Filter
  • Datum
  • Dossier
  • Instantie
zoeken

Dossiers

 
 
19.934 artikelen gevonden
IEF 12649

Deze radijs valt niet onder niet-octrooieerbare uitzondering van wezenlijk biologische aard

Rechtbank Den Haag 8 mei 2013, IEF 12649; ECLI:NL:RBDHA:2013:19677 (Cresco handels-B.V. tegen Taste of Nature, et vice versa)
Zie eerder IEF 10846. Octrooirecht. Geen uitzondering wezenlijk biologische processen uitgesloten van octrooieerbaarheid. Bewijslast inbreuk en nieuwheidsschadelijke verhandeling. Bij brief is Cresco medegedeeld dat zij met de verhandeling van de Red Radish Cress en (Red) Purple Radish Cress inbreuk maakt op het octrooi en is zij gesommeerd om de inbreuk te staken. Cresco heeft de verhandeling van deze spruitplanten daarna voortgezet.

Cresco vordert de nietigverklaring van het octrooi EP1 290 938. Aan haar vordering legt Cresco ten grondslag dat het octrooi niet nieuw is, niet inventief is, niet nawerkbaar is, een “ontdekking” is in de zin van artikel 52 lid 2 sub a EOV en tevens valt onder de uitzondering op octrooieerbaarheid van artikel 53 sub b EOV voor werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren.

De Rechtbank houdt de zaak niet aan vanwege de aanhangige oppositieprocedure in de Tomaten- en Broccolizaken en oordeelt dat de uitzondering op de "octrooieerbaarheid van werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten", ex 53 sub b EOV, niet van toepassing is.

Het verweer van Cresco is gebaseerd op de "uitholling van de vrijstelling voor de werkwijzen van wezenlijk biologische aard"(5.5) en "dat de werkwijze-uitzondering (mede) is bedoeld om de octrooiering van niet-beïnvloedbare biologische processen te voorkomen" (5.6). Het betoog van Cresco dat de werkwijze-uitzondering van toepassing moet zijn omdat het octrooi ToN het recht geeft zich te verzetten tegen de vervaardiging van de geclaimde plant en zodoende “indirect ook bescherming biedt” aan de werkwijze waarmee de plant wordt vervaardigd, snijdt geen hout. Een beroep op Brüstle en WARF, artikel 64 lid 2 EOV en artikel 3 lid 1 ROW 1995 kan Cresco ook niet baten.

De rechtbank draagt in de zaak 12-577 Taste of Nature op te bewijzen dat Cresco inbreuk maakt of heeft gemaakt op het octrooi.

In de beide zaken draagt de rechtbank Cresco op te bewijzen dat Koppert producten volgens het octrooi al voor de datum van aanvraag van het octrooi aan afnemers heeft geleverd en bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen.

Geen aanhouding
5.1. De rechtbank is ermee bekend dat bij het Europees Octrooibureau een oppositieprocedure aanhangig is waarin de Grote Kamer van beroep is gevraagd een oordeel te geven over de toelaatbaarheid van product-by-process conclusies op planten onder artikel 53 sub b EOV (G 2/12). Niet in geschil is dat die vraag min of meer gelijk is aan de vraag over de uitleg van artikel 53 sub b EOV die voorligt in de onderhavige procedure. Niettemin hebben beide partijen de rechtbank uitdrukkelijk verzocht de onderhavige zaak niet aan te houden in afwachting van het oordeel van de Grote Kamer. De rechtbank zal hen daarin volgen omdat allerminst zeker is dat de Grote Kamer een inhoudelijk oordeel zal geven nu de opposant zich inmiddels heeft teruggetrokken uit de zaak en, als er wel een inhoudelijk oordeel komt, dit oordeel naar de inschatting van beide partijen jaren op zich zal laten wachten.

Uitzondering niet van toepassing
5.4. Voorop staat dat het deel van artikel 53 sub b EOV waar Cresco een beroep op doet, blijkens de daarin gebruikte termen uitsluitend betrekking heeft op “werkwijzen”. De in conclusie 1 geclaimde uitvinding betreft daarentegen niet een werkwijze, maar een plant, dat wil zeggen een voortbrengsel. Dat de geclaimde plant mede is gedefinieerd aan de hand van de productiewijze maakt dat niet anders. Gelet op het in het EOV consistent gehanteerde onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen kan uit het gebruik van de term “werkwijze” worden afgeleid dat de opstellers van het Verdrag er bewust voor hebben gekozen voortbrengselen niet onder de reikwijdte van dit deel van artikel 53 sub b EOV te brengen. Het belang van het onderscheid tussen werkwijzen en voortbrengselen in dit kader wordt nog onderstreept door het feit dat het onderscheid ook terugkomt in artikel 53 sub b EOV zelf. Naast de uitzondering voor werkwijzen waar Cresco een beroep op doet, kent artikel 53 sub b EOV immers een specifieke uitzondering voor bepaalde voortbrengselen, te weten planten- en dierenrassen.

