Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.981 artikelen gevonden
IEF 9140

Definitiv und ohne Einschränkung?

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 28 september 2010, zaaknr. 200.003.254, Hinrichs GmbH & & Siladent /B&S  tegen Siladent Nederland B.V. en A. (met dank aan Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Tandheelkundige preparaten. Stukgelopen samenwerking. Tussenarrest. Duitse merkhouder stelt dat de voormalige Nederlandse distributeur inbreuk maakt op het merk Siladent door voortgezet gebruik van merk en handelsnaam.

Voldoende onderscheidend vermogen woordmerk ‘Siladent’. Gebruik ‘Siladent’ door eiser op producten naast een andere productnaam is gebruik ter onderscheiding en als herkomstaanduiding. Merkinbreuk aangenomen, ook door gebruik van handelsnamen waarin element ‘Siladent’ voorkomt. Vorderingen tegen gedaagde sub 3, de directeur van gedaagden sub 1 en 2, eveneens toewijsbaar: “onvoldoende betwist dat de grote kans bestaat dat hij weer een ander bedrijf opricht met een naam waarin ook het element ‘Siladent voorkomt.”

Eiser sub 2, kan zijn licentie niet aan gedaagden tegenwerpen, nu de licentie niet is ingeschreven en “dat Siladent /B&S die vorderingen zou instellen krachtens volmacht van de merkgerechtigde ligt niet voor de hand, nu deze zelf [als eiser sub 1-IEF] in rechte optreedt.” Geen gebruik van de handelsnaam Siladent door eisers: “Handelsnaamgebruik door Siladent Nederland, hoezeer ook geschiedt met instemming van Siladent Duitsland, wordt niet als handelsnaamgebruik hier te lande aan Siladent Duitsland toegerekend.” Overdracht domeinnaam op grond van 6:103 BW. Geen rechtsverwerking na beëindiging samenwerking: “Het is heel goed voorstelbaar dat HSBS geen goede gronden zag om op te treden, zolang Siladent Nederland uitsluitend producten die zij van Siladent Duitsland betrok onder de naam “Siladent” op de markt bracht”

Gedaagden stellen op grond van nadere schriftelijke afspraken met eisers, en dus met geldige reden, voor onbepaalde  tijd gebruik te kunnen mogen maken van het merk. De echtheid van deze documenten wordt echter betwist en het hof stelt gedaagde in de gelegenheid de authenticiteit te bewijzen en houdt de zaak aan. 

Lees het arrest hier.
 

IEF 9139

Ook zonder inzage gewaarborgd

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, LJN: BN9646, Oracle Nederland B.V. tegen Philips International B.V. c.s.

Auteursrecht. Bewijsbeslag. incident ex artikel 843a Rv, verzoek om inzage in door bewijsbeslag getroffen digitale bescheiden afgewezen, onvoldoende bepaalde bescheiden. En “een behoorlijke rechtsbedeling is ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden gewaarborgd.”

2.1.  In de hoofdzaak verwijt Oracle Philips c.s. samengevat het overtreden van het toegestane gebruik van Oracle software, welke overtreding als een auteursrechtinbreuk en een toerekenbare tekortkoming is te kwalificeren. Tussen partijen staat met name ter discussie de mate waarin voornoemde overtreding heeft plaatsgevonden alsmede de omvang van de door Philips c.s. en [A] aan Oracle te betalen achterstallige (licentie)vergoeding.

