Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.899 artikelen gevonden
IEF 14949

Oproeping van Monegask in onder vrijwaring toegewezen

Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, IEF 14949, (Goeiemode tegen Van Caem Sports)
Procesrecht. Incident tot (onder)vrijwaring. In de oorspronkelijke merkenrechtelijke hoofdzaak [IEF 13702] door Converse ingesteld tegen Van Caem Sports en Goeiemode. Inbreukmakende schoenen zijn door VCS aan Goeiemode geleverd en die laatste roept medegedaagde VCS vervolgens in vrijwaring op. Goeiemode vordert een verklaring voor recht dat VCS tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen en dat VCS gehouden is de schade die Goeiemode als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden. VCS vordert incidenteel en met succes dat haar wordt toegestaan om de in Monaco woonachtige X, eigenaar van eenmanszaak EN-S Sports, in vrijwaring op te roepen. Dat de voortgang van de hoofdvrijwaringsprocedure in gevaar kan komen, en daardoor mogelijk ook gelijktijdige behandeling met de hoofdzaak, vormt geen reden om de gevorderde onder vrijwaring af te wijzen.

 

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. VCS heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofd(vrijwarings)zaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op X.

4.2. Het verweer van Goeiemode dat de vordering tot ondervrijwaring dient te worden afgewezen, indien deze het risico meebrengt dat de oorspronkelijke hoofdzaak niet meer gelijktijdig behandeld zal kunnen worden met de (hoofd)vrijwaringszaak, treft geen doel. De rechtbank streeft ernaar om de oorspronkelijke hoofdzaak en de hoofd(vrijwarings)zaak om redenen van proces-economie gelijktijdig te behandelen. Op voorhand kan evenwel niet worden uitgesloten dat zich omstandigheden voordoen waardoor van gelijktijdige behandeling moet worden afgezien. Het door Goeiemode bedoelde risico kan op voorhand evenmin worden uitgesloten. Deze enkele omstandigheid vormt naar het oordeel van de rechtbank echter geen reden om de gevorderde oproeping in (onder)vrijwaring thans af te wijzen, zodat het VCS zal worden toegestaan X in ondervrijwaring op te roepen.

IEF 14948

Inbreuk op Vlisco Afrikaanse en exotische stof-dessins

Vzr. Rechtbank Den Haag 19 mei 2015, IEF 14948 (Vlisco tegen Stella Jean)
Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier LLP. Auteursrecht. Niet-geregistreerd gemeenschapsmodel. Merkenrecht. Vlisco ontwerpt opvallende, veelal exotische dessins die zij gebruikt op stoffen en modeaccessoires. Stella Jean is een Italiaans-Haïtiaans modelabel, die verkoopt via stellajean.it en een verkooppunt heeft in Den Bosch. Vlisco vordert staking van de inbreuk op auteursrechten op haar dessins, merkenrecht en Gemeenschapsmodellenrecht. Het uitputtingsverweer slaagt niet. Stella Jean c.s. maken niet aannemelijk dat haar leverancier officiële distributeur van Vlisco-stoffen is. De detailverschillen in dessin en de stofkwaliteit duiden er op dat het niet om Vlisco-stoffen gaat. De stoffen maken deel uit van een populaire stijl van Afrikaanse en exotische motieven, omdat er geen 'Umfeld' is overlegd, wordt een gemiddelde beschermingsomvang toegekend. Het uitsluitend decoratief gebruik van de registreerde vogel en het steigerende paard als onderdeel van een dessin dat over de gehele stof is herhaald, wordt niet opgevat als merkgebruik.

Voor een (beperkt) deel van de dessins heeft Vlisco een ongeregistreerd Gemeenschapsmodelrecht, waarvan niet alle dessins zijn gebruikt in producten van Stella Jean c.s.. Gedeeltelijk wordt staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrechten bevolen. De voorzieningenrechter schat het deel dat betrekking heeft op handhaving van IE-rechten op 90%, omdat er ook op commune onrechtmatige daad een beroep is gedaan.

