Vraag aan HvJ EU of een informatieverzoek over herkomst en distributiekanalen van goederen moet worden beschouwd als ingediend tijdens een IE-procedure
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 24 juni 2015, IEF 15249, zaak C-427/15 (New Wave CZ tegen Alltoys spol)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Verzoekster is een procedure gestart tegen verweerster Alltoys om alle informatie te krijgen over de herkomst en distributiekanalen van schooltassen/rugzakken van het merk Megababe die verweerster heeft opgeslagen of op de markt gebracht. Verzoekster stelt dat verweerster inbreuk maakt op haar industriële eigendomsrechten. Zowel in eerste aanleg als in beroep (26-04-2011) wordt haar verzoek om informatie te verkrijgen afgewezen. Verweerster krijgt wel het bevel tot staken van haar handelwijze. In hoger beroep wijzigt de rechter de uitspraak en moet verweerster de gevraagde informatie alsnog aan verzoekster verstrekken. De rechter oordeelt dat verweerster op een eerder verzoek van verzoekster (in 2009) onvolledige informatie heeft verstrekt en dat dit tegen de doelstelling van (artikel 8, lid 1, van) richtlijn 2004/48 indruist.
Verweerster gaat daarop in cassatie. Zij stelt dat het Hof van Beroep onvoldoende is ingegaan op de vraag of de gevraagde verstrekking van informatie evenredig is in verhouding tot de ernst van de inbreuk. Zij voegt in juli 2012 aan haar betoog toe dat zij bij het Sloveense bedrijf Live originele, bij dat bedrijf geproduceerde goederen heeft gekocht die door een handelsmerk beschermd zijn. Zij meent dat de merkrechten daarmee uitgeput zijn. Verzoekster heeft nooit zelf Megababeproducten vervaardigd. Verweerster meent dat verzoekster parallelle invoer niet kan blokkeren omdat invoer door verweerster steeds met toestemming van producent Live plaatsvond.
De verwijzende Tsjechische rechter (Hooggerechtshof) constateert dat er verschil is tussen de bewoordingen van de Tsjechische IE-wet en richtlijn 2004/48. De Tsjechische wet biedt de mogelijkheid om informatie te vorderen ‘in een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een recht’, en de Richtlijn legt aan de EULS de verplichting op om ervoor te zorgen dat om informatie kan worden verzocht ‘tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele eigendomsrecht’. De verwijzende rechter ziet het recht op informatie als secundair recht dat (pas) ontstaat bij een inbreuk, zodat de gerechtelijke procedure betreffende informatieverstrekking zelf geen procedure wegens inbreuk op een recht kan zijn. Zijn twijfel blijft echter bestaan voor wat betreft uitleg van de gehele zin in de richtlijn ‘tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht’. Hij besluit het HvJ EU de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:
“Moet artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele- eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat, indien de verzoekende partij na de definitieve beëindiging van een gerechtelijke procedure waarin is geoordeeld dat inbreuk is gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht, in een afzonderlijke gerechtelijke procedure verzoekt om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten waarmee op dat intellectuele eigendomsrecht inbreuk wordt gemaakt (bijvoorbeeld om de schade nauwkeurig te kunnen begroten en vervolgens schadevergoeding te kunnen vorderen), dit verzoek moet worden beschouwd als ingediend tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht?”
Handelsregister. Privacy. Verzoeker Salvatore Manni is enig bestuurder van een bouwonderneming. Hij dagvaardt de KvK van Lecce (verweerster) omdat verweerster in haar handelsregister heeft opgenomen dat hij eerder (in 1992) failliet verklaard is geweest. Hij stelt dat hij hierdoor schade lijdt bij verkoop van zijn wooneenheden en eist dat verweerster zijn naam anonimiseert of afschermt en dat hij een schadevergoeding ontvangt. De Rechtbank wijst de vordering toe met name gezien de tijd die inmiddels is verstreken. Verweerster gaat in cassatieberoep. Zij stelt dat het handelsregister een openbare databank is met als essentiële functie het (op verzoek) informeren over relevante gegevens van bedrijven. Voor de verwijzende Italiaanse rechter (Hof van Cassatie) gaat het om de vraag of er op grond van een ‘recht om vergeten te worden’ gegevens die bij wet aan verweerster zijn toevertrouwd, mogen worden gewist, geanonimiseerd, of na zekere tijd afgeschermd.
Uitspraak ingezonden door Eliëtte Vaal,
Uitspraak ingezonden door Vivien Rörsch, Tobias Cohen Jehoram,
Beeldmerk. Verzoekster EE Ltd. heeft aanvraag gedaan voor een gemeenschapsbeeldmerk bestaande uit witte puntjes op een grijze, blauwe, gele en ivoorkleurige achtergrond. Deze aanvragen zijn afgewezen op absolute gronden door de kamer van beroep, omdat de tekens inherent geen onderscheidend vermogen hadden; dat wordt door het Gerecht EU bevestigd. Het teken is niet geldig als merk voor telecommunicatie goederen en diensten (telefooncovers).
Gemeenschapsmodellenrechten. Appellant verzoekt om vernietiging van de nietigheidsprocedure tegen zijn model voor een riem met daarop 'diesel' gestanst ingezet door oudere internationale merkhouder van het woordmerk DIESEL. Maar ziet zijn verzoek afgewezen, er is verwarringsgevaar en DIESEL bewijst normaal gebruik. De vordering om de nietigheid af te wijzen slaagt niet en wordt afgewezen.
AMI 2015 juli/augustus