(…) 3.5.  De rechtbank acht het gevorderde niet toewijsbaar. Dit is reeds het geval omdat niet is voldaan aan het tweede vereiste als hiervoor genoemd, te weten dat het moet gaan om voldoende “bepaalde bescheiden”. In het petitum van de dagvaarding verwijst Oracle naar de processen-verbaal van beslaglegging. In die processen-verbaal worden de in beslag genomen bescheiden slechts kort aangeduid met “copieen van de adminsitratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking”, “2 harddiscs welke derhalve identieke gecopieerde data-informatie bevatten […]”, “twee CD-roms […] beide genaamd [B] met daarop digitale bescheiden”, “kopieën van administratieve bescheiden”, “twee digitale kopieën, houdende bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]” ,“een digitale kopie, houdende de “ruwe data” van gerekwireerde, houdende de bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]”, “de administratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking” en “de digitale bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking, welke zijn gekopieerd en opgeslagen op 3 CD-roms […]”. In punt 34 van het verzoekschrift waarnaar de processen-verbaal veelal verwijzen, wordt verzocht beslag te leggen op digitale en andere gegevensdragers alsmede alle hardware en computers waarop zich de eerder in alinea 33 sub A, B, en C van het verzoekschrift genoemde bescheiden kunnen bevinden, waarbij het beslag beperkt zal zijn tot de bescheiden waarin een combinatie van één of meerdere woorden uit categorie 1 (Oracle en Oracle Server Worksheet (OSW)) in combinatie met één of meer woorden uit categorie 2 (named user, processor, ook wel omschreven als central processing unit of CPU, en licentie) voorkomen. Uit de processen-verbaal kan niet worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen harddiscs, cd roms, administratieve bescheiden en andere digitale bestanden, precies door het beslag zijn getroffen en in welke van deze gegevens Oracle nu concreet inzage wenst, terwijl Oracle dit ook bij dagvaarding niet specificeert. Inzage in de stukken leidt gelet hierop tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.

3.6.  Philips c.s. stelt bovendien terecht dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden is gewaarborgd. Niet in geschil is volgens Oracle dat Philips c.s. inbreuk heeft gepleegd op aan Oracle toekomende auteursrechten, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een tussen partijen bestaande overeenkomst. Indien de rechtbank in een later stadium van de procedure tot het oordeel komt dat het door Philips c.s. uitgevoerde audit rapport niet voldoet als grondslag voor het vaststellen van de als gevolg van die inbreuk/toerekenbare tekortkoming te betalen vergoeding, ligt het in de rede een onafhankelijk deskundigenbericht te gelasten, aan welk onderzoek Philips c.s. verplicht zal zijn mee te werken. Via deze weg kan dan tevens worden gewaarborgd dat Oracle geen inzage krijgt in bedrijfsgevoelige informatie die zich bevindt op bestanden die door het bewijsbeslag zijn getroffen en die niet zien op het thans tussen partijen bestaande geschil.

3.7.  Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek om inzage worden afgewezen. Oracle zal, als de in dit incident in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Philips c.s. en [A] begroot op ieder EUR 452,- aan salaris advocaat.

Lees het vonnis hier

IEF 9138

Bij de post

“Dear Manager, We are a Network Service Company which is the domain name registration center in Shanghai, China. On October,6th, 2010, We received HUAXIA Company's application that they are registering the name "IEForum" as their Internet Trademark and "IEForum.cn","IEForum.com.cn" ,"IEForum.asia" domain names etc., It is China and ASIA domain names.

But after auditing we found the brand name been used by your company. As the domain name registrar in China, it is our duty to notice you, so I am sending you this Email to check. According to the principle in China, your company is the owner of the trademark, In our auditing time we can keep the domain names safe for you firstly, but our audit period is limited, if you object the third party application these domain names and need to protect the brand in china and Asia by yourself, please let the responsible officer contact us as soon as possible. Thank you! 

Kind regards, Angela Zhang”

IEF 9137

De nieuwe Wet Merken BES (WMB)

BES EilandenHet BBIE gaat Wet Merken BES op 10.10.2010 uitvoeren. Het BBIE zal namens en in opdracht van de Rijksdienst Caribisch Nederland de nieuweWet Merken BES (WMB) uitvoeren. Het BBIE is verheugd dat er voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de in 2006 gecreëerde mogelijkheid dat ook individuele landen werkzaamheden aan het BBIE kunnen opdragen.

Het gaat om de merkenwetgeving die van toepassing gaat zijn op de drie bijzondere Nederlandse gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze wet zal in werking treden op de datum van de staatsrechtelijke hervorming van het Koninkrijk der Nederlanden op 10 oktober aanstaande. Alle in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde gemachtigden zullen als gemachtigde kunnen optreden onder de WMB.

De WMB zal materieel voor het overgrote deel gelijk zijn aan de thans op de Nederlandse Antillen geldende wetgeving. Belangrijk verschil is dat er niet is voorzien in een toetsing van merkdepots op absolute gronden. Een ander verschil is dat vertegenwoordiging door een gemachtigde niet langer verplicht is. Net als op de Nederlandse Antillen zal er geen sprake zijn van de mogelijkheid om oppositie in te stellen.