5.5. Het verweer van Cresco dat het toekennen van octrooibescherming aan planten die met werkwijzen van wezenlijk biologische aard verkrijgbaar zijn, leidt tot een “uitholling” van de vrijstelling voor de werkwijzen van wezenlijk biologische aard, gaat niet op. Cresco betoogt in dit verband dat de aanvrager van een octrooi de vrijstelling eenvoudig zou kunnen omzeilen door de vervanging van een werkwijze-conclusie door een product-byprocess claim. Cresco miskent met dat betoog dat er wezenlijk andere eisen gelden voor de verlening van een octrooi op een veredelingsmethode, dan voor een octrooi op een als product-by-process geclaimde plant. Een als product-by-process geclaimde plant is immers een voortbrengsel-uitvinding. Voor een als product-by-process geclaimde plant kan dus alleen een octrooi worden verleend als de plant nieuw en inventief is. Het enkele feit dat de werkwijze waarmee de plant is verkregen nieuw en inventief is, maakt de plant niet nieuw en inventief. Een uitvinder die enkel een nieuwe en inventieve variant van een werkwijze van wezenlijk biologische aard heeft ontwikkeld, kan de uitzondering dus niet ontlopen door zijn uitvinding te formuleren als een product-by-process claim. Anders gezegd: de uitvinder van een nieuwe en inventieve variant van een werkwijze van wezenlijk biologische aard kan de vrijstelling alleen ontlopen door ook een andere, niet van octrooiering uitgesloten uitvinding te doen en daarvoor octrooi aan te vragen. Tot een uitholling van de vrijstelling leidt dat niet.

5.6. Cresco heeft daarnaast betoogd dat de door haar ingeroepen werkwijzeuitzondering (mede) is bedoeld om de octrooiering van niet-beïnvloedbare biologische processen te voorkomen. Zoals ook de Grote Kamer heeft geconstateerd (zie ook GKvB 9 december 2010, G 01/08, p. 65, voorlaatste alinea), is dat geen zinvolle uitleg van de werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub EOV. Niet-beïnvloedbare biologische processen zij niet-technisch en niet-reproduceerbaar en stranden daarom al op de in artikel 52 EOV gestelde eisen aan octrooieerbare uitvindingen. Voor dergelijke processen is een uitzondering op octrooieerbaarheid dus niet nodig. Daar komt bij dat de veredelingsmethoden waarmee de door ToN geclaimde plant verkrijgbaar zijn, wel degelijk reproduceerbaar zijn en menselijk ingrijpen veronderstellen. Als de door Cresco voorgestelde ratio van de werkwijze-uitzondering wel zou worden aanvaard, pleit dat dus niet voor toepassing van de uitzondering op de specifieke, door ToN geclaimde uitvinding.

5.7. Het betoog van Cresco dat de werkwijze-uitzondering van toepassing moet zijn omdat het octrooi ToN het recht geeft zich te verzetten tegen de vervaardiging van de geclaimde plant en zodoende “indirect ook bescherming biedt” aan de werkwijze waarmee de plant wordt vervaardigd, snijdt geen hout. Uitsluitend de geclaimde materie, dat wil zeggen de door de conclusies gedefinieerde uitvinding, moet voldoen aan de eisen van octrooieerbaarheid. Dat het vervaardigen van de geclaimde materie een aan de octrooihouder voorbehouden handeling is, maakt dat vervaardigen niet tot een onderdeel van de geclaimde materie. Een tegengesteld oordeel zou ook de ongerijmde consequentie hebben dat geen enkel product meer octrooieerbaar is omdat er altijd voorbehouden handelingen zullen zijn die niet aan de eisen van octrooieerbaarheid voldoen, alleen al omdat vele voorbehouden handelingen niet nieuw en inventief zijn.

5.8. Ook de verwijzing naar uitspraken van het Hof van Justitie en de Grote Kamer over het gebruik van menselijke embryo’s (HvJ EU 18 oktober 2011, C-34/10, Brüstle en GKvB 25 november 2008, G 2/06, WARF), kan Cresco niet baten. Anders dan Cresco heeft gesuggereerd, volgt uit die uitspraken niet dat een op werkwijzen betrekking hebbende uitzondering altijd mede betrekking heeft op de voortbrengselen van de werkwijze. De uitzondering die in die zaken aan de orde was, te weten de uitzondering voor het commerciële gebruik van menselijke embryo’s in de zin van de artikelen 6 lid 2 sub c van de Biotechnologierichtlijn en 28 sub c van de Uitvoeringsregels EOV, is namelijk niet een werkwijze-uitzondering, maar een uitzondering voor alle uitvindingen (dus werkwijzen èn voortbrengselen) die betrekking hebben op het gebruik van menselijke embryo’s. De vraag die in die zaken voorlag was dan ook niet of voortbrengselen van een uitgezonderde werkwijze onder de uitzondering kunnen vallen, maar of een conclusie die niet uitdrukkelijk het gebruik van embryo’s vermeldt, daarop toch betrekking kan hebben in de zin van de genoemde bepalingen. Bovendien is de ratio van die uitzondering wezenlijk anders dan de ratio van de werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub b EOV. Het commerciële gebruik van embryo’s wordt geacht strijdig te zijn met de goede zeden in de zin van artikel 53 sub a EOV. Die uitzondering dient er dus toe om tegen te gaan dat de uitgezonderde technieken worden toegepast. De werkwijze-uitzondering van artikel 53 sub b EOV heeft een tegenovergestelde ratio. De werkwijze-uitzondering is juist bedoeld om kwekers de ruimte te geven om met klassieke veredelingsmethoden nieuwe plantenrassen te ontwikkelen (zie ook GKvB 9 december 2010, G 01/08, p. 66). Die twee verschillen maken dat de aangehaalde uitspraken een zo wezenlijke andere rechtsvraag beantwoorden, dat zij geen houvast bieden bij de uitleg van artikel 53 sub b EOV.

