Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.990 artikelen gevonden
IEF 8013

De voorwaarden te harmoniseren

Ter stilzwijgende goedkeuring overgelegd: Het op 27 maart 2006 te Singapore tot stand gekomen Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht (met reglement en bijlagen) (Trb. 2007, 23). Brief van de minister van Buitenlandse zaken.

“Met het onderhavige verdrag wordt het Verdrag van 1994 geactualiseerd, uitgebreid en vereenvoudigd. Daarmee wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de wens van het internationaal werkende bedrijfsleven om de voorwaarden te harmoniseren waaronder een merkregistratie verkregen kan worden. (…) Het Verdrag treedt niet in de plaats van het Verdrag van 1994; het komt er naast.

Een belangrijk uitgangspunt van het Verdrag is dat (…) het ten algemene gaat om de formaliteiten die deze bureaus maximaal mogen verlangen. Zij kunnen dus ook volstaan met een lichter regime.

(…) Hiermee erkent het Verdrag dat merken niet langer beperkt zijn tot twee-dimensionale aanduidingen op producten. De in het Reglement neergelegde Regels vermelden expliciet nieuwe soorten merken, zoals merken bestaande uit hologrammen, bewegende mechanismen, kleuren en merken die uit niet zichtbare tekens bestaan, zoals geluid of smaak. Het Verdrag bevat (thans nog) geen gestandaardiseerde regels over hoe dergelijke merken in merkaanvragen weergegeven moeten worden. Gelet op het veelvuldig gebruik, dat in het bijzonder de industrie van merkartikelen maakt van licenties, is in het Verdrag voorzien in bepalingen met betrekking tot verzoeken tot het vastleggen van licenties en voor wijziging van of doorhaling van vastgelegde licenties.

Het Verdrag introduceert verplichte redresmaatregelen voor de procedures voor de merkenbureaus met het oog op het verzachten van de gevolgen van procedurele fouten, met name het niet voldoen aan gestelde termijnen, die, ingeval zij niet hersteld zouden worden, de betreffende merkrechten zouden kunnen schaden.

Het Verdrag is getoetst aan de Europese dienstenrichtlijn.  Gebleken is dat de voorschriften opgenomen in het Verdrag niet binnen het bereik van de dienstenrichtlijn vallen (…).Voor zover het de regeling betreft van merkgemachtigden, geldt het BVIE. Dat verdrag is getoetst aan de dienstenrichtlijn en is daaraan verenigbaar bevonden.

Lees de brief hier. Verdrag hier.

IEF 8012

Over een vergoeding voor openbaarmaking van programma’s

Kamerstuk 31700 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009,Nr. 202 Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 19 juni 2009.

Hierbij wil ik u informeren over de voortgang ten aanzien van de uitvoering van motie 29800 VIII, nr. 239 van 30 juni 2005 van het voormalig lid Örgü en het lid Van Dam over een vergoeding voor openbaarmaking van programma’s van de publieke omroep via de kabel.
De motie heeft als strekking dat de publieke omroep uit publieke middelen de vergoeding voor openbaarmaking van haar programma’s betaalt en de consument hierdoor niet via de kabeltarieven met extra kosten voor doorgifte en auteursrechten wordt geconfronteerd. In de motie verzoeken de leden de regering om in besprekingen met de Europese Commissie over de rijksomroepbijdrage aan de publieke omroep (de zogenoemde bestaande staatssteunzaak), het standpunt in te nemen dat de “nuloptie” niet kan worden beschouwd als concurrentievervalsing.

