Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.985 artikelen gevonden
IEF 8544

Een acroniem

Het Gerecht, 21 januari 2010, zaak T-34/07, Karen Goncharov tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk DSBW (transportdiensten).o.g.v. oudere Gemeenschapswoordmerken DSB (Deense NS) met  „mindestens“ durchschnittliche Kennzeichnungskraft. Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar.

51. Im vorliegenden Fall gelangte die Beschwerdekammer in Randnr. 21 der angefochtenen Entscheidung zu dem Ergebnis, dass der älteren Marke „mindestens“ durchschnittliche Kennzeichnungskraft zukomme. Sie stützte sich dabei auf den Umstand, dass die ältere Marke ein Akronym der dänischen Eisenbahngesellschaft sei, die in Dänemark und innerhalb der Europäischen Union jährlich 157 Millionen Fahrgäste befördere. Das „Akronym der Eisenbahngesellschaft eines Mitgliedstaats – die in diesem Land rund 80 % der Schienenverkehrsdienste für Fahrgäste betreibt – kann kaum als schwache Marke angesehen werden, zumindest was die Bewohner Dänemarks und der angrenzenden Gebiete der Gemeinschaft oder Personen betrifft, die nach Dänemark gereist sind“.

52. Es ist daher festzustellen, dass die in der vorigen Randnummer wiedergegebenen Umstände, auf die sich die Beschwerdekammer stützt, der älteren Marke durchschnittliche Kennzeichnungskraft verleihen. Diese Beurteilung scheint im Übrigen auch der Kläger zu teilen, da er einräumt, die Kennzeichnungskraft der älteren Marke könne „allenfalls“ als durchschnittlich eingestuft werden.

53. Im Übrigen ist daran zu erinnern, dass die von den beiden Marken erfassten Dienstleistungen teilweise identisch und teilweise ähnlich, die Marken insgesamt ähnlich und die genannten Dienstleistungen für ein Publikum bestimmt sind, das aus normal informierten und angemessen aufmerksamen und verständigen Durchschnittsverbrauchern besteht.

54. Angesichts dieser Umstände besteht die Gefahr, dass die maßgeblichen Verkehrskreise glauben könnten, die betreffenden Dienstleistungen stammten aus demselben Unternehmen oder gegebenenfalls aus wirtschaftlich miteinander verbundenen Unternehmen. Die Beschwerdekammer hat daher zu Recht das Vorliegen von Verwechslungsgefahr zwischen den beiden Marken angenommen.

Lees het arrest hier.


 

IEF 8542

Dat is hier het geval

Rechtbank Amsterdam, 20 januari 2010, HA ZA 09-1122, Dr. Ing. H.C.F. Porsche AG tegen G-Star International B.V. (met dank aan Eva Veldhoen, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Vorderingen afgewezen. Rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het verwarringsgevaar, maar vindt dat de merken CAYMAN (van Porsche) en KEYMAN (van G-Star) hoe dan ook niet overeenstemmen. Begripsmatige verschil tussen de merken geeft vervolgens de doorslag. Toepassing van Picasso/Picaro criterium.

"4.5 Blijkens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan een begripsmatig verschil visuele en auditieve overeenstemming neutraliseren( waardoor er geen sprake is van gevaar voor verwarring) Daartoe dient ten minste één van de twee betrokken tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis te hebben die dit publiek onmiddellijk kan begrijpen ' Dat is hier het geval. Zoals hiervoor is overwogen, betekent 'CAYMAN' 'kaaiman' en zal het relevante publiek dit ook onmiddellijk begrijpen. Het begripsmatige verschil tussen beide merken weegt in het onderhavige geval zwaar, nu de merken visueel en auditief gezien slechts beperkt overeenstemmen. Daarbij komt dat het merk KEYMAN weliswaar geen vastomlijnde betekenis heeft in de Engelse taal, maar het in aanmerking komende publiek zal daarin wel de afzonderlijke woorden 'sleutel' en 'man' herkennen en dit opvatten als 'sleutelman' of 'sleutelfiguur' De beide merken komen daarmee (begripsmatig) nog verder van elkaar te staan. (...)."

Lees het vonnis hier.

IEF 8541

Buiten Nederland

Gerechtshof Amsterdam, 19 januari 2010, 200.016.122/01 KG, Vereniging Buma tegen The Performing Right Society Limited (PRS). (Met dank aan Olaf Trojan & Pauline Kuipers, Bird & Bird).