5.9. De verwijzing van Cresco naar artikel 64 lid 2 EOV kan haar evenmin baten. Dat artikel bepaalt dat de aan een octrooi op een werkwijze verbonden rechten zich uitstrekken tot voortbrengselen die rechtstreeks zijn verkregen met die werkwijze. Die bepaling heeft geen betrekking op de geldigheid van octrooien, maar op de rechtsgevolgen van een octrooi. De regel van artikel 64 lid 2 EOV is dus niet van toepassing in de context van artikel 53 sub b EOV (zie ook GKvB 20 december 1999, G 1/98, Novartis II). Er is evenmin grond om de uit artikel 64 lid 2 EOV blijkende regel naar analogie toe te passen in het kader van artikel 53 sub b EOV. Uit het feit dat de wetgever redenen heeft gezien om een voortbrengsel te beschermen als de productiewijze ervan beschermd is, volgt niet dat als de wetgever redenen heeft gezien om een werkwijze niet te beschermen, ook de voortbrengselen daarvan niet beschermd mogen worden. Uit het voorgaande blijkt dat die gevolgtrekking in ieder geval niet kan worden gemaakt ten aanzien van de specifieke uitzondering waarop Cresco zich beroept. Dat die gevolgtrekking meer in het algemeen niet concludent is, blijkt wel uit het feit dat het gegeven dat niet-nieuwe werkwijzen niet in aanmerking komen voor octrooibescherming, ook niet uitsluit dat er octrooien worden verleend voor nieuwe voortbrengselen van die werkwijzen.

5.10. Ten slotte heeft Cresco erop gewezen dat artikel 3 lid 1 sub d van de Rijksoctrooiwet (hierna: ROW 1995), in tegenstelling tot artikel 53 sub b EOV, voortbrengselen van werkwijzen van wezenlijk biologische aard wel uitdrukkelijk uitzondert van octrooiering. Niet in geschil is echter dat de geldigheid van het octrooi van ToN moet worden getoetst aan het EOV. Bij de uitleg van dat Verdrag is de tekst van een nationale wet zoals de ROW 1995, niet relevant. Datzelfde geldt voor de opmerking van de Staatssecretaris dat het voor zich spreekt dat door werkwijzen van wezenlijk biologische aard verkregen voortbrengselen ook niet vatbaar zijn voor octrooi (Handelingen II 1994- 1995, p. 1643-45).

Geen ontdekking
5.12. Cresco heeft ook aangevoerd dat de in conclusies 1 geclaimde plant een ontdekking betreft in de zin van artikel 52 lid 2 sub a EOV. Daarbij heeft Cresco erop gewezen dat de heer X van Koppert heeft verklaard dat het idee van de geclaimde plant is ontstaan toen in een veld van groene radijsspruiten een bleekrode radijsspruit werd gevonden. De ontdekking van de bleekrode spruit op zichzelf vormt echter niet de geclaimde uitvinding, maar heeft de uitvinder slechts op het spoor gezet om de geclaimde plant te ontwikkelen. Of de bij die ontwikkeling gebruikte methoden inventief zijn, is – anders dan Cresco meent – niet relevant bij de toets aan artikel 52 lid 2 sub a EOV.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 12648

Door Tyraps is er een niet-verende uitvoering, maar dat is geen schending van de overeenkomst

Vzr. Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, zaaknr. C/09/439313 / KG ZA 13-294 (Total Systems B.V. tegen Potveer B.V.)
Octrooirecht. Executie vaststellingsoverenkomst. Zie eerder IEF 10298. Partijen houden zich bezig met ontbolmachines. Potveer is houdster van het Nederlandse octrooi NL1027378 voor een inrichting voor het ontbollen van bolgewassen.

Dat er op de inrichtingen - door de gebruiker - tyraps zijn aangebracht op (het uiteinde van) de bolneusgeleiders zodat er geen of minder speling is, is nog geen overtreding van de vaststellingsovereenkomst, omdat de bolneusgeleider star en niet verend is. Met het opnemen van het begrip “verend” in bijlage 4 hebben partijen naar voorlopig oordeel niet willen vastleggen dat een niet-verende uitvoering een schending van de overeenkomst inhoudt.

Het is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Total Systems de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden. De voorzieningenrechter verbiedt Potveer de aangezegde dwangsommen te innen.