4.16. Bij de onderhavige dessins heeft Vlisco niet per dessin aangegeven wat de specifieke trekken zijn die de werken oorspronkelijk maken. Zij heeft echter wel per dessin documentatie over de ontwerper en de ontwerpdatum verstrekt en voor een deel van de ontwerpen ook de ontwerptekeningen. De verschillende dessins in ogenschouw nemend, is in het kader van de toetsing in kort geding ook zonder nadere motivering voorshands voldoende aannemelijk dat de ontwerpers bij ieder werk vrije creatieve keuzes hebben gemaakt ten aanzien van dessin, tekening, onderwerp en kleur. Daarbij is van belang dat Stella Jean c.s. geen voorbeelden hebben overlegd van het 'Umfeld', zodat de voorzieningenrechter slechts kan uitgaan van hetgeen van algemene bekendheid is over de stijl van Afrikaanse en exotische dessins. Naar voorlopig oordeel zijn door de makers van deze werken voldoende creatieve keuzes gemaakt om binnen die stijl in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming.
4.17. Stella Jean c.s. hebben nog betoogd dat van auteursrechtelijke bescherming geen sprake kan zijn omdat Vlisco op haar website schrijft dat de dessins gebaseerd zijn op eeuwenoude motieven. Dat verweer slaagt niet, alleen al omdat dat niet op die website staat. Vlisco schrijft met betrekking tot drie specifieke dessins (2.5.13, 2.5.17, 2.5.19) dat die dessins in de loop der tijd een lokale benaming hebben gekregen onder Afrikaanse consumenten in Benin en Togo, Ghana of Congo. Die informatie impliceert echter niet dat de ontwerpen al bestonden voordat Vlisco ze op de markt bracht. De Afrikaanse consument kan deze 'bijnamen' aan de ontwerpen van Vlisco hebben gegeven. Stella Jean c.s. hebben geen voorbeelden overlegd van andere ontwerpen met dezelfde lokale namen, zodat ook geenszins uit te sluiten valt dat Vlisco op basis van een bekend motief zoals een vogel of vogelkooi, een ontwerp heeft gemaakt waarin voldoende eigen creatieve keuzes zijn gemaakt.
IEF 14947

Geen directe inbreuk op Akamai octrooien consequenties voor diagnostisch methodes

US Court Federal Circuit 13 mei 2015, IEF 14947 (Akamai Technologies tegen Limelight Networks)
Redactionele bijdrage van Jenny Cromsigt, V.O.. De US Federal Circuit heeft een beslissing gegeven in Akamai Technologies, Inc. v. Limelight Networks, Inc en bevestigt daarmee de eerdere District Court beslissing dat Limelight geen inbreuk maakt op de octrooien van Akamai. Volgens de rechtbank maakt Limelight geen inbreuk omdat niet elke stap van de methode conclusies door Limelight wordt uitgevoerd en Limelight niet verantwoordelijk is voor de acties van zijn klanten.

In de huidige zaak voerde Limelight niet alle stappen van de geoctrooieerde methode van Akamai uit, maar beargumenteerde Akamai, de klanten van Limelight voeren de rest van de stappen uit en voor die reden zou Limelight dus wel inbreuk maken. In de eerste beslissing van de Federal Circuit werd besloten dat Limelight geïnduceerde inbreuk maakte (Induced infringement 35 USC § 271(b)). De Supreme court echter wees de zaak terug en gaf aan dat Limelight alleen voor geïnduceerde inbreuk veroordeelt kan worden als er ook directe inbreuk plaats vindt.

In de nieuwste beslissing keek de rechtbank of Limelight ook verantwoordelijk was voor directe inbreuk.
Er werd overwogen dat er alleen directe inbreuk is als alle stappen van een geoctrooieerde methode uitgevoerd worden door één enkele partij. Daarnaast werd overwogen dat het bevorderen of instrueren van andere om een actie uit te voeren niet hetzelfde is als zelf de actie uitvoeren en resulteert dus niet in een directe inbreuk. Hoewel het bevorderen van inbreuk onder geïnduceerde inbreuk valt, is een voorwaarde voor het toekennen van geïnduceerde inbreuk dat er één enkele partij verantwoordelijk is voor de complete uitvoering van een directe inbreuk.