Bestaande rechten. Voor nu op Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende merkrechten, de bestaande Antiliaanse merken, is voorzien in een overgangsregeling. Houders van geldende Antilliaanse merken kunnen tot 10 oktober 2011, dus gedurende het eerste jaar, een bevestigend depot doen voor Caribisch Nederland. Door daarbij nummer en datum van het bestaande recht aan te geven en daarvan een afschrift bij te voegen, zal dit recht in het nieuwe merk voor Caribisch Nederland worden opgenomen. Een bevestigend depot is gratis.

Internationale merken. Protocol en Overeenkomst van Madrid zullen ook voor Caribisch Nederland geldend zijn. De thans op de Antillen geldende merkrechten zullen per 10 oktober worden omgezet in inschrijvingen voor Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten. Voor deze omzetting moeten de houders van de inschrijvingen geen actie ondernemen.

Bureau. Zoals al genoemd zal de WMB worden uitgevoerd door het BBIE. Om de communicatie over grote afstand en met een tijdsverschil te faciliteren wordt er nu gewerkt aan het creëren van een mogelijkheid om elektronisch depots in te kunnen dienen en aan een publicatie via de website voor de merken in Caribisch Nederland (www.caribie.nl). Het is daarbij de bedoeling om communicatie met het BBIE zoveel mogelijk langs elektronische weg te laten plaatsvinden.

Caribie.nl. Caribie.nl staat voor Caribisch Nederland Bureau Intellectueel Eigendom. De website www.caribie.nl wordt het centrale communicatiemiddel van het BBIE voor het registreren van merken in Caribisch Nederland. De website zal op 10 oktober 2010 toegankelijk zijn.

Lees hier meer.

IEF 9136

Werking in de gehele Unie

HvJ EU, 7 oktober 2010, conclusie A-G  Cruz Villalón in de zaak C-235/09, DHL Express France SAS tegen Chronopost (prejudiciële vragen Cour de Cassation (Frankrijk)

Gemeenschapsmerk: Persbericht HvJ: Volgens advocaat-generaal Cruz Villalón heeft de beslissing van een bevoegde nationale rechter die een inbreukmaker verder gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk verbiedt, werking in de gehele Unie. De nationale rechters van de andere lidstaten moeten de dwangmiddelen die dit verbod garanderen, erkennen en uitvoeren overeenkomstig hun nationaal recht.

In zijn vandaag genomen conclusie is advocaat-generaal Cruz Villalón in de eerste plaats van mening dat een verbod dat is opgelegd door een nationale rechter die optreedt als communautair merkenrechter, in beginsel werking heeft op het gehele grondgebied van de Unie.

Dienaangaande herinnert de advocaat-generaal eraan dat de verordening de bevoegde nationale rechter de mogelijkheid geeft vast te stellen dat in een of meer lidstaten inbreuk op het merk wordt gemaakt, zodat de houder de staking van de inbreuk in verschillende lidstaten voor één enkele rechtbank kan eisen. De inbreukvaststelling betreft een door de Unie verleend merk waarvan de rechterlijke bescherming aan bepaalde nationale rechters van de Unie is opgedragen, en heeft dus in de regel werking over het gehele grondgebied van de Unie.

Wanneer de inbreuk of het antwoord op de inbreuk is beperkt tot een specifiek geografisch of taalgebied, wordt de rechterlijke beslissing evenwel territoriaal beperkt. Aangezien het verbod het natuurlijke gevolg van de inbreukvaststelling is, komt de territoriale werkingssfeer van het verbod in de regel overeen met het gebied waarop de inbreuk is gepleegd.

In de tweede plaats hebben dwangmaatregelen volgens de advocaat-generaal werking op het grondgebied waar de inbreuk is vastgesteld en het verbod is gegeven.

Lees het volledige persbericht hier en de conclusie hier (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

IEF 9135

Aanmerkelijk meer problemen

Ferry van LooijengoedFerry van Looijengoed, De Vries & Metman: … zolang maar wordt voldaan aan het nieuwheids- en inventiviteitsvereiste. Reactie op Wim Maas & Bram van Oeffelt,’Software: octrooi aanvragen of vertrouwen op auteursrecht?’ IEF 9130.