Auteursrecht. Territoriale beperkingen (pan-Europese) online-muzieklicenties. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Haarlem, 19 augustus 2008, IEF 7001). Geen bevoegdheid Buma om online-muzieklicenties van het PRS-repertoire buiten Nederland c.a. aan te bieden. Eerst even heel kort in een paar citaten:

4.3.2 (…) Nu een (aanvullende) overeenkomst als hiervoor bedoeld niet van kracht is wat de openbaarmaking van muziek via interne betreft, geldt tussen partijen in beginsel de territoriaal begrensde bevoegdheid met betrekking tot het verlenen van licenties.

(…)

4 . 5 . Het hof verwerpt het betoog van Buma dat PRS zich door het bedingen van de gebiedsafbakening schuldig heeft gemaakt aan misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG-Verdrag.  PRS voert in dit verband (wederom) terecht aan dat het in principe aan haar is om namens de bij haar aangesloten auteursrechthebbenden te bepalen wie zij het meest geschikt acht om haar repertoire te vertegenwoordigen. Zij wijst voorts op het feit dat grote muziekuitgevers/houders van auteursrechten hun repertoire niet meer per se  onderbrengen bij de auteursrechtenorganisatie van het land waarin zij zelf gevestigd zijn. Buma heeft dit laatste niet bestreden. Haar standpunt dat zij door toedoen van PRS van de markt voor verlening van online licenties wordt gedrukt en dat het PRS repertoire onmisbaar is, is reeds daarom niet voldoende aannemelijk te achten.

Lees het arrest hier.

IEF 8540

Het begrip leven

Het Gerecht (v/h Het GvEA), 20 januari 2010, zaak T-460/07, Nokia Oyj tegen OHIM/ Medion AG

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure  tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk LIFE BLOG van Nokia o.g.v. ouder nationaal woordmerk LIFE van Medion. Verwarringsgevaar. Gedeeltelijke (niet voor reddingstoestellen e.d.) weigering van inschrijving. Ook, wellicht vooral, omdat co-existentie van oudere merken niet genoegzaam is aangetoond, zoals het gerecht

57 Wat in de derde plaats de begripsmatige vergelijking betreft, dient te worden vastgesteld dat de term „life” een gangbaar Engels woord is dat gemakkelijk kan worden begrepen door een gemiddeld Duitstalig publiek. Voor alle betrokken waren en diensten verwijst deze term „life” eerder naar het begrip leven (life) dan naar een bepaalde levensduur van deze waren en diensten. Dezelfde begripsinhoud kan worden gevonden in het aangevraagde merk, dat – ten minste voor zij die de betekenis van het woord „blog” begrijpen – verwijst naar een persoonlijk online dagboek.

58 Er dient te worden vastgesteld, zoals het BHIM heeft opgemerkt, dat het extra begrip „blog” dat is verbonden aan het aangevraagde merk, niet in staat is om de verwijzing te verdringen naar het begrip leven (life) dat beide tekens gemeen hebben en niet kan worden geacht van weinig belang of zelfs verwaarloosbaar te zijn, zodat er sprake is van een zekere begripsmatige overeenstemming van de betrokken tekens.

(…) 60 In dit verband is het juist dat de consument normaal meer belang hecht aan het eerste deel van de woorden, aangezien dit met meer nadruk wordt uitgesproken, maar noch het bestanddeel „life” noch het bestanddeel „blog” komt duidelijk naar voren als het dominerende bestanddeel van het in casu aangevraagde merk. Dienaangaande zou het onnatuurlijk zijn te stellen dat het woord „life” dominerend is omdat het het eerste bestanddeel van het aangevraagde merk is, maar evenmin bestaat er enige reden om het bestanddeel „blog” als dominerend aan te merken (zie, in die zin, arrest Westlife, punt 55 supra, punt 36).

(…) 68 In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat het weliswaar niet volledig uitgesloten is dat in bepaalde gevallen de co-existentie van oudere merken op de markt het door de instanties van het BHIM vastgestelde gevaar voor verwarring van twee conflicterende merken vermindert, maar hiermee kan slechts rekening worden gehouden indien de aanvrager van het gemeenschapsmerk ten minste in de loop van de procedure voor het BHIM betreffende de relatieve weigeringsgronden, genoegzaam heeft aangetoond dat deze co-existentie erop berust dat bij het relevante publiek geen sprake is van gevaar voor verwarring van de oudere merken waarop de aanvrager zich beroept en het oudere merk van de interveniënt waarop die oppositie is gebaseerd, en onder het voorbehoud dat de betrokken oudere merken en de conflicterende merken identiek zijn [zie arrest Gerecht van 7 november 2007, NV Marly/BHIM – Erdal (Top iX), T-57/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 97, en aangehaalde rechtspraak].