4.14. Voorts geldt ten aanzien van de bij Van Ruiten Fleur B.V. aangetroffen inrichtingen dat de daarop – door de gebruiker – aangebrachte zogenoemde tyraps maken dat (het uiteinde van) de bolneusgeleiders geen of minder speling hebben. Daarmee overtreedt Total Systems de vaststellingsovereenkomst, zo stelt Potveer, omdat de bolneusgeleider star en niet verend is. Dat de bolneusgeleider moet zijn uitgevoerd met een verend uiteinde, zoals Potveer verwijzend naar bijlage 4 lijkt te veronderstellen, is voorshands oordelend evenwel onjuist. Partijen zijn overeengekomen dat een inrichting waarin niet de bolbodemgeleider, maar de bolneusgeleider verend is uitgevoerd toegestaan zal worden, omdat daarmee de door Potveer geoctrooieerde uitvinding in ieder geval niet wordt toegepast. Met het opnemen van het begrip “verend” in bijlage 4 hebben partijen naar voorlopig oordeel niet willen vastleggen dat een niet-verende uitvoering een schending van de overeenkomst inhoudt. Potveer heeft naar voorlopig oordeel ook niet aannemelijk gemaakt een redelijk belang te hebben bij het verbieden van een niet-verende uitvoering.
IEF 12647

Deken: Toegang tot portals of blogs zelfs aan te bevelen

Een reactie van Bas Martens, Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden op de ingezonden open e-mail Wouter Pors over de afschaffing van bibliotheken en het belang van blogs zoals bijvoorbeeld IE-Forum en EPLawPatentBlog.com.

Geachte Confrère,

Dank voor uw reactie op de dekencolumn [IEF 12640]. Dat wordt gewaardeerd. Met het opstellen van de betreffende paragraaf had ik wel uitvoeriger en preciezer kunnen zijn. Vanzelfsprekend gaat het niet om boeken of tijdschriften op papier. De advocaat moet beschikken over een instrumentarium dat hem in staat stelt om de zaken op een kwalitatief hoogwaardige manier te doen. Daarbij is de toegang tot portals of blogs wat ons betreft zelfs aan te bevelen. Ik heb het bijvoorbeeld zelf al meegemaakt – en hoor dat ook van andere advocaten – dat de toegang tot goede zoekmachines en portals ter zitting een groot voordeel kan brengen.

De Haagse orde heeft, daarop inspelend, bij het bestuur van het Paleis van Justitie twee jaar geleden aangedrongen op een openbaar wifi-netwerk. Inmiddels is dat geïmplementeerd en het werkt goed. Wij volgen de rechtspraak en het openbaar ministerie bij de ontwikkeling van de digitale dossiervorming en digitale uitwisseling van dossiers. En hoewel dat wat mij betreft nog onvoldoende uit verf komt, is het Twitter-account van de Haagse Orde, @haagseorde, ook bedoeld als vakinhoudelijk kwaliteitsinstrument. Ik zie dat advocaten uit de Haagse balie ervaringen uitwisselen en wijzen op bijzondere rechtspraak of nieuwsberichten. Dat is bemoedigend.

De zorg die ik wilde overbrengen betreft de constatering dat sommige kantoren de hele bibliotheek, dus zowel op papier als digitaal, de deur uit doen. Dan beschikken zij - ook ter zitting - niet over enig naslagwerk, al was het maar een bundel Tekst en Commentaar. Niet op alle rechtsgebieden zijn er zulke goede forums als de door u genoemde. Men mag over de Kluwers en Sdu’s van deze wereld zeggen wat men wil, maar de kwaliteit van het geleverde is over het algemeen goed. De juridische pagina’s van Wikipedia of de eerste tien zoekresultaten op Google (bijvoorbeeld) zijn niet altijd te vertrouwen. Dat was mijn punt. Als wij kantoren bezoeken kijken wij naar het totaalbeeld. Dat gaat van ‘the smell of the place’ in (https://www.youtube.com/watch?v=UUddgE8rI0E) tot de zakelijke controle van het verloop van de derdenrekening. In de gevallen waar ik op doelde staat de praktijk vaak ook anderszins onder druk. Meestal zijn er dan financiële zorgen en wordt er als eerste bezuinigd op de know-how.

Nogmaals dank voor uw reactie. Wellicht tot ziens op 16 mei. Dan hoop ik even te kunnen langskomen bij de housewarming van uw kantoor.