“Wim Maas en Bram van Oeffelt stellen in hun bijdrage dat de rechtspraak van het EOB leert dat het vrij eenvoudig is om problemen met de uitsluiting van software als zodanig te voorkomen. De bijdrage, gepubliceerd in de Automatiseringsgids, heeft als boodschap dat ICT-bedrijven serieuzer zouden moeten overwegen om octrooi aan te vragen.

De suggestie die gewekt wordt is dat ICT bedrijven die octrooi aanvragen voor hun software een goede kans maken om octrooi te verkrijgen en zich niet moeten laten afschrikken door de uitsluitingsbepaling van artikel 52(2) EOV. Deze suggestie is echter slechts ten dele juist.”

(...) Waar het natuurlijk om gaat is dat de volgende hindernis, namelijk die van de inventiviteit, in zeer veel gevallen aanmerkelijk meer problemen geeft. Uit bovengenoemde beslissingen, die door de Enlarged Board of Appeal in G 03/08 lijken te worden gesanctioneerd, is duidelijk dat alleen technische maatregelen aan de inventiviteit van de uitvinding kunnen bijdragen. De niet-technische maatregelen worden niet meegenomen in de beoordeling van de inventiviteit. Het probleem is dat voor veel ICT bedrijven de “crux” van hun software vaak juist op dat niet-technische gebied ligt."

Lees de gehele reactie hier.

IEF 9134

Dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 augustus 2010, LJN: BN7897, Europe Fruit Trade B.V.  tegen Plant Research International B.V.
 
Kwekersrecht. Aarbeienras Elsanta. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, IEF 6253). Het verweer dat geen sprake is van inbreuk omdat de gedaagde/appellante handelde als lasthebber van een derde op eigen naam maar voor rekening en risico van die derde wordt verworpen. De omstandigheid dat de inbreuk is gepleegd in opdracht of voor rekening en risico van een ander ontneemt daaraan niet het onrechtmatige karakter. Beroep op gedogen verworpen.

3. PRI verwijt EFT inbreuk op haar kwekersrechten te hebben gemaakt door ELSANTA planten te verhandelen, terwijl EFT zelf geen licentiehoudster is. In een kort geding procedure had PRI reeds een inbreukverbod gevorderd, welk inbreukverbod door de voorzieningenrechter bij zijn vonnis van 26 oktober 2006 is toegewezen. In deze bodemprocedure heeft PRI, stellende dat sprake is van voormelde inbreuk, gevorderd EFT te bevelen op straffe van verbeurte van een dwangsom een aantal opgaven te doen, stukken te verstrekken en inbreukmakend materiaal te vernietigen, alsmede veroordeling tot winstafdracht en in de volledige proceskosten.

(…) 7. Tussen partijen staat vast dat Simart en EFT geen licentiehouders waren/zijn en dat het hier dus gaat om handelingen zonder toestemming van de PRI. Het gaat dan ook om inbreukmakende handelingen. Nu het op grond van artikel 57 juncto artikel 1, onder g van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 - hierna: ZPW - aan anderen dan de houder van het kwekersrecht, behoudens diens toestemming, verboden is teeltmateriaal van het Ras te koop aan te bieden, te verkopen, te leveren, over te dragen en uit te voeren, pleegt EFT door de planten feitelijk te koop aan te bieden, te verkopen en uit te voeren inbreuk op de kwekersrechten van PRI. Hieraan kan haar stelling dat zij deze inbreuken pleegt in opdracht en voor rekening en risico van Simart en dat zij geen winst maakt in het kader van de verkopen omdat zij de van derden ontvangen koopprijs volledig aan Simart doorstort, niet afdoen. Zij pleegt immers zelf inbreukmakende handelingen. Evenmin als bij een (andere) onrechtmatige daad ontneemt de omstandigheid dat die gepleegd is in opdracht of voor rekening en risico van een ander daaraan het onrechtmatige karakter. Ook de - overigens door PRI betwiste - stelling dat de kwaliteit van de ELSANTA-planten is gewaarborgd omdat deze oorspronkelijk afkomstig zijn van PRI (of een licentienemer) maakt dit niet anders.