69 Er dient evenwel te worden vastgesteld dat in casu niet het bewijs is geleverd dat de op de markt co-existerende inschrijvingen identiek zijn, zoals de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt in punt 27 van de bestreden beslissing (punt 28 van de Engelse versie van deze beslissing). Bovendien heeft verzoekster in elk geval geenszins aangetoond dat deze co-existentie berustte op het ontbreken van verwarringsgevaar [arrest Gerecht van 11 mei 2005, Grupo Sada/BHIM – Sadia (GRUPO SADA), T-31/03, Jurispr. blz. II-1667, punt 87].

(…0 71 Hieruit volgt dat de mate van overeenstemming van de betrokken merken en de gelijkheid of de mate van soortgelijkheid van de erdoor aangeduide waren en diensten tezamen genomen hoog genoeg zijn. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat er bij het betrokken publiek gevaar voor verwarring van de betrokken tekens bestond.

Lees het arrest hier.

IEF 8539

Nieuw octrooiregister NL Octrooicentrum

"Mede dankzij de inzet, adviezen en suggesties van een aantal externe octrooideskundigen die de bèta-versie uitvoerig hebben getest, kunnen wij het nieuwe register met vertrouwen vrijgeven. Met het vernieuwde register hopen we octrooi-informatie door middel van internettechnologie zo laagdrempelig als mogelijk, toegankelijk te maken voor de professionele en de niet-professionele gebruiker.

Nieuwe applicatie vanaf 25 januari a.s.Afgelopen tijd heeft NL Octrooicentrum hard gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw Nederlands octrooiregister. Vanaf  maandag 25  januari 2010 zal de link https://register.octrooicentrum.nl niet meer verwijzen naar het inlogscherm van het register, maar direct het zoekscherm openen van de nieuwe register-applicatie."

Lees hier meer.

IEF 8538

Personalia

Marlou L.J. van de Braak is per 1 januari 2010 benoemd tot counsel bij De Brauw Blackstone Westbroek. Marlou van de Braak is een IE-advocaat gespecialiseerd in met name het merken-, modellen-, handelsnaam- en reclamerecht. Zij adviseert op dit vlak en heeftervaring met het voeren van procedures voor zowel de Nederlandse als de Europese instanties. Omdat zij tevens een M&A achtergrond heeft, is Marlou van de Braak ook geregeld betrokken in transacties met een grote IE-component.

Per 1 januari is Mark Jolink als Trainee Patent Attorney in dienst getreden bij Octrooi en Merkenbureau EP&C. Mark studeerde Bioprocestechnologie aan de Wageningen Universiteit, waarna hij promoveerde op Innovatie Management bij de MICORD groep (Radboud Universiteit Nijmegen). Zijn specialisaties zijn biotechnologie, DNA technologie, voedingsmiddelentechnologie, procestechnologie, virologie, gentherapie, moleculaire biologie, immunologie en microbiologie. Mark versterkt het Chemieteam vanuit de hoofdvestiging in Rijswijk.

Met ingang van 1 januari 2010 heeft  Erik Stegeman de juridische sectie van Nederlandsch Octrooibureau verder versterkt. Erik  zal  als merken- en modellengemachtigde werkzaam zijn op het kantoor in Den Haag. Voor zijn overstap heeft hij als adviseur bij Onel trademarks en Knijff Merkenadviseurs gewerkt. Hij studeerde Rechten aan Universiteit van Utrecht en is Benelux merken- en modellengemachtigde sinds 2007. Tevens staat hij ingeschreven als Europees merken- en modellengemachtigde.

IEF 8537

Buitenbad

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 januari 2010, KG ZA 09-1705, Askelen B.V. & Backyard Adventures B.V. tegen Melkwit B.V. & X.

Auteursrecht. Modellenrecht. Verplaatsbaar, komvormig, houtgestookt buitenbad (‘Dutchtub’). Stukgelopen samenwerking. Geschil over IE-rechten gezamenlijke onderneming (Backyard). Werkgeversfictie niet van toepassing. Geen opdrachtgevers-model- en auteursrecht (‘Electrolux’ betoog). Rechtmatigheid opzegging licentieovereenkomst niet betwist.