Met vriendelijke groet,

Bas Martens

IEF 12646

Recente lokale streekproducten

Recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Aanduidingen (BGA) en Beschermde Oorsprongbenamingen (BOB) aan het DOOR-register toegevoegd. Met de volgende 17 uitvoeringsverordeningen (EU) van de Commissie van maart-mei, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen:

   

Nr. 436/2013 (7 mei 2013) Queijo de Cabra Transmontano/Queijo de Cabra Transmontano Velho (BOB)), voor geitenkaas
Nr. 435/2013 (7 mei 2013) Βόρειος Μυλοπόταμος Ρεθύμνης Κρήτης (Vorios Mylopotamos Rethymnis Kritis) (BOB)), voor olijfolie
Nr. 434/2013 (7 mei 2013) Mâche nantaise (BGA), voor veldsla
Nr. 433/2013 (7 mei 2013) Κοπανιστή (Kopanisti) (BOB), voor zoutige, pittige kaas [aanvraag]
Nr. 425/2013 (7 mei 2013) Pesca di Leonforte (BGA), voor een gele perzik.
Nr. 424/2013 (7 mei 2013) Ptujski lük (BGA), voor een rode ui
Nr. 423/2013 (7 mei 2013) Stornoway Black Pudding (BGA), voor een varkensworst
Nr. 422/2013 (7 mei 2013) Fin Gras/Fin Gras du Mézenc (BOB), 'gemarmerd vlees'
Nr. 421/2013 (7 mei 2013) Porc du Sud-Ouest (BGA), varkensvlees
Nr. 269/2013 (18 maart 2013) Danablu (BGA), voor Deense blauwe kaas.
Nr. 268/2013 (18 maart 2013) Oberpfälzer Karpfen (BGA), voor Beierse Karper
Nr. 267/2013 (18 maart 2013) Chianti Classico (BOB)), voor rode Wijn; eerder ook bij GerechtEU, IEF 12103
Nr. 266/2013 (18 maart 2013) Münchener Bier (BGA)), voor Duits Bier
Nr. 265/2013 (18 maart 2013) Wachauer Marille (BOB)), voor Oostenrijkse abrikozen
Nr. 264/2013 (18 maart 2013) Cipolla Rossa di Tropea Calabria (BGA), Italiaans rode ui
Nr. 263/2013 (18 maart 2013) Mela Alto Adige/Südtiroler Apfel (BGA)), voor Zuid-Tiroler, rode appel
Nr. 262/2013 (18 maart 2013) Melon du Quercy (BGA), voor meloen

Meer weten over Geografische indicaties en herkomstaanduidingen (dossier overige - herkomstaanduiding via linkermenu).

IEF 12644

De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken

Rechtbank Den Haag 7 mei 2013, KG ZA 13-338 (Blue Gentian LLC/Emson en Tommy Teleshopping B.V. tegen Tel Sell)
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Modelrecht. Blue Gentian houdt zich bezig met ontwikkeling van huis- en tuinartikelen. Emson, Tommy Teleshopping en Tel Sell zijn aanbieders van consumentenproducten op thuiswinkel-televisiekanalen. Blue Gentian is houdster van een Gemeenschapsmodel voor 'slangen'. Emson en Tommy Teleshopping brengen dergelijke geplooide slangen op de markt onder de naam Xhose. Een slang die door de druk van het water in de lengterichting uitzet. Tel Sell verkoopt onder meer op haar website www.telsell.com een uitzettende tuinslang onder de naam Flex-able Hose. Blue Gentian c.s. stelt dat Tel Sell met haar slang inbreuk maakt op haar modelrecht, omdat sprake is van dezelfde algemene indruk. Zij beroept zich tevens op slaafse nabootsing van haar product.

Blue Gentian c.s. heeft terecht gewezen op het feit dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen, hierbij wijst zij op de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de groene kleur mogelijk iets afwijkt van het model.

Gezien de beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter, moet volgens de rechtbank worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt. De door Tel Sell gestelde vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden. Er is sprake van een inbreuk op het modelrecht van Blue Gentian. Het verbod kan worden toegewezen voor de gehele EU ook al moet vooralsnog worden aangenomen dat de inbreuk zich beperkt tot Nederland en België.

4.5. Blue Gentian c.s. heeft er echter terecht op gewezen dat het model niet uitsluitend wordt bepaald door technische eisen. In dit verband heeft Blue Gentian c.s. onder meer genoemd de grof geweven katoentextuur van de buitenmantel en de groene kleur.

4.6. Tel Sell bestrijdt niet dat naast de groene kleur ook de textuur uit de inschrijving van het model is af te leiden. Bij nauwkeurige bestudering van het model is deze inderdaad waarneembaar. Tel Sell voert ook niet aan dat de textuur eveneens een technische functie heeft. Beide kenmerken dienen daarom bij beoordeling van de overeenstemming tussen de Flex-Able Hose en het model in aanmerking te worden genomen. Tel Sell heeft ter zitting betoogd dat het Blue Gentian c.s. niet zou vrijstaan een kleur te monopoliseren, maar - wat er verder van dei niet gemotiveerde stelling zij - van monopolisering van een kleur is geen sprake omdat Blue Gentian c.s. zich op grond van het modelrecht niet kan verzetten tegen het gebruik van de kleur in het algemeen, maar alleen voor slangen en uiteraard uitsluitend indien ook overigens door de gesteld inbreukmakende slang geen andere algemene indruk wordt gewekt dan door het model.

