richtlijn 2001/29/EG met als doel de werken te digitaliseren, beschikbaar te stellen, te indexeren, catalogiseren, behouden of restaureren.
De werken mogen niet worden gebruikt om andere dan taken van publiek belang te vervullen.
Het richtlijnvoorstel biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden bij nationale wet te bepalen dat ook voor andere doeleinden werken mogen worden gebruikt (via zogeheten 'extended collective licenses').

Doel van de consultatie
Het kabinet heeft het voorstel om te komen tot een oplossing voor de problematiek van verweesde werken positief ontvangen. Wij vernemen graag uw mening of de door de Commissie gekozen uitwerking naar uw mening werkbaar is. U wordt verzocht daarbij zo concreet mogelijk en met voorbeelden uw standpunt te onderbouwen. De reacties zullen worden gebruikt voor de standpuntbepaling van Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel.

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
U kunt reageren op ieder onderdeel van de regeling.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd tijdens de loop van de consultatie. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn. Voordat reacties gepubliceerd worden, worden deze eerst gecontroleerd op beledigende of aanstootgevende uitspraken. Deze controle kan enkele dagen duren.

Internetconsultatie verweesde werken 2011 (link)
Impact assessment richtlijnvoorstel verweesde werken (link)
EC Website verweesde werken (link) met de voorgestelde tekst van de richtlijn (link)

IEF 9877

Not to further the development

EPO Enlarged Board of Appeal 27 juni 2011, Zaak R 0001/11 (Gemalto SA en XIRING tegen D. Molnia)

Octrooirecht. Overdracht van octrooi. Bewijs dat octrooi is overgedragen vóór verlopen van beroepstermijn. Tijdens beroepstermijn was er één octrooirechthebbende gemachtigd om beroep in te stellen. Beroep wordt geweigerd en bij het Enlarged Board worden (soort)gelijke vragen neergelegd o.a. Recht om gehoord te worden, tekortkomingen ex art. 112a(2)(d) en 104(b). Beroep wordt geweigerd,  'clearly unallowable'.

4. The question of uniformity of the application of the law also underlies the questions the Enlarged Board is asked by Petitioner I to answer. It is immediately apprent that they overlag the questions submitted to the Board of Appeal as a request for referaal to the Enlarged Board, which request was rejected by the Board of Appeal (see paragraph 3 above). The treatment of such questions pertains to a different procedure governed by a completely different legal framework an thus falls outside the ambit of the present proceedings (see Explanatory remarks to Article 112a EPC point 5 where it is clearly stated that the function of the petition for review is to remedy intolerable deficiens occurring in individual appeal proceedings, not to further the development of EPO procedural practice or to ensure the uniform application of law, OJ Special edition 4, 2007).

5. The Enlarged Board, after a careful scrutiny of the entire submission filed as a petition for review is unable to find anything which could correspond to a definition of a deficiency listed in Article 112a and Rule 104 EPC, let alone a deficiency in the decision. Furthermore, the Enlarged Board has no obligation to broach issues expressed through such general considerations that do not call for any legal answer (the time allocated to each party during oral proceeding for instance). It follows from the foregoing that, with respect to Petitioner I, the petition has to be rejected as being clearly unallowable.

Lees de beslissing hier (link / pdf)
Gemalto en Xiring acquisitie hier.

IEF 9876

Not considered in isolation

OHIM Second Board of Appeal 15 april 2011, Zaak R 1689/2008-2 (Land Rover tegen LWMC Ltd.)

Met dank aan Neeltje Beens, BRight advocaten

Wellicht ten overvloede. Merkenrecht. Oppositie. Ouder Woord- en beeldmerken LANDROVER tegen aanvrage LANDWIND. Board of Appeal oordeelt in navolging van Opposition Division dat vorderingen zowel op grond van 8(1)(b) als artikel 8(5) CTMR wordt afgewezen. Beginwoord, gevormd door 4 letters, worden door consument niet apart, maar als onderdeel van geheel gelezen. Geen verwarring tussen de merken, zelfs niet ter onderscheiding van identieke goederen op dezelfde markt. LANDWIND wordt als merk ingeschreven voor alle aangeduide goederen en diensten.

59 In the present case, the earlier word marks consist of two words, the first one ('LAND') being identical to the beginnings of the word mark applied for ('LANDWIND'). However, these marks have a different structure and composition. The earlier figurative trade marks also have a different nature, and consequently differ in the figurative element, when compared to the mark applied for. It has already been found aboven (see para. 32) that the signs at issue are not similar. The fact that the word 'LAND' is not an element on its own in the mark applied for as well as the different composition of the marks, introduce important visual and phonetic differences in the overall impression of the marks. Thus, the similarities between the conflicting trade marks cannot enable consumers to establish a link between them since the 'LAND' element of the earlier marks has no independent distinctive rol in the sign applied for. The beginning 'LAND' in contested mark will not be considered by the consumer in isolation but as an integrating part of the sole word 'LANDWIND'. Moreover, as explained above, the enhanced distinctiveness of the earlier marks affects the mark 'LAND ROVER' as a whole and not the 'LAND' element alone. Consequently, the Board considers that the mere coincidence of the marks in their beginnings based on these four letters, taking into account their role in the overall impression of the signs, cannot lead to the conlude that the publish will establish a link between the marks, even when they identify identical goods on the same market (see for this reasoning, judgment of 17 February 2011, T-10/09, 'F1 Live', para 67)