Als reactie op deze motie heeft mijn voortgangster, mevrouw van der Laan, de Kamer destijds een brief gezonden. In deze brief van 17 augustus 2005 (kamerstuk 29800 VIII, nr. 255) is het voorlopig standpunt van DG Competitie opgenomen, namelijk dat het niet vragen van een auteursrechtelijke vergoeding door de publieke omroep om twee redenen concurrentievervalsing is. Ten eerste brengt het de commerciële omroepen in een nadelige onderhandelingspositie bij de inning van auteursrechten bij kabelexploitanten. Ten tweede haalt de publieke omroep, door af te zien van een vergoeding voor auteursrechten, niet de maximale opbrengst uit de commerciële exploitatie van publieke programma’s waardoor de noodzaak van publieke financiering is toegenomen. Hierdoor wordt de concurrentie meer vervalst dan nodig is voor de verstrekking van de openbare dienst, aldus DG Mededinging. In de brief aan de Kamer is toegezegd dat de motie bij de onderhandelingen met DG COMP in de lopende bestaande steunzaak aan de orde zal worden gesteld.

Dit is gebeurd. In vervolg op een brief aan DG Mededinging (bijgevoegd) 1), waarin bovengenoemde brief aan de Kamer en de betreffende motie aan DG Mededinging is gezonden, is de inhoud van de motie in de besprekingen over de bestaande steunzaak aan de orde gesteld. De mening van de Kamer, dat van concurrentievervalsing geen sprake kan zijn omdat de publieke omroep verplicht op de kabel moet worden doorgegeven (de “must carry”) en de commerciële omroep op de kabel mag worden doorgegeven, is overgebracht aan DG Mededinging. De eerste mondelinge reactie van DG Mededinging was dat dit voor haar geen reden is om op dit onderdeel van haar voorlopig standpunt terug te komen. Nederland heeft verzocht om deze reactie, met overwegingen, ook op schrift te stellen zodat de Kamer hierover op adequate wijze kan worden geïnformeerd.

Echter de bestaande steunzaak, waarvan zoals aangegeven onderhavig onderwerp een onderdeel vormt, is nog niet afgerond. DG Mededinging heeft nog geen definitief oordeel gegeven. Onderwerp van discussie is nog de systematiek in de Mediawet 2008 ten aanzien van de toetsing door de minister van nieuwe mediadiensten van de publieke omroep. De markttoets maakt onderdeel uit van deze besprekingen. Dat deze zaak nog niet is afgerond heeft ook te maken met de zogenoemde  Omroepmededeling van de Europese Commissie. Deze Mededeling, die thans wordt herzien, vormt het kader van DG Mededinging ten aanzien van staatssteun aan publieke omroepen. Er is inmiddels een tweede concept van een herziene Mededeling gepubliceerd waarover een tweede consultatie heeft plaatsgevonden. Naar mijn informatie staat de definitieve conceptmededeling geagendeerd voor de vergadering van het College van Eurocommissarissen op 2 juli aanstaande.
 
Nederland heeft aan DG Mededinging gevraagd of het niet mogelijk is dat zij,  vooruitlopend op een definitief standpunt van de Europese Commissie in de bestaande steunzaak, een schriftelijke reactie op dit specifieke onderdeel geeft. DG Mededinging heeft hier tot nu toe geen gehoor aan gegeven. Ik zal DG Mededinging nogmaals vragen om een schriftelijke reactie op dit onderdeel, in aanmerking genomen de motie van de Kamer. Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal ik uw Kamer daarover informeren, ik hoop komend najaar.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk


1) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

IEF 8011

Ofschoon er niets steekhoudends tegenin te brengen lijkt te zijn

Herman Cohen Jehoram (Emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom UvA): Nederlandse naburige rechtenorganisaties delven het onderspit in hun proces tegen kabelaars. (Te verschijnen in Auteurs en Media 2009/3, Larcier, Brussel).

Sinds de beroemde kabeltv-arresten van de Hoge Raad uit de eerste helft van de jaren 80 geldt in Nederland dat kabeltv-organisaties moeten betalen voor het secundair doorgeven van werken, die primair door de omroepen zijn uitgezonden. Vanaf de erkenning van de naburige rechten geldt hiervoor hetzelfde. Volgens artikel 14 a lid 1 van de Wet op de Naburige Rechten (WNR) kunnen de rechten ten aanzien van heruitzending (=doorgifte) van uitvoeringen uitsluitend worden uitgeoefend door collectieve rechtenorganisaties.