4.7. De Flex-Able Hose vertoont beide kenmerken, zij het dat de gebruikte kleur groen mogelijk iets afwijkt van het model. Juist gezien de inderdaad beperkte vrijheid bij het ontwerp van een slang van het onderhavige type en uitgaande van de geldigheid van het model en dus het eigen karakter van het model, moet voorshands worden geoordeeld dat de Flex-Able Hose door aanwezigheid van deze kenmerken bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het model. De door Tel Sell gestelde - weinig opvallende - vouw in de buitenmantel is onvoldoende om tot een andere algemene indruk te leiden.

IEF 12643

STEG voorjaarslezing

Op woensdag 15 mei, 2013 organiseert STEG haar voorjaarslezing met de titel: "Op weg naar het Auteursparadijs: de Wet auteurscontractenrecht is aanstaande".

De lezing zal worden verzorgd door Prof. mr. P.B. Hugenholtz, hoogleraar Informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Instituut voor Informatierecht (IVIR). In juni 2012 is - na een lange en turbulente voorgeschiedenis - bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht).

Als het voorstel wordt aangenomen krijgen makers:
• recht op een redelijke vergoeding voor iedere verlening van een exploitatiebevoegdheid; de hoogte van deze vergoeding kan op verzoek van belanghebbenden door de minister van OCW worden vastgesteld;
• een aanvullende vergoeding als er een groot verschil is tussen de vergoeding en de opbrengsten van de exploitatie van het werk ('bestseller bepaling' );
• het recht op ontbinding van de overeenkomst met de exploitant als die het werk onvoldoende exploiteert ('non-usus bepaling').
Ook worden onredelijk bezwarende bedingen vernietigbaar verklaard, kan een geschillencommissie worden ingesteld voor de beslechting van geschillen en wordt de filmregeling aangepast.
In zijn lezing zal Prof. Bernt Hugenholtz (hoogleraar auteursrecht UvA en Directeur IViR) de hoofdlijnen van de nieuwe wet bespreken en ingaan op enkele van de meer controversiele aspecten ervan.
Locatie: Hortus Botanicus (Laranjazaal), Amsterdam.
Aanvang: 20.00 uur
Entree: EUR 50,- inclusief borrel na afloop
Aanmelden: inloop maar er is een beperkt aantal plaatsen.
Om zeker te zijn nu aanmelden via steg@online.nl

IEF 12642

Prejudiciële vragen omtrent interpretatie 'parodie'

Hof van Beroep Brussel 8 april 2013, Nr. 2011/AR/914 & 2011/AR/915 (Johan Deckmyn tegen Vandersteen c.s. / Vrijheidsfonds VZW tegen Vandersteen c.s.) - dossier zaak C-201/13
Uitspraak ingezonden door Johan Deckmyn, Fractieleider Vlaams Belang Gent.

Vervolg van IEF 9652. Auteursrecht. Definitie parodie. Prejudiciële vragen. Betreft een tussenarrest waarbij het Hof de zaak verwijst naar het Europees Hof van Justitie. Het is aan laatstgenoemde om te definiëren wat er onder parodie moet worden verstaan. Geïntimeerden zijn de erfgenamen van wijlen de heer Willebrord Vandersteen, auteur van de stripalbums 'Suske en Wiske'. De heer Deckmyn is lid van de politieke partij het Vlaams Belang. In januari 2011 heeft Deckmyn plooikalenders uitgedeeld, met daarop de vermelding 'De Wilde Weldoener', welke tekening overeen komt met de cover van het gelijknamige Suske en Wiske-album. Dezelfde tekening werd tevens gepubliceerd in het informatieblad van het Vlaams Belang. Vandersteen c.s. menen dat de gelaakte tekening en de mededeling ervan aan het publiek een schending van auteursrecht opleveren. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Vandersteen c.s. gegrond verklaard en stelde vast dat het Vrijheidsfonds en Deckmyn een inbreuk plegen op de auteursrechten van Vandersteen c.s..

In Richtlijn 2001/29 wordt het begrip 'parodie' niet gedefinieerd of omschreven en het Hof van Justitie heeft tot op heden het begrip 'parodie' niet uitgelegd. Prejudiciële vragen:

1. Is het begrip 'parodie' een autonoom Unierechtelijk begrip?
2. Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
- het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
- en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
- erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
- de bron vermelden van het geparodieerde werk.
3. Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?

IEF 12641

Voldoende mogelijkheid geboden weerwoord te geven

Rechtbank Amsterdam 3 mei 2013, LJN BZ9848 (eiser tegen TROS)
Uitspraak mede ingezonden door Bertil van Kaam en Remco Klöters, Van Kaam advocaten.

