Overnemen van indeling webwinkel auteursrechtinbreuk
Rechtbank Rotterdam 25 november 2015, IEF 15473; ECLI:NL:RBROT:2015:8708 (Bronze and more)
Auteursrecht. Partijen voerden gezamenlijk een webwinkel waarop zij bronzen beelden te koop aanbieden. Na hun echtscheiding komt de webwinkel in het bezit van eiseres. Kort daarna start gedaagde een eigen webwinkel, ook handelend in bronzen beelden. Volgens eiseres heeft gedaagde delen van haar website gekopieerd en zij eist dat hij onmiddellijk deze inbreuk op haar auteursrechten op de inrichting van haar website staakt. De vorderingen op deze grondslag worden toegewezen. De vordering tot algehele staking van webwinkel op grond van oneerlijke concurrentie en echtscheidingsconvenant afgewezen.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de op de website geplaatste foto’s op zichzelf beschouwd kwalificeren als werken in auteursrechtelijke zin. Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt voor de afzonderlijke teksten ter aanprijzing van de bronzen beelden en andere artikelen. Weliswaar zijn deze teksten van algemene aard, maar door de gemaakte keuzes en rangschikking van de woorden voldoen ook zij aan de hiervoor weergegeven werktoets. Dit laatste geldt evenzeer voor de inrichting van de website als geheel. Het aangekochte, door [gedaagde] aangeduid als “huis, tuin en keuken” frame, laat voldoende ruimte voor het maken van creatieve keuzes. Ook het enkele feit dat op de website tevens afbeeldingen of teksten staan die afkomstig zijn van leveranciers en deze toestemming voor verder gebruik hebben gegeven, doet niet af aan de omstandigheid dat bij de samenstelling van de inhoud en de inrichting van de website als geheel creatieve keuzes zijn gemaakt, waardoor de website van [eiseres] als werk kwalificeert.
4.5. Er veronderstellenderwijs vanuit gaande dat partijen destijds gezamenlijk de website hebben opgesteld en teksten hebben bedacht – hetgeen [gedaagde] ten verwere heeft aangevoerd, maar door [eiseres] is weersproken; zij stelt deze zelf te hebben samengesteld – is sprake van een gemeenschappelijke werk. De handhaving daarvan kan door een ieder van hen geschieden (art. 26 Aw), maar dat betekent niet dat ook ieder van hen los van de ander dit werk mag exploiteren. Ter zake daarvan moet worden aangenomen dat krachtens het algemene artikel 3:166 BW e.v. steeds de instemming van een ieder is vereist. Voor zover nog relevant wordt met betrekking tot de op de website voorkomende foto’s overwogen dat [gedaagde] in eerste instantie heeft gesteld dat deze allemaal afkomstig zijn van de leverancier, maar ter zitting de stelling van [eiseres] dat zijzelf een deel van deze foto’s heeft gemaakt niet meer heeft betwist. Een en ander leidt tot de conclusie dat er in rechte vanuit kan worden gegaan dat [eiseres] als maker van een deel van de foto’s en in ieder geval als medemaker van de teksten en de inrichting van de website als geheel kwalificeert, zodat het [gedaagde] niet was toegestaan zonder de instemming van [eiseres] haar website te kopiëren of te wel in termen van de wet op ongeoorloofde wijze te verveelvoudigen.
4.7. Vaststaat dat [gedaagde] teksten van de website van “Bronzeandmore” letterlijk heeft overgenomen op zijn eigen website zonder daarvoor eerst toestemming aan [eiseres] te vragen. Dat hij foto’s van de website van [eiseres] heeft overgenomen is evenmin betwist door [gedaagde] . Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte producties blijkt bovendien dat naast het overnemen van de afbeeldingen met de daarbij behorende teksten [gedaagde] gekozen heeft voor een gelijke inrichting van de website, dat wil zeggen dat hij de “header” en de rubrieken “Winkelwagen (leeg)”, “Uw gegevens” en “Bestellen” op precies dezelfde locatie heeft geplaatst. Voor zover er verschillen zijn aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld in de combinatie van de hoofdtekst en de daarnaast links gelegen tekst, zijn die ondergeschikt. Daarmee wordt niet afgedaan aan de zeer gelijkende totaalindruk van de websites. De conclusie is dat [gedaagde] met het overnemen van (delen van de) website van [eiseres] inbreuk heeft gemaakt op het (mede) auteursrecht van [eiseres] .