In deze zaak werden stappen uitgevoerd door Limelight maar een deel van de stappen van de geoctrooieerde methode werden niet door Limelight uitgevoerd maar door klanten van Limelight. Volgens de rechters heeft Akamai niet voldoende aangetoond dat de acties van de klanten onder de verantwoordelijkheid van Limelight vallen.

Deze zaak gaat over computer gerelateerde uitvindingen maar deze beslissing heeft consequenties voor octrooien in het gebied van diagnostiek en personalised medicine waar artsen , patiënten en laboratoria ieder delen van een diagnostische of therapeutische methodes uitvoeren. In de US is het door Prometheus en Myriad lastig geworden om diagnostische methodes geoctrooieerd te krijgen als deze methode geen therapeutische stap bevat. Deze beslissing geeft dus een soort Catch 22 situatie: zonder therapeutische stap wordt geen octrooi toegekend maar met een therapeutisch stap is het erg lastig om inbreuk verleend te krijgen.

IEF 14945

Prejudiciële vragen: Kan niet in gemeenschapsregister ingeschreven licentiehouder optreden tegen inbreuk?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 maart 2015, IEF 14945; zaak C-163/15 (Hassan tegen Breiding)
Procesrecht. Merkenrecht. Verzoekster Youssef Hassan is sinds januari 2011 licentiehoudster van KBT & Co. Ernst Kruchen agenzia commerciale sociétá (KBT) die houdster is van het gemeenschapswoordmerk „ARKTIS”, dat onder meer is ingeschreven voor beddengoed en dekens (klasse 24). In de licentieovereenkomst is opgenomen dat verzoekster verplicht is om in eigen naam rechten wegens inbreuken op de merkrechten van licentiegeefster te doen gelden. De licentie is niet ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken.

Verweerster Breiding Vertriebsgesellschaft is zaakvoerder van OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH & Co. KG, die op 1 mei 2010 zijn eenmanszaak heeft overgenomen. Op 30 oktober 2012 bood OVL Onlinevertrieb & -logistik GmbH (OVL) op de website ‘schoene-traeume.de’ verschillende donsdekens ‘innoBETT selection Arktis’ aan.

Al in 2010 heeft verweerster de destijds licentiehoudster van KBT (Bavaria Vertriebs- und HandelsGmbH) in gebreke gesteld en een stakingsverklaring met boetebeding afgegeven om het teken ‘Arktis’ voor beddengoed niet langer te gebruiken. Op vordering van verzoekster heeft het Landgericht de geldigheid van deze stakingsovereenkomst bevestigd op de grond dat de aanduiding ‘Arktis’ niet louter beschrijvend is, en is KBT tot schadevergoeding veroordeeld. KBT is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

De verwijzende rechter (Oberlandesgericht Düsseldorf) stelt vast dat sinds 2010 niet langer verweerster, maar volgens DUI recht door de overname OVL tot staking is gehouden. Hij vraagt zich af of verzoekster de rechten wegens inbreuk op het gemeenschapsmerk op grond van Vo. 207/2009 kan doen gelden nu zij niet als licentiehoudster is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken. Het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt lijkt in een uitspraak in 2005 het standpunt te hebben ingenomen dat de licentiehouder tegenover derden enkel rechten kan doen gelden wanneer de licentie in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven. De vraag rest dan of een niet-ingeschreven licentiehouder de rechten van de merkhouder kan doen gelden op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken aanspraken wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk doet gelden?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk in de weg aan een nationaalrechtelijke praktijk volgens welke de licentiehouder de aanspraken van de merkhouder tegen de inbreukmaker kan handhaven op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht („Prozessstandschaft”)?