Mediarecht. Uitzending programma. Onrechtmatige publicatie. Eer en goede naam. Eiser drijft een opleidingsbureau voor onder andere rijinstructeurs. Op 26 maart 2013 is door het Tros programma 'Opgelicht?!' aandacht besteed aan eiser en zijn activiteiten met haar opleidingsbureau. Eiser vordert onder meer veroordeling van de Tros tot het staken van het doen van diffamerende uitlatingen over hem dan wel zijn bureau en dat Tros wordt veroordeeld tot het publiceren van een rectificatie. Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van eiser heeft ontvangen. Eiser is voldoende mogelijkheid geboden om een weerwoord te geven op de geuite klachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van Tros jegens eiser. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  Tros heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot aantal klachten over de werkwijze van [vennootschap 1] heeft ontvangen. Dat in het programma “Opgelicht?!” een vijftal klagers in de gelegenheid wordt gesteld om hun ervaringen te vertellen acht de voorzieningenrechter daarom op zichzelf niet onrechtmatig. De weergave van de ervaringen van de aan het programma meewerkende cursisten wordt omlijst door een voice-over die de diverse kritiekpunten samenvat alvorens (één of meer van) aan het programma meewerkende cursisten in eigen woorden de klacht weergeeft. Ook dit is als zodanig niet onrechtmatig. [eiser] heeft bovendien niet aannemelijk kunnen maken dat de kritiek op zijn handelwijze uit de lucht gegrepen is. Anders dan op de tot voor kort door hem gebruikte website is vermeld, krijgen cursisten kennelijk niet standaard een persoonlijke mentor die regelmatig hun studieprestaties bespreekt. Het verwijt dat cursisten, nadat het inschrijfgeld is betaald, ermee geconfronteerd worden dat zij ook de kosten voor het examen dienen te voldoen, blijkt juist. Het verweer van [eiser] dat hij die kosten vervolgens weer terugbetaalt doet er niet aan af dat de cursisten met een andere gang van zaken worden geconfronteerd dan zij op grond van de vooraf gegeven informatie mochten verwachten. Voorts heeft [eiser] niet weersproken dat in een periode van twee jaar slechts vier cursisten examen hebben gedaan, waarvan er maar twee zijn geslaagd. Dat op grond van deze feiten vraagtekens worden gesteld bij de bedrijfsvoering van [eiser] is begrijpelijk, en het in dat kader aan het woord laten van derden (niet-cursisten) acht de voorzieningenrechter dan ook niet onrechtmatig. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende mogelijkheid is geboden om een weerwoord op de geuite klachten gegeven. Hij heeft er zelf voor gekozen om dit te doen door middel van een e-mail. De inhoud daarvan is in de uitzending weergegeven. Het totaalbeeld dat uit de uitzending oprijst, namelijk dat door [vennootschap 1] niet datgene geboden wordt wat op grond van de door haar verstrekte informatie mag worden verwacht, is door [eiser] echter niet weerlegd. Dat dit veroorzaakt wordt door verkeerd handelen van docenten en betalingsgedrag van het UWV, zoals [eiser] stelt, kan daaraan niet afdoen. Mocht de stelling van [eiser] juist zijn, dan nog zijn dit omstandigheden die voor het bedrijfsrisico van [vennootschap 1] komen.

IEF 12640

Open e-mail aan Deken inzake afschaffing bibliotheken

BooksIngezonden open e-mail door Wouter Pors, Bird & Bird LLP gericht aan Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden [Mr. B.D.W. (Bas) Martens]
Geachte Confrère,

Vanmiddag ontving ik uw nieuwsbrief. Daarin schrijft u over het toezicht. In dat verband maakt u ook enkele opmerkingen over de bibliotheken van advocatenkantoren. Omdat dit een open brief is, geef ik die hier letterlijk weer:

“Bij de kantoorbezoeken valt het ons de laatste tijd op dat sommige kantoren hun bibliotheken afschaffen. Ja, afschaffen. Soms wordt ons gezegd dat met google, de procesreglementen en rechtspraak.nl ruim voldoende informatie voorhanden is om de zaken adequaat af te wikkelen. Wij vinden van niet. Hoewel de Verordening op de vakbekwaamheid geen lijst met verplicht voorgeschreven literatuur of abonnementen geeft, is een beperking tot open internetbronnen wat ons betreft te veel (of te weinig) van het goede. In dat geval zullen wij aandringen op het aanschaffen van de standaardliteratuur en vakbladen op het vakgebied waarin de advocaat werkzaam is. Het recht is te ingewikkeld geworden om in uw pleitnota uitsluitend te verwijzen naar Wikipedia in de noten.”

Ik ben van mening dat deze stellingname ondoordacht is. Het lijkt er op dat u eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen”.

Ik ben van mening dat een advocaat daarmee juist niet aan de eisen van deze tijd voldoet en dat die advocaat daarvan zelfs een verwijt kan worden gemaakt. Immers, via online publicaties, portals en andere bronnen heeft een advocaat altijd toegang tot de noodzakelijk know how. Die toegang heeft hij dan, als hij zorgt voor de juiste hardware, ook als hij onderweg is, bij een cliënt of, nog belangrijker, in de rechtszaal. Naar mijn mening kan tegenwoordig van een advocaat verlangd worden dat hij tijdens een zitting kan reageren op stellingen van de wederpartij, ook met behulp van online toegang tot zijn know how. Een papieren bibliotheek biedt die mogelijkheid niet en voldoet dus niet meer.

Dat betekent trouwens niet dat ik voor het afschaffen van alle boeken ben – mijn kantoor heeft ook nog een papieren bibliotheek en zelf heb ik ook de nodige boeken thuis – , maar wel dat ik vind dat een advocaat moet zorgen voor online toegang tot die bronnen die online beschikbaar zijn, of in ieder geval de belangrijkste voor zijn vakgebied.