Aan haar vorderingen Melkwit c.s. te verbieden om gebruik van haar auteursrechten en niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten te maken, legt eiser Askelen ten grondslag dat zij medeauteursrechthebbende en mede-rechthebbende ter zake het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel is,  zodat Melkwit c.s. voor enige exploitatie de toestemming van Askelen behoeft. Dit betoog wordt verworpen:

5.7. (…) Desgevraagd heeft Askelen c.s. ter zitting erkend dat X de Dutchtub zelf heeft ontworpen, zodat dit niet in geschil is. Askelen c.s. heeft evenwel betoogd dat er in de loop van de tijd wijzigingen zijn doorgevoerd ten aanzien waarvan Askelen althans Y ook in scheppende zin heeft bijgedragen. Askelen c.s. heeft die stelling geprobeerd te onderbouwen aan de hand van haar producties 9a en 9b, doch Melkwit c.s. heeft dat betoog ten pleidooie op al haar onderdelen gemotiveerd weersproken, onder meer door verwijzing naar de licentieovereenkomst (waaruit blijkt dat Backyard aan Melkwit royalty betaalde voor de exploitatie van de Dutchtubs – vgl. r.o. 2.5.) en voorts naar door haar in het geding gebrachte (getuigen)verklaringen en correspondentie. Askelen c.s. heeft haar andersluidende stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat die wordt verworpen. Dit betekent dat de stelling dat het beweerdelijke mede-auteurs- en nietingeschreven gemeenschapsmodelrecht van Y dat via de werkgeversfictie van artikel 7 Auteurswet (hierna: Aw) en artikel 14 lid 3 GModVo aan Askelen zou toekomen, welke vennootschap ten aanzien van dat recht aan Backyard een mondelinge licentie zou hebben verstrekt, evenzeer wordt verworpen. Het beroep op de artikelen 7, 10 lid 2 en 26 Aw respectievelijk artikelen 14 lid 3 jo. lid 2 GModVo strandt hierop dan ook. Onder die omstandigheden kan in het midden blijven of, zoals Melkwit c.s. stelt en Askelen c.s. betwist, het auteursrecht door X op de daartoe voorgeschreven wijze aan Melkwit is overgedragen, nu dit punt voor de beoordeling van de vorderingen in conventie niet beslissend is.

5.8. Het door Askelen c.s. eerst ten pleidooie nog gevoerde ‘Electrolux’ betoog dat Backyard een opdrachtgevers-model- en auteursrecht toekomt in de zin van artikel 3.8.2 jo. artikel 3.29 Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken of tekeningen of modellen) wordt reeds verworpen nu Askelen c.s. aan haar vorderingen een niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht ten grondslag heeft gelegd, zodat de aangehaalde bepalingen toepassing missen. Voor zover uit bedoeld betoog moet worden begrepen dat Askelen c.s. de grondslag van haar vorderingen wenst uit te breiden naar een (niet-gedeponeerd) Beneluxmodelrecht in de zin van artikel 3.8.2, komt het, gezien ook het buiten beschouwing laten van de akte houdende vermeerdering van eis, waarin dit punt ook aan de orde is gesteld, evenzeer in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat daaraan wordt voorbij gegaan.

(…)

5.11. Het sub 6 van het petitum gevorderde wordt, onder verwijzing naar hetgeen ten aanzien van het primair sub 1 van het petitum gevorderde verbod is overwogen, eveneens afgewezen. Uit het feit dat Askelen c.s. de (rechtmatigheid van de) opzegging van de licentieovereenkomst niet (mede) tot inzet van dit geding heeft gemaakt, leidt de voorzieningenrechter af dat zij in die opzegging klaarblijkelijk berust. Door de opzegging heeft Melkwit/X naar voorlopig oordeel weer de vrije beschikking over haar intellectuele eigendomsrechten verkregen, zodat er geen grondslag bestaat voor een verbod als gevorderd sub 7 en 8 van het petitum.

Lees het vonnis hier.

IEF 8536

Handelspraktijken

HvJ EG, 14 januari 2010, zaak C-304/08, Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs eV tegen Plus Warenhandelsgesellschaft mbH (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof, Duitsland).