4.13. Anders dan [gedaagde] echter meent, komt aan het echtscheidingsconvenant wel degelijk betekenis in deze toe. Weliswaar is in de bepalingen daarvan ter zake van de webwinkel niet letterlijk bepaald dat het [gedaagde] niet zou zijn toegestaan concurrerende werkzaamheden aan te vangen, maar zeker in een geval als het onderhavige geldt dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere dan de puur taalkundige betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013 (Lundiform/Mexx), ECLI:NL:HR:2013:BY8101). Nu het hier om een echtscheiding gaat, brengt een redelijke uitleg mee dat er vanuit mag worden gegaan dat de overeengekomen verdeling er toe strekte [eiseres] in staat te stellen haar werkzaamheden in de webwinkel voort te zetten en daaruit inkomsten te halen, te meer nu daartegenover stond dat [gedaagde] de hele inboedel kreeg. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat het daarbij niet past om gelijk nadat het convenant was gesloten gelijksoortige concurrerende werkzaamheden aan te vangen. [eiseres] mocht van [gedaagde] verwachten dat hij zich daarvan zou onthouden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een redelijke uitleg van de overeenkomst ook meebrengt dat dit ‘verbod’ niet eeuwigdurend is. Gelet op het feit dat het thans meer dan twee jaar geleden is dat het convenant werd overeengekomen, kan het [gedaagde] niet meer verboden worden om – binnen de grenzen van hiervoor geschetste algemene kader en de auteursrechten van [eiseres] respecterend – concurrerende werkzaamheden te ondernemen. Dat hij de algemene grenzen als hiervoor ponder 4.12. geschetst heeft overtreden is niet vast komen te staan, nu van een stelselmatige benadering van klanten niet gebleken. [eiseres] heeft dit wel gesteld maar zij heeft deze stelling, ook na gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onder overlegging van producties, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Aan nadere bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
Strafrecht. Bewezenverklaring van (medeplegen van) handel in merkvervalste goederen, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie waarvan verdachte de leider was. Bewijs rechtmatig verkregen. Aangiftes merkhouders bruikbaar. Geen gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn en feit dat verdachte alweer ruim 3 jaar op vrije voeten is en geen justitiecontacten meer heeft gehad. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan voorarrest (105 dagen), 180 dagen voorwaardelijke gevangenisstraf met proeftijd van 3 jaar, 240 uur taakstraf en geldboete van € 10.000.
Gemeenschapsmerk. Bevoegdheidsincident. Bevoegdheid ogv 97 lid 5 GMVo, 82 lid 5 GModVo en 7 lid 2 EEX-II Vo door invoer in Nederland. Crocs vordert een inbreukverbod tegen Real. Real stelt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is. De rechter wijst dit verweer af. De goederen zijn aangetroffen door de douane in Nederland, wat leidt tot een inbreuk op artikel 9 GMVo en een dreigende inbreuk in Nederland. Dat de goederen voor winkels in Duitsland bestemd zijn doet niet af aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank is internationaal en relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen.
Handelsnaam. Vaststellingsovereenkomst. Lichtfabriek Haarlem komt in rechte op tegen de handelsnaam als gevoerd door de Goudse Lichtfabriek op grond van haar oudere handelsnaamrechten. Zij vordert dat de Goudse Lichtfabriek het voeren van de handelsnaam Lichtfabriek in alle vormen staakt. Anders dan Lichtfabriek Haarlem beweert, oordeelt de rechter dat zij gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de Goudse Lichtfabriek niet is nagekomen en zij wordt geboden dit alsnog te doen. De vorderingen worden deels toegewezen.
Uitspraak ingezonden door Koen Konings,
Uitspraak ingezonden door Lisbeth Depypere en Tom Heremans,
Octrooirecht. Spoedeisend belang. Agfa is houdster van EP 327. Er is een CTP-overeenkomst tussen partijen overeengekomen, op grond waarvan beide partijen voor een bepaalde pool van octrooien zes licentieopties kunnen uitoefenen. Volgens Agfa valt EP 327 niet onder de overeenkomst. Fuji bestrijdt dit, maar zegt momenteel geen gebruik te willen maken van haar optierecht. Drukplaten worden sinds 2005 op de markt gebracht, maar tot mei 2013 heeft Agfa gewacht om Fuiji aan te spreken. Agfa begint een procedure tegen Fuji op grond van inbreuk op EP 327. De rechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang aan de zijde van Agfa bestaat nu zij niet voortvarend gehandeld heeft. De voorzieningen worden afgewezen.
Uitspraak mede ingezonden door Wouter de Jong,
Uitspraak ingezonden door Rens Jan Kramer,