Mijn primaire vakgebied is de intellectuele eigendom. In dat vakgebied zijn online bronnen inmiddels zo ongeveer de belangrijkste. Zo bevat de website www.ie-forum.nl de meest volledige collectie van jurisprudentie op dit gebied en veel inhoudelijk goede artikelen. Dit is zo’n door u miskende open internetbron. Daarnaast zijn er goede portals van uitgevers die toegang geven tot belangrijke informatie en gespecialiseerde weblogs, ook internationaal, die door mijn collega’s geraadpleegd en gevuld worden. Wie deze bronnen niet gebruikt, maar zich beperkt tot boeken en papieren tijdschriften, handelt niet zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot verwacht mag worden.

Er is nog een probleem. Door te stellen dat de orde eist dat advocatenkantoren beschikken over de papieren uitgaven van wat u aanduidt als “de standaardliteratuur en vakbladen” maakt u een keuze en stelt u deze op te kunnen leggen aan de kantoren. De vraag is dan natuurlijk wel hoe u beslist om welke bronnen van welke uitgevers dit gaat. U impliceert dat dit niet de online uitgevers zijn. Daarmee is uw standpunt juridisch dubieus. Sterker nog, uw standpunt kan de marktwerking verstoren als u dit gaat opleggen en advocatenkantoren dit zouden moeten gaan volgen.

Mijn kantoor beschikt als gezegd over een papieren bibliotheek. Ons zwaartepunt – en zeker dat van mijzelf – ligt echter bij de online bronnen. Wij sponsoren verschillende belangrijke weblogs en leveren daarvoor ook redactieleden. Soms wordt zo’n blog volledig beheerd door een non-profit organisatie, zoals www.eplawpatentblog.com. In veel gevallen kan een blog, zeker als het blijvend moet beschikken over een omvangrijke databank, echter niet bestaan zonder een commerciële uitgever. Daarnaast worden portals in de regel beheerd door commerciële uitgevers, zoals bijvoorbeeld Kluwer Law International. Ook onafhankelijke juridische zoekmachines, de zogenaamde content integrators, worden door dergelijk uitgevers beheerd, zoals bijvoorbeeld Legal Intelligence. Hoe kan het zijn dat de Orde van Advocaten in het kader van het toezicht stelling neemt tegen deze vorm van informatievoorziening en daarmee in feite ook tegen deze uitgevers?

Misschien hebt u uw standpunt niet goed doordacht of niet goed verwoord. Voor zover u bedoelde dat een advocaat niet uitsluitend moet vertrouwen op algemene internet zoekmachines, kan ik dat wel onderschrijven. Voor zover u echter bedoelt dat papieren bibliotheken voorrang moeten hebben boven online bronnen van know how die in de huidige tijd passen, stel ik voor dat u dat standpunt herziet.

Tenslotte nog een opmerking vanuit mijn vakgebied. Google is een merk, geen soortnaam. Het dient dan ook met een hoofdletter geschreven te worden.

Met vriendelijke groet,

Wouter Pors
Partner, Advocaat Bird & Bird

IEF 12639

Exclusieve levering van 12 maanden nog niet verstreken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 mei 2013, C/13/541081 / KG ZA 13-534 (StMicroElectronics N.V. tegen Nokia OYJ)
Uitspraak ingezonden door Armand Killan, Bird & Bird LLP.

In navolging IEF 12588. Eerdere verkoop van toestel met Tufnell microfoon geen nieuw feit. Exclusieve levering. Contractenrecht. Octrooirecht. Nokia heeft met ST een Parts Purchase Agreement gesloten. Uitgangspunt in die overeenkomst is dat voor Nokia gemaakte producten, High Amplitude Audio Capturing Microphones, niet aan anderen verkocht mogen worden.

ST vordert dat het opgelegde gebod wordt opgeheven, omdat ST gebonden is aan de exclusiviteitsperiode van 12 maanden en dat er sinds februari 2012 reeds een pre-sale was begonnen van een toestel met een Tufnell microfoon (in de Nokia 808 PureView in tegenstelling tot het Lumia-toetsel uit februari/maart 2013). Dat betekent dat de exclusiviteit is verstreken en niet tot 1 maart 2014 doorloopt. Dit executiegeschil leent zich niet om inhoudelijke bezwaren tegen een eerder kort gedingvonnis aan te voeren.

Er is geen sprake van een nieuw feit dat na het vonnis aan het licht is gekomen of omstandigheden die nopen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningen worden geweigerd.

4.5. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het standpunt over de exclusiviteit zou worden verworpen, ook als het in eerder geding naar voren was gebracht. Weliswaar was de RFQ aan een aantal mogelijke leveranciers gericht, dat neemt niet weg dat met elk van die leveranciers een afzonderlijke overeenkomst is gesloten tot ontwikkeling en levering van de Tufnell microfoon volgens het door Nokia ontwikkelde principe en volgens de door Nokia vereiste specificaties. (...)