(…) 10. EFT stelt dat PRI sedert 1999 van de “verkoop op stam constructie” of de “Polenconstructie” op de hoogte was en daaraan altijd haar goedkeuring heeft verleend. (…) Nu noch uit de stellingen van EFT, noch uit de door EFT overgelegde stukken valt af te leiden dat de onderhavige verkopen door EFT namens Simart door PRI zijn gedoogd, heeft zij haar beroep op gedogen onvoldoende onderbouwd en faalt het al daarom. Voorts heeft PRI gemotiveerd betwist dat de (onder voorwaarden) gedoogde situatie, waarin de licentiehouder (juridisch) betrokken/verantwoordelijk bleef bij/voor de verkopen aan de uiteindelijke afnemers, gelijk was aan de thans te beoordelen situatie, waarin geen sprake meer is van zodanige betrokkenheid/verantwoordelijkheid van de licentiehouder. Tenslotte is in ieder geval geen sprake meer van gedogen nadat EFT door licentiehoudster Fresh Forward Marketing B.V als gemachtigde van PRI bij brief van 9 maart 2006 en door de advocaat van PRI bij brief 3 mei 2006 is gesommeerd haar inbreukmakend handelen te staken en PRI in of omstreeks oktober 2006 in kort geding een inbreukverbod heeft gevorderd.

Lees het arrest hier. Zie ook IEF 7742 en IEF 2806. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst).

IEF 9133

Het verval is niet geheeld

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2010, zaaknr. 105.003.741/01, Prodalimento tegen Khalaf Stores en 105.003.742/01, Betinjaneh tegen Khalaf Stores / Koninkrijk Jordanië (met dank aan Pim Jansen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek)

Merkenrecht. Auteursrecht. Gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk. Eindarrest na Gerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, IEF 8297

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna (“onze melk”), Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

In het onderhavige eindarrest oordeelt het hof dat Betinjaneh er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat hij het merk met toestemming van Prodalimento in de Benelux in de relevante periode heeft gebruikt. Het verval is derhalve niet geheeld en de merken vervallen wegens non-usus. Het beroep op auteursrechten op de verpakking/het Arabische logo worden eveneens afgewezen: “Zij [Khalaf] heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen.”

18. (…) Het hof heeft overwogen dat de Nederlandse rechter in casu weliswaar grensoverschrijdende bevoegdheid heeft om over de inbreukvordering te oordelen (nu het beroep op onbevoegdheid te laat is gedaan), maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, de aard van de verplichting - namelijk de verplichting van een Syriër om zich buiten Nederland te onthouden van een inbreuk op de auteursrechten van een Jordaniër - meebrengt dat op basis van artikel 3:296 BW niet een veroordeling tot naleving van die verplichting buiten Nederland kan worden uitgesproken. Dit alles leidt ertoe dat de op auteursrecht gebaseerde vordering van Khalaf slechts voor zover het gaat om een inbreuk in Nederland voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.