De Haagse rechtbank heeft nu bij vonnis van 28 januari 2009 (IEF 7522) uitspraak gedaan in een geding, aangespannen door de rechtenorganisaties van uitvoerende kunstenaars Norma en Irda tegen Nederlandse kabelaars, die geweigerd hadden te betalen voor hun doorgifte van door de omroep uitgezonden uitvoeringen, een en ander met beroep op het genoemde artikel 14 a WNR, dat hun de uitsluitende rol terzake van kabeldoorgifte had toegewezen. De kabelaars voerden aan dat de technologie van verdere kabelverspreiding gewijzigd was sinds de kabeltv-arresten van de Hoge Raad. Toen vingen de kabelaars nog primair het omroepsignaal op via een centrale antenne en distribueerden dat secundair aan hun abonnees. Tegenwoordig echter leveren de omroepen hun signaal rechtstreeks aan de kabelaars, die vervolgens met hun gelijktijdige verspreiding van het signaal onder hun abonnees niet meer een secundaire doorgifte realiseren, maar een ‘primaire’ uitzending. De rechtbank volgt dit en beslist dat artikel 14 a WNR alleen voor secundaire doorgifte is geschreven en niet voor ‘primaire’ uitzending door de kabelaars. De wettelijke grondslag van het optreden van Norma en Irda is daarmee vervallen. Norma heeft ten slotte nog gesteld dat zij ook mag optreden in het geval van primaire uitzending door de kabelaars. In de overeenkomst tussen haar en de uitvoerende kunstenaars tot overdracht van rechten is weliswaar vooral sprake van de secundaire rechten, maar de primaire rechten zouden ook onder de overdracht vallen. De rechtbank kan dit laatste echter niet lezen in de overgelegde tekst van de overeenkomst. Daarmee bijten Norma en Irda in het zand.

Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld, ofschoon er niets steekhoudends tegenin te brengen lijkt te zijn.

IEF 8009

Hechter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 19 juni 2009, KG RK 09-1621, Aulbach Lizenz AG c.s.

Merkenrecht. Kleding afkomstig van ex-licentienemer, zonder toestemming in de EER in het verkeer gebracht. “2.2. De overgelegde producties bieden voldoende grondslag voor het voorlopig oordeel dat kostuums onder het Gemeenschapsmerk DANIEL HECHTER zonder toestemming van verzoeksters in de EER zijn gebracht zijn verhandeld en door gerekwestreerden dreigen verder te worden verhandeld. De inbreuk op het merk Daniel Hechter is dan ook aannemelijk en dit rechtvaardigt het onder 1 gevorderde verbod.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zal veroorzaken.” [Gederfde inkomsten en reputatieschade- IEF]

Lees de beschikking hier.

IEF 8008

Het kandidaatsras zou geen nieuw kweekproduct zijn

Hidde KoenraadHidde Koenraad, Vondst Advocaten: Noot bij GvEA 18 november 2008, zaak T-187/06, IEF 7304, Schräder tegen CPVO. Gepubliceerd in Gazette, nr. 505, 16 juni 2009.

'Het aantal kwekersrechtelijke uitspraken afkomstig van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen (GvEA) is op zijn zachts gezegd schaars. Maar niet alleen om die reden is deze zaak nootwaardig. In dit arrest laat het GvEA zich voor het eerst uit over de vereisten die gelden voor de verlening van communautaire kwekersrechten. Verder staan er een aantal interessante overwegingen in over het beperkte rechterlijke toetsingskader van de gemeenschapsrechter ten aanzien van technisch ingewikkelde beslissingen door overheidsinstanties.