 

IEF 14861

Congresmiddag Het Nieuwe Mediarecht

The College Hotel, Amsterdam, dinsdag 26 mei van 13.00 tot 17.30 uur. Wordt de journalistiek het slachtoffer van de nieuwe Wet openbaarheid van bestuur? Hoe moeten omroepen omgaan met de scherpe koers rondom merchandising van het Commissariaat van de Media? Heeft het Google Spain-arrest echt een ‘recht om vergeten te worden’ in het leven geroepen? Hoe moet in parodiezaken het evenwicht worden gevonden tussen auteursrecht en uitingsvrijheid? Wordt het informatierecht niet sowieso één grote, onvoorspelbare horizontale belangenafweging? Tijd voor een actualiteitenbijeenkomst en toekomstvisie: "Het Nieuwe Mediarecht".

Op dinsdag 26 mei van 13.00 – 17.30 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, een congresmiddag in The College Hotel te Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst maken vier ervaren sprekers u wegwijs in het nieuwe mediarecht anno 2015, waarbij thematische verdieping wordt gecombineerd met een overzicht van de belangrijkste recente ontwikkelingen. Hier aanmelden

Deze vragen worden beantwoord door vier sprekers. Professor Wouter Hins (IViR en Universiteit Leiden) bespreekt de ontwikkelingen op het gebied van vrijheid van nieuwsgaring en openbaarheid van bestuur. Bertil van Kaam (Van Kaam advocaten) neemt met u de nieuwe handhavingskoers van het Commissariaat voor de Media door aan de hand van de besluiten inzake Biba Boerderij, Sprookjesboomfeest, Heel Holland Bakt en het Sinterklaasjournaal. Christien Wildeman (Kennedy Van der Laan) bespreekt recente arresten van het Hof van Justitie over de parodie-exceptie en de verwijdering van zoekresultaten. Remy Chavannes (Brinkhof) bespreekt in meer algemene zin de ontwikkelende rechtspraak van het Hof over juist evenwicht bij botsende informatiegrondrechten.

Programma
12.00 – 13.00 uur Ontvangst met lunch, intekenen
13.00 – 14.00 uur prof. Wouter Hins - IViR en Universiteit Leiden; Vrijheid van nieuwsgaring en openbaarheid van bestuur
14.00 – 15.00 uur Christien Wildeman - Kennedy Van der Laan; Parodie & Right to be Forgotten
15.00 – 15.30 uur Pauze
15.30 – 16.30 uur Bertil van Kaam - Van Kaam advocaten; De duidelijk nieuwe koers van CvdM (Bibaboerderij, Sprookjesboom, Heel Holland Bakt, Sinterklaaspapier)
16.30 – 17.30 uur Remy Chavannes - Brinkhof; Juist evenwicht in Mediarecht – horizontale belangenafweging van grondrechten
17.30 - 18.30 Netwerkborrel
19.00 uur Einde programma

Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
College Hotel - Roelof Hartstraat 1, 1071 VE Amsterdam
Routebeschrijving en (betaald) parkeren

Kosten deelname
€ 495,00 Per persoon
€ 450,00 Sponsors IE-Forum, en
€ 195,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.

Hier aanmelden

IEF 14944

Symposium Kopie of Creatie?

Wat mag ik doen met andermans beeld? Donderdag 21 mei 2015; 17:00 - 19:00. Naar aanleiding van "de zaak Tuymans" organiseert Versteeg Wigman Sprey advocaten een symposium over auteursrecht en de (beeldende) kunst. In de Tuymanszaak [IEFbe 1158] werd een foto van het bezwete voorhoofd van politicus Jean-Marie Dedecker door Luc Tuymans gebruikt in zijn schilderij A Belgian politician. Moet Tuymans deze foto van Katrijn Van Giel zo kunnen gebruiken of niet? Moet een kunstenaar meer vrijheid krijgen dan het auteursrecht hem nu geeft? Had het uitgemaakt als Tuymans de naam van de fotografe had vermeld?