19. Betinjaneh heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep onbetwist gesteld dat hij thans geen gebruik meer maakt van de verpakking, maar nog wel van het Arabisch logo in combinatie met het woord HALIBNA. Het hof heeft in zijn tussenarrest beslist dat het woord HALIBNA in Latijns schrift niet voor auteurrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Niet gesteld of gebleken is Betinjaneh het Arabisch logo anders heeft (gebruikt) of dreigt te gebruiken dan voor de handel in melkpoeder, derhalve in het economische verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren als die waarvoor de merken van Khalaf zijn ingeschreven (Melk en melkprodukten; melkpoeder). Nu het door Khalaf in reconventie gevorderde merkinbreukverbod in zaak B voor de Benelux is toegewezen, is het litigieuze gebruik van het Arabisch logo in de Benelux reeds verboden op grond van de merkrechten van Khalaf. Van het gedeponeerde beeldmerk (de verpakking) is immers het Arabisch logo het dominerende en onderscheidende bestanddeel. In zijn tussenarrest heeft het hof reeds overwogen van oordeel te zijn dat Khalaf onder die omstandigheden geen belang meer heeft bij het gevorderde verbod om inbreuk te maken op zijn vermeende auteursrechten. In hun antwoordmemorie na enquête tevens akte houdende producties hebben Khalaf c.s (in punt 109) gesteld dat Khalaf belang houdt bij haar auteursrechtelijke vordering, omdat: "het voorwerp daarvan niet identiek is aan de ingeroepen merken. Niet uit te sluiten valt immers dat Betinjaneh de merkrechten van Khalaf zou weten te omzeilen, maar desalniettemin nog immer inbreuk zal maken op de auteursrechten". Strikt genomen is het juist dat het voorwerp van het auteursrecht niet identiek is aan dat van het merkrecht, maar dat doet er niet aan af dat het hof in dit geval geen concreet belang ziet. Nu het hof reeds in zijn tussenarrest had aangegeven van oordeel te zijn dat Khalaf in de onderhavige situatie geen belang meer had bij toewijzing van het door haar gevorderde verbod om inbreuk op haar auteursrechten te maken, had het op de weg van Khalaf gelegen dit concreet aan te geven. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen. Het hof gaat dan ook aan de stelling van Khalaf dat zij nog wel belang heeft bij toewijzing als onvoldoende onderbouwd voorbij.

20. Het hof is derhalve van oordeel dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen (sub iv), voor zover het hof tot kennisneming daarvan bevoegd is, dienen (zij het op andere gronden dan door de rechtbank) te worden afgewezen. Ook in zoverre zal het hof het bestreden vonnis (in zaak B), voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen.

Lees het arrest hier.

IEF 9132

Niet recht, maar licht gebogen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 5 oktober 2010, zaaknr. 105.006.685/01, Stokke AS c.s. tegen Fikszo B.V. c.s.  (met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Henriëtte van Helden en Simone Kooij, De Brauw Blackstone Westbroek en Olaf van Haperen, Lawton Advocaten)

Auteursrecht. Tripp Trapp zaak. Eindarrest na tussenvonnis Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 juni 2009, IEF 8029. Wel inbreuk d.m.v. Bambino-kinderstoel, maar niet door de  kinderstoelen Thomas en Yasmine, nu in deze laatste stoelen de twee in het tussenvonnis geformuleerde auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet zijn terug te vinden. Inbreukverbod Bambino is beperkt tot Nederland en  bevel tot afgifte inbreukmakende producten kan zich dus niet buiten Nederland uitstrekken. (Klik op afbeelding voor vergroting)
 
9. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 30 juni 2009 overwogen dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijk beschermde trekken heeft: de schuine staanders waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt en de L-vorm van de staanders en de liggers (rov. 13 jo rov. 9 en 10). De eerstgenoemde trek geeft de Tripp Trapp een strak, geometrisch uiterlijk rov. 9), terwijl door de laatstgenoemde trek het 'zwevende' effect ontstaat (rov. 10). De Tripp Trapp ziet er als volgt uit: Het hof heeft voorts overwogen dat in een geval als het onderhavige, waarin in een werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken kunnen worden onderscheiden, terwijl voorts moeten worden uitgegaan van een ruime beschermingsomvang, niet kan worden aanvaard dat het overnemen van slechts één van die trekken zou meebrengen dat van auteursrechtinbreuk geen sprake kan zijn (mv. 16). In het licht hiervan zal het hof onderzoeken of de Yasmine en de Thomas inbreuk maken op het auteursrecht op de Tripp Trapp.

Yasmine: 11. Het hof is van oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet in de Yasmine zijn terug te vinden, althans niet in zodanige mate dat de totaalindrukken van beide kinderstoelen overeenkomen. Hoewel ook bij de Yasmine alle elementen van de stoel zijn verwerkt in de schuin naar achter hellende staanders, zijn - anders dan bij de Tripp Trapp - deze staanders niet recht maar licht gebogen, hetgeen het uiterlijk van de Yasmine minder strak maakt. De tweede auteursrechtelijk beschermde trek is geheel niet terug te vinden. De naar achter hellende staanders van de Yasmine rusten immers niet op horizontale liggers, maar op schuin naar voren hellende staanders, zodat bij de Yasmine de L-vorm van de staanders en de liggers geheel ontbreekt. Daardoor verschillen de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de Yasmine maken zodanig dat de Yasmine als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

