Nota naar aanleiding van het verslag - Goedkeuring van het op 15 oktober 2012 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013,12), Kamerstukken II 2013/2014, 33543, nr. 7. 
 
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag van 3 juli 2013 met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde Protocol. Met belangstelling is kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en van de D66-fractie. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord. De antwoorden op vragen met dezelfde strekking zijn samengevoegd.
De leden van de VVD-fractie vragen welke voorbeelden er zijn van een verschillende interpretatie van bijvoorbeeld het merkenrecht tussen de lidstaten en tot welke nadelen dit heeft geleid voor Nederland.
 
     
    
        Hoewel elke zaak op zijn eigen merites moet worden  beoordeeld, blijkt dat met name tussen de uitspraken van het Belgische  Hof van Beroep te Brussel en het Nederlandse Gerechtshof te Den Haag  discrepantie bestaat. Uit een inventarisatie van het Benelux-Bureau voor  de Intellectuele Eigendom (BBIE) bleek dat in de periode 2005–2009 voor  wat betreft de toetsing op absolute gronden het Brusselse Hof de  beslissingen van BBIE voor het overgrote deel vernietigde terwijl het  Haagse Hof alle beslissingen van BBIE in stand liet. Ook is er een  aanzienlijk verschil in de termijnen waarbinnen een uitspraak door de  verschillende Hoven wordt gewezen. Vastgesteld kan worden dat een gebrek  aan uniformiteit in rechtspraak afbreuk doet aan het gemeenschappelijke  karakter van het Benelux-merkenrecht en aan de rechtszekerheid. Dat is  onwenselijk. Gebruikers van het Benelux-merkensysteem, waaronder  Nederlandse bedrijven en burgers, hebben belang bij consistente en  voorspelbare rechtspraak. Voorts kan het volgen van een uiteenlopende  koers door rechterlijke instanties van de Benelux-landen leiden tot  rechtsongelijkheid. Ook kan het leiden tot forumshopping, waarbij degene  die het initiatief neemt om een gerechtelijke procedure in te stellen,  geneigd is zijn keuze van een gerecht te laten afhangen van de gewenste  beslissing.
Ook wensen de aan het woord zijnde  leden te vernemen of alle bestaande middelen van het Benelux-Gerechtshof  zijn uitgeput voor er werd overgegaan tot het toekennen van de  rechtsprekende bevoegdheid.
Bij het toekennen van de nieuwe  rechtsprekende bevoegdheid wordt ook gebruik gemaakt van bestaande  middelen van het Benelux-Gerechtshof. Deze nieuwe bevoegdheid zal worden  uitgeoefend in twee instanties en daarom zijn ook twee onafhankelijk  van elkaar functionerende eenheden noodzakelijk. Zaken in eerste aanleg  zullen worden behandeld door een nieuw in te stellen Tweede Kamer en  cassatieberoepen tegen uitspraken van de Tweede Kamer zullen worden  behandeld door de Eerste Kamer.
Deze Eerste Kamer is niet nieuw, maar  hierin worden de huidige bevoegdheden van het Benelux-Gerechtshof  (rechtspreken in prejudiciële vragen en advisering van regeringen)  ondergebracht. Aan deze bevoegdheden wordt dus de nieuwe rechtsprekende  taak toegevoegd.
De Benelux-ambtenarenrechtspraak die nu al bij het Benelux-