P.G.F.A. Geerts, Noot onder Rb. Midden-Nederland 19 september 2018 (Woonvoorziening/Sena en Buma), IEF 18366; eerder gepubliceerd in IER 2019/3, p. 21-28. 1. Veel auteurs hebben er inmiddels op gewezen dat de jurisprudentie van het HvJ EU met betrekking tot het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 ARl moeilijk te doorgronden en te begrijpen is. Zo spreekt Quaedvlieg in het laatste IER-nummer van vorig jaar over:
“de vele jurisprudentiële aanbouwbegrippen die het Hof rond de ‘mededeling aan het publiek’ heeft opgetrokken, zoals de geïndividualiseerde beoordeling; de interventie met volledige kennis van de gevolgen; het ‘onbepaald’ aantal personen van het publiek; het ‘nieuw’ publiek; het ‘nieuw’ audiovisueel product. Het Europese Hof heeft daarmee een systeem opgezet waarover men moeilijk overzicht houdt. Dat resulteert in inconsequenties en wendingen”.
2. Volgens Quaedvlieg (p. 490) zou de helderheid gediend zijn als met minder begrippen volstaan kon worden. Volgens hem komt het op de eerste plaats aan:
“op de begrippen ‘mededeling’, ‘publiek’, ‘toegang’ en ‘andere organisatie’. Waar toepasselijk zal daarbij komen het begrip ‘louter fysieke faciliteiten’. Dat zijn vijf kernbegrippen, terug te voeren op hard verdragsrecht. De heldere invulling van deze vijf concepten zou voorop moeten staan. Dat is zinvoller dan de uitdieping of zelfs de uitbouw van de talrijke secundaire (niet aan de wet ontleende) maatstaven die rond het begrip ‘mededeling aan het publiek’ zijn komen cirkelen, en die het omringen met een uitdijende begrippenbureaucratie”.