Daarover spreken dr. Franz Kaiser, hoofd Sector Tentoonstellingen Gemeentemuseum Den Haag en prof. mr. Willem Grosheide, emeritus hoogleraar auteursrecht aan de Universiteit van Utrecht.

Onder leiding van Jetse Sprey gaan zij hierover met elkaar en met de aanwezigen in discussie. donderdag 21 mei 2015 17.00 uur Sociëteit De Kring Kleine-Gartmanplantsoen 7, 1017 RP Amsterdam Het symposium duurt tot 19.00 uur. Toegang is vrij. Indien u van plan bent te komen stellen wij het op prijs als u dat wilt laten weten via info@vwsadvocaten.nl.

IEF 14943

Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht

D.J.G. Visser, 'Pippi Langkous en het nieuwe auteurscontractenrecht', NJB 15 mei 2015, 915 e.v.
Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht werd op 12 februari 2015 met vrijwel algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer4 en is in behandeling bij de Eerste Kamer.5 Het wetsvoorstel treedt naar verwachting op 1 juli 2015 of op 1 januari 2016 in werking. Het wetsvoorstel bevat bepalingen die auteurs en acteurs verschillende wettelijke instrumenten geven om mee te delen in het succes van hun werk.

Karin Inger Monica Nilsson (Kisa, 4 mei 1959) werd als kind wereldwijd bekend door haar hoofdrol in de televisieserie
Pippi Langkous, gebaseerd op de verhalen van Astrid Lindgren. De serie liep van 1969 tot 1973 en werd wereldwijd een zeer groot succes. Inger Nilsson zong ook de Zweedse titelsong ‘Har Kommer Pippi Langstrump’. Het lied werd onmiddellijk een hit en is nog altijd een deuntje dat, vertaald naar het Nederlands, bij velen in het hoofd zit:

Twee maal drie is vier
Wiedewiedewiet en twee is negen
’k Richt de wereld in
Wiedewiede naar mijn eigen zin
Als volwassen actrice kon Nilsson deze bekendheid echter niet handhaven: zij werd voor vrijwel geen enkele rol meer gevraagd. Zelf wijt zij dat aan haar bekendheid als Pippi: volgens haar is het voor mensen onmogelijk geworden om nog iemand anders dan Pippi in haar te zien. Tegenwoordig verdient zij de kost als secretaresse, en woont in Stockholm. Destijds kreeg Nilsson ook geen geld. In Zweden was het niet toegestaan kinderen te betalen voor hun werk als kindster.

Als Inger Nilsson in Nederland haar successen had beleefd na het inwerking treden van de Wet Auteurscontractenrecht had zij mogelijk nooit meer hoeven te werken. Ze had tot 2019 en deels tot 20397 recht gehad op een billijke vergoeding als uitvoerend kunstenaar, een proportionele billijke vergoeding als zangeres van de titelsong, een proportionele billijke vergoeding als hoofdrolspeelster, een aanvullende billijke vergoeding wegens nieuwe exploitatievormen en een aanvullende billijke vergoeding wegens disproportioneel succes.

Lees verder in het NJB

IEF 14942

Verwijdering van het verhaal van kind door Stichting

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 26 september 2014, IEF 14942; ECLI:NL:RBMNE:2014:7489 (eiser tegen stichting)
Onrechtmatige publicatie. Op een website van de Stichting [minderjarige] wordt het verhaal verteld van een minderjarige middels een logboek en oproep tot het ondertekenen van een petitie. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Vader (pro se en als vertegenwoordiger van minderjarige) vordert met succes de veroordeling van gedaagden om, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, zorg te dragen voor de verwijdering van een website van tekstmateriaal en al het foto-, video- en overig beeldmateriaal (tekeningen) waarin de naam van persoon voorkomt en/of waarmee direct dan wel indirect verwezen wordt naar de persoon.