Dit beperkte toetsingskader geldt volgens het GvEA ook voor beslissingen van het Communautair Bureau voor Plantenrassen (CPVO) terzake de beoordeling van de onderscheidbaarheid van plantenrassen, een belangrijke vereiste voor het verkrijgen van kwekersrecht. Ten slotte toont dit arrest de noodzaak aan tot het invoeren van internationale regels voor de controle op de inzending van referentierassen aan onderzoeksinstellingen belast met het DUS onderzoek.'

Lees de gehele noot hier.

IEF 8006

Een illegale kopie van de filmtitel

Rechtbank Utrecht, 26 juni 2009, LJN: BJ0362, Stichting Indian Film And Music (SIFAM) tegen Surinam Broadcasting Station,

Auteursrecht. Gedaagde maakt inbreuk op het recht van eiseres door aanbieding van een illegale kopie van de Bollywoodfilm "Jai Veeru". 

4.4. Uit het proces-verbaal van constatering van 18 maart 2009 blijkt dat Radio SBS op 18 maart 2009 in het bezit was van een vijftal illegale dvd’s, waaronder de dvd met de filmtitel Jai Veeru. Uit de omstandigheid dat Radio SBS volgens de factuur van 6 mei 2009 naast illegale dvd’s ook legale dvd’s, zoals zij stelt, in haar bezit zou hebben, doet aan voorgaande constatering niet af. Het feit dat de gerechtsdeurwaarder kennelijk niet in het bezit is van een aankoopbon evenmin, temeer nu door Sifam ter zitting is toegelicht dat Radio SBS niet uit eigener beweging een aankoopbon verstrekte. Uitgangspunt is dat van de juistheid van constatering in het proces-verbaal dient te worden uitgegaan. (…)

4.5. Het is voorts onvoldoende aannemelijk dat, zoals Radio SBS stelt, de door de deurwaarder op 18 maart 2009 aangekochte dvd’s zijn betrokken bij een erkende distributeur van KMI, te weten Susha Trading. De factuur van 6 mei 2009, waarop Radio SBS ter onderbouwing hiervan beroept, biedt geen aanwijzing van de juistheid van deze stelling. Uit de factuur van 6 mei 2009 valt niet op te maken dat de levering van de daarop vermelde dvd’s voor of omstreeks 18 maart 2009 heeft plaatsgevonden en bovendien geldt dat alleen de dvd met de filmtitel Jai Veeru ook voorkomt bij de op 18 maart 2009 illegaal aangetroffen dvd’s. Het feit blijft dat er op 18 maart 2009 in ieder geval 5 dvd’s, waarvan 4 bollywoodfilms, zijn aangetroffen die niet afkomstig zijn van KMI of een erkende distributeur van KMI.

4.6. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Radio SBS inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van KMI door een illegale kopie van de filmtitel Jai Veeru in haar winkel aan te bieden. Sifam heeft recht op een verbod. (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 8005

De nadelige gevolgen van een ongunstige afloop

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-956, Chooli Fashion B.V. tegen Black Hole Recordings B.V. & Wackytag B.V. c.s.

Vrijwaringsincident. Auteursrecht ‘innerprints & hangtags’ kleding:  "4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Ofschoon Black Hole Recordings onvoldoende gemotiveerd en concreet het bestaan van zo een rechtsverhouding heeft gesteld, valt gelet op de door Black Hole Recordings overgelegde vrijwaringsverklaring van Whackytag niet uit te sluiten dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, verhaal heeft op Whackytag. De rechtbank zal de incidentele vordering derhalve toewijzen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8004

Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-589, General Biscuits België N.V. c.s. tegen  Hoppe Food Group B.V.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht en auteursrecht TUC-koekjes: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank de stellingen van General Biscuits in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid van deze rechtbank maar tot afwijzing van de vorderingen van General Biscuits. General Biscuits heeft in de dagvaarding gesteld dat Hoppe inbreuk maakt op de aan haar toekomende Gemeenschaps- en Beneluxmerkrechten.

Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op de vestigingsplaats van Hoppe in Nederland (Reusel) is deze rechtbank krachtens het bepaalde in de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder a en 97 lid 1 GMVo juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om van de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk kennis te nemen. De bevoegdheid van deze rechtbank om ook van de vorderingen gebaseerd op de naar gesteld aan General Biscuits toekomende Beneluxmerken en op de gestelde slaafse nabootsing kennis te nemen, berust op verknochtheid van deze vorderingen aan de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk. De exceptie van onbevoegdheid moet dan ook worden verworpen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8003

Het bestaan van zo een rechtsverhouding

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-199, S.I.S.V.E.L. tegen Antalis Promotional Products B.V. & Aero Groundservices B.V.

Vrijwaringsincident. Octrooirecht MP3/4-spelers: "4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Antalis heeft het bestaan van zo een rechtsverhouding voldoende gemotiveerd en concreet gesteld. Zij heeft gesteld met Power Point Technology koopovereenkomsten te hebben gesloten voor de aanschaf van gelicentieerde MP3- en MP4-spelers en heeft deze stelling onderbouwd aan de hand van een drietal overgelegde koopovereenkomsten (producties 1a tot en met 1c van Antalis). Uit de koopovereenkomst met contractnummer 085153 betreffende MP4-spelers blijkt bovendien dat een ‘Sisvel license’ is vereist en in de koopovereenkomst met contractnummer 0851557 met betrekking tot MP3-spelers is onder ‘certificates’ opgenomen: “Sievel (de rechtbank begrijpt ‘Sisvel’) (…) certificate requested”. Gelet op het vorenstaande valt niet uit te sluiten dat Antalis, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Power Point Technology. De incidentele vordering zal derhalve worden toegewezen.

4.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om Antalis een uiterste termijn te stellen voor betekening van de dagvaarding aan Power Point Technology aan het parket van het Openbaar Ministerie en om daarbij te bepalen dat Antalis in haar dagvaarding een dagvaardingstermijn van ten minste zes maanden zal moeten hanteren, aangezien het belang van Sisvel in een voortvarende afhandeling van de hoofdzaak kan worden gediend door afsplitsing van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak, indien de vrees voor vertraging bewaarheid wordt, en Antalis belang heeft bij een spoedige afwikkeling van de vrijwaringszaak. De termijn voor dagvaarding van Power Point Technology zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 115 lid 2 Rv worden bepaald op drie maanden."

Lees het vonnis hier.

IEF 8002

Bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-706, Bonni Doon Europe B.V. tegen Hans Textiel B.V.

Bevoegdheidsincident. Modellenrecht. Auteursrecht kleding: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel ingevolge het bepaalde in artikel 81 aanhef en onder a GModVo uitsluitende bevoegdheid hebben terzake van alle rechtsvorderingen betreffende inbreuk op Gemeenschapsmodellen, zulks ongeacht of de procespartijen al dan niet in dezelfde lidstaten woonplaats hebben of gevestigd zijn. Bonnie Doon heeft in de hoofdzaak vorderingen betreffende inbreuk op haar Gemeenschapsmodelrecht ingesteld, zodat een rechtbank voor het Gemeenschapsmodelrecht rechtsmacht heeft om van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien Hans Textiel in Nederland (Ridderkerk) is gevestigd, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 1 GModVo juncto artikel 3 Uitv. GModVo bevoegd om van deze vorderingen kennis te nemen. 

4.2. Wat de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing betreft, merkt de rechtbank op dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid de stellingen van Bonnie Doon in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Aangezien Bonnie Doon in haar dagvaarding heeft gesteld dat de (op haar intellectuele eigendomsrechten) inbreukmakende en onrechtmatige handelingen mede in het arrondissement ’s-Gravenhage hebben plaatsgevonden, is deze rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 102 Rv ook bevoegd is om van de vorderingen gebaseerd op het auteursrecht en de slaafse nabootsing kennis te nemen."   

Lees het vonnis hier.