Richtlijn Oneerlijke handelspraktijken. Algemene nationale regeling volgens welke handelspraktijken waarbij deelneming van consumenten aan spel afhankelijk wordt gesteld van aankoop van goed of dienst, in beginsel verboden is. Een dergelijke wettelijke regeling die iets in beginsel verbiedt voldoet echter niet aan de door de richtlijn gestelde vereisten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: Richtlijn 2005/29/EG (…) betreffende oneerlijke handelspraktijken (…) moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die handelspraktijken waarbij de deelneming van de consument aan een prijsvraag of spel afhankelijk wordt gesteld van de aankoop van een goed of een dienst, in beginsel verbiedt, zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het concrete geval.

Lees het arrest hier.

IEF 8535

En ze is erg blij met het Benelux-merkenbureau

Handelingen 2009-2010, nr. 18, pag. 1343-1366,  2e Kamer.  Behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring Verdrag tot herziening Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

"De heer Ten Broeke (VVD): (...) Andere voorbeelden zijn (...), zeker niet onbelangrijk, het merkenrecht, waarbij meer dan 1 miljoen merken binnen de Benelux worden beschermd. Als je als ondernemer wacht op een EU-trademark, kun je wachten tot je een ons weegt. Ondertussen moet je in 27 landen je merk deponeren. Mijn vrouw is zo’n innovatieve ondernemer met een nieuw product waarop patenten rusten, en ze is erg blij met het Benelux-merkenbureau dat direct een markt van 28 miljoen inwoners voor haar opent. (...)"

Lees het kamerstuk hier.

IEF 8534

Dat auteursrecht niet meer bestaat

Kamerstuk 31777, nr. 20, 2e Kamer. Persbeleid; Verslag algemeen overleg van 19 november 2009 over o.a. adviesrapport Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers.

De heer Atsma (CDA): Het is toch verbijsterend dat je GroenLinks hoort zeggen dat auteursrecht niet meer bestaat? Ik vind het prima, maar u kunt uw eigen woorden toch niet geloven? Kijk naar de muziekindustrie, naar componisten en noem maar op. Als ze uw teksten stelen, zult u waarschijnlijk wel blij zijn, maar daar zou het wat mij betreft dan ook bij moeten blijven. U kunt toch niet echt menen wat u net zei?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Volgens mij hoef je helemaal geen medelijden te hebben met de muziekindustrie. Die draait best nog wel aardig, ook in dit digitale tijdperk waar downloaden gelukkig nog gratis is of gemakkelijk kan zonder meteen gecriminaliseerd te worden. Ik zeg alleen dat het tijdperk voorbij is waarin auteursrecht bij consumentengebruik meteen om de hoek komt kijken. Er bestaan modellen waarin auteursrechten indirect kunnen worden verdiend, omdat je profiteert van een vrije distributie die meer naamsbekendheid geeft en uiteindelijk ook bijdraagt aan het meer verkopen van je product of leidt tot bijproducten. Kijk om u heen in de wereld, mijnheer Atsma, het gebeurt allang!
Wat mijn fractie betreft is er een omslag nodig.

(…) Minister Plasterk: (...) De beleidsreactie op het rapport over het auteursrecht van mevrouw Gerkens en haar commissie is zojuist naar de Kamer gestuurd. Ik zie het als mijn taak om op te komen voor de rechten van makers en soms zijn die vervlochten met de rechten van bijvoorbeeld de muziekindustrie. Wellicht heeft zij minder sympathie voor de grote industrie dan voor de kleine makers, maar eigendom is toch eigendom en daar moet ik voor staan. Het gaat mij veel te snel om nu te zeggen: we leven in een nieuwe tijd, dus laten we die rechten maar los.

 Dat geldt ook voor literaire producten, teksten die op het internet verschijnen. Het geldt ook voor journalistieke producten. Volgens de wet gaat het daarbij gewoon om eigendom. Ik zie ook wel de nieuwe moraal ontstaan van jongeren die het downloaden van bijvoorbeeld een film niet als bezwaarlijk ervaren, net zo min als zij het uploaden daarvan als een strafbaar feit zien. Ik zie het toch Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 777, nr. 20 28 als mijn rol om de wet op dit punt niet alleen te handhaven samen met de collega van Justitie maar ook om erop aan te dringen dat de rechten van makers in alle vormen erkend blijven worden. Dat dit wel een ingewikkelde kwestie is geworden in dit nieuwe tijdperk, ben ik wel met mevrouw Peters eens, maar daar zullen wij bij het bespreken van de beleidsreactie op het rapport van de commissie-Gerkens ongetwijfeld nader op ingaan. Ik wil nu zeker niet de indruk wekken dat ik zoiets denk als zouden wij die rechten maar moeten loslaten.(...)

Lees het kamerstuk hier. hier.