4.14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de wijze waarop de Stichting zich heeft uitgelaten onnodig grievend jegens zowel het kind als [eiser]. Het in de context van mishandeling en seksueel misbruik plaatsen van teksten, afbeeldingen en tekeningen van de hand van het kind vormt een grove inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Daarnaast is het de Stichting te verwijten dat zij haar ‘feiten’ onvolledig en daardoor onzorgvuldig presenteert. De Stichting plaatst haar welgevallige citaten uit rapporten, zonder dat de lezer deze in de juiste context kan plaatsen. De lezer wordt hierdoor eenzijdig en onvolledig geïnformeerd.

4.15. De stelling dat het verhaal van dit kind al “op straat zou liggen” en dus al publiekelijk bekend zou zijn, is niet te volgen. In het anonimiseringsproces van één rechterlijke uitspraak is op detail iets fout gegaan, waardoor de naam van het kind op één plek in de uitspraak is blijven staan. Na constatering van deze omissie, is de fout rechtgezet en is de naam van het kind volledig uit de uitspraak verdwenen. Voor zover in de media over het verhaal van dit kind is bericht, is dat gedaan met gefingeerde namen. Dat de casus van dit kind hierdoor al publiekelijk bekend zou zijn is onwaarschijnlijk, door [eiser] betwist en door de Stichting niet onderbouwd. Dat de Raad voor de Kinderbescherming deze casus zou willen gebruiken voor de opleiding van zijn medewerkers betekent niet dat de bij deze casus betrokken personen met naam en toenaam zullen worden genoemd.

4.16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Stichting onrechtmatig handelt jegens zowel het kind als [eiser], door het kind en [eiser] publiekelijk in verband te brengen met mishandeling en/of seksueel misbruik in familiale context.

4.17. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de bestuurders van de Stichting daarbij een persoonlijk verwijt valt te maken. Zij zijn degenen die de teksten en afbeeldingen van het kind op internet hebben geplaatst. Juist ook vanwege de persoonlijke betrokkenheid van verschillende (zo niet alle) bestuursleden, hadden zij zich het belang van vooral het kind aan moeten trekken en daarnaar moeten handelen. De bestuursleden hebben ongenuanceerde en ongefundeerde uitlatingen op het internet geplaatst of laten plaatsen die een willekeurige lezer doen aannemen dat het kind is mishandeld en/of seksueel misbruikt door zijn vader. Zij hadden zich de ernst van de uitlatingen over de mishandeling en/of het seksueel misbruik van het kind door zijn vader in samenhang met het gebrek aan objectieve ondersteuning voor de inhoud van die uitlatingen moeten realiseren en daaraan de consequentie moeten verbinden om zich te onthouden van de uitlatingen in de vorm waarin die op het internet zijn verschenen. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter de vorderingen, voor zover toewijsbaar, ook jegens de individuele bestuursleden toewijsbaar.
IEF 14941

Veroordeling inbreuk op fotografisch werk om proceskosten laag te houden

Ktr. Rechtbank Overijssel 12 mei 2015, IEF 14941 (Masterfile tegen Amigo)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Masterfile vordert een verklaring voor recht dat Amigo inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op het fotografisch werk "Close-up van winkelwagen met cursor". Amigo heeft een schikkingsvoorstel gedaan, maar geen reactie van Masterfile ontvangen. Amigo heeft de vordering onvoldoende gemotiveerd weersproken en wordt door de kantonrechter om proceskosten te voorkomen veroordeeld om schadevergoeding ad €450,00 te betalen. De wettelijke rente over de opslag ad €129,00 wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat Masterfile dat bedrag reeds heeft betaald. Een betalingsmogelijkheid is veelal mogelijk met de incassogemachtigde.

3. (...) Ter informatie aan Amigo geldt nog dat het veelal mogelijk is om na vonnis een betalingsregeling overeen te komen met de incassogemachtigde van Masterfile, maar daarbij moet worden opgemerkt dat deze niet verplicht is een dergelijke regeling overeen te komen. Het is aan Masterfile om de tenuitvoerlegging van dit vonnis met de door Amigo aangevoerde omstandigheden al dan niet rekening te houden.