Thomas: 13. Naar het oordeel van het hof zijn ook in de Thomas de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet zodanig aanwezig dat de totaalindrukken van beide stoelen overeenkomen. Daarbij is van belang dat, anders dan bij de Bambino, geen van de twee auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp volledig is overgenomen in de Thomas. Ook als aangenomen moet worden dat alle elementen van de kinderstoel in de schuine staanders zijn verwerkt - strikt genomen geldt dat alleen voor de zitting en de voetenplank; de rugleuning is alleen tussen de achterste latten aangebracht en de veiligheidsbeugel alleen tussen de voorste latten - bestaan de staanders van de Thomas uit twee, in lengte verschillende, latten die tezamen, inclusief tussenruimte, breder zijn dan de staanders van de Tripp Trapp. Door de tussenruimte tussen de latten zijn bovendien de rugleuning, de zitting en de voetenplank tussen de latten door zichtbaar en kan niet worden gezegd dat deze elementen zodanig in de schuine staanders zijn verwerkt dat zij van opzij bezien wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. Een en ander heeft tot gevolg dat de Thomas, van opzij bezien, aanmerkelijk minder strak oogt dan de Tripp Trapp en dat zijn uiterlijk niet als 'geometrisch' kan worden aangemerkt. Ook de tweede auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp is slechts gedeeltelijk terug te vinden in de Thomas. De L-vorm van de staanders en de liggers van de Tripp Trapp is als zodanig niet aanwezig, al kan in het zijaanzicht van de Thomas wel een in L worden gezien als de twee latten van de schuine staanders als geheel worden beschouwd en het gedeelte van de liggers dat zich bevindt vóór de verbinding met de staanders wordt weggedacht. Daar komt echter bij dat de hoek die de staanders en de liggers van de Thomas met elkaar maken groter is dan de hoek die de staanders en de liggers van de Tripp Trapp met elkaar maken. Daardoor wordt wel enig 'zwevend' effect verkregen, maar veel minder dan bij de Tripp Trapp. Een en ander leidt ertoe dat de totaalindrukken die beide kinderstoelen maken zodanig van elkaar verschillen dat de Thomas als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

(...) Het hof  vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis (...), en, opnieuw rechtdoende:

(…) verklaart voor recht dat door het verveelvoudigen en/of openbaar maken door Fikszo
C.S. van de kinderstoel Bambino in Nederland, bijvoorbeeld door vervaardiging,
verhandeling of het ten verkoop aanbieden van deze stoel, inbreuk gemaakt op de
auteursrechten op de Tripp Trapp-stoel (…) verklaart voor recht dat de stoelen Thomas en Yasmine (…) geen inbreuk maken op det auteursrechten van Stokke c.s.

Lees het arrest hier.

IEF 9131

Een afgesplitste aanvrage

Reinier Wijnstra, EP&C: Noot bij EPO, Grote Kamer van Beroep, 27 september 2010, G 0001/09, Sony Deutschland

“De grote kamer van beroep van het EOB heeft een beslissing genomen in zaak G 0001/09, waardoor het mogelijk wordt een afgesplitste aanvrage in te dienen nadat de betreffende moederaanvrage is afgewezen. Deze uitkomst is prettig voor aanvragers. Zelfs voor het EOB zelf is dit niet per sé vervelend, ook al gaat deze uitspraak in tegen de "Guidelines for Examination" en  een "Notice of the EPO" uit 2002.
 
(…) Dankzij deze beslissing kunnen octrooigemachtigden een bekende voorzorgsmaatregel afschaffen. In het verleden diende men wel een afgesplitste aanvrage in, vlak voor de mondelinge behandeling van een (moeder)aanvrage. Als dan de moederaanvrage werd afgewezen, had men nog de afgesplitste aanvrage om mee door te gaan. Als de moederaanvrage wel werd toegekend, werd de afsplitsing verlaten. Nu is dit niet meer nodig. Dit bespaart de aanvrager de kosten en moeite van een voorzorgsafsplitsing. Het EOB was niet gelukkig met dergelijke voorzorgsafsplitsingen, dus ook zij kan blij zijn met deze beslissing.”

Lees de gehele noot hier.