IEF 14936

Inzage in ombouw-franchiseovereenkomst C1000-Jumbo

Hof 's-Hertogenbosch 17 maart 2015, IEF 14936; ECLI:NL:GHSHE:2015:939 (Jumbo tegen franchisenemers)
Franchise. Geschil tussen supermarktfranchisegever en franchisenemers na opzegging c.q. ontbinding van de franchiseovereenkomsten door de franchisegever. Vorderingen ex artikel 843a Rv. Eisvermeerdering is in strijd met de in beginsel strakke twee conclusie-regel. Het Hof vernietigt het vonnis voor zover inzage werd bevolen in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Jumbo moet afschriften verstrekken van de franchiseovereenkomsten en afspraken met franchisenemer om de C1000-supermarkt in vestigingsplaats X om te bouwen tot een Jumbo en de verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde. Jumbo mag bedrijfsvertrouwelijke gegevens weglakken.

3.14.
Voor toewijzing de vordering onder III is vereist dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. [geïntimeerden] hebben aan de onderhavige vordering ex artikel 843a Rv ten grondslag gelegd dat zij daarin inzage wensen omdat zij (nog) gecompenseerd moeten worden door Jumbo. Meer in het bijzonder voeren [geïntimeerden] aan een belang bij deze vordering te hebben nu Jumbo meent [geïntimeerden] voor een bedrag van € 3,8 miljoen buiten spel te kunnen zetten. Ook voeren zij aan dat zij nog steeds niet gecompenseerd zijn voor de opening van Jumbo [vestigingsplaats 6] en (inmiddels) Jumbo [vestigingsplaats 7]. Jumbo heeft hiertegen ingebracht dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling de rechtsbetrekking tussen Jumbo en [geïntimeerden] niet aangaat. De presentatie waarin aan de Compensatie- en aanvullende Goodwill wordt gerefereerd (overgelegd als productie 26 door [geïntimeerden]) is aan C1000 ondernemers gegeven. Voor de situatie dat een C1000 in het verzorgingsgebied van [geïntimeerden] is in artikel 4 FO een specifieke regeling getroffen, aldus Jumbo.
Naar het hof is onvoldoende gebleken dat [geïntimeerden] een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv hebben bij inzage in de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling. Anders dan [geïntimeerden] menen, is de wens exact te weten te komen hoe Jumbo hen in haar optiek dient te compenseren, in dit kader onvoldoende. Zij stellen immers niet, althans niet voldoende duidelijk, dat Jumbo enige verplichting om [geïntimeerden] te compenseren hebben geschonden en zo ja welke. Ook ligt niet voldoende voor de hand dat de Compensatie- en aanvullende Goodwillregeling informatie bevat over een eventuele schending van een compensatieverplichting, nu aan deze regeling is gerefereerd in een presentatie aan C1000 ondernemers en voor compensatie van [geïntimeerden] er een specifieke regeling is.

Het hof opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Jumbo, uitvoerbaar bij voorraad, jegens [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3] om binnen vier weken na heden te geven inzage in en, op kosten van [geïntimeerde] [vestigingsplaats 3], een afschrift van de overeenkomsten c.q. afspraken met de franchisenemer te [vestigingsplaats 6], zowel in de FO zoals die in het verleden tot stand is gekomen met C1000 als in de “nieuwe” FO met Jumbo en in alle correspondentie en gespreksverslagen inzake de voornemens om de C1000 supermarkt om te bouwen tot een Jumbo supermarkt en de mogelijke verplaatsing c.q. verkoop van de exploitatie aan Jumbo of een derde en de onderhandelingen dienaangaande, met dien verstande dat Jumbo de passages met bedrijfsvertrouwelijke gegevens met betrekking tot de supermarkt te [vestigingsplaats 6] zal mogen weglakken, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,-- per keer of dag(deel) dat Jumbo in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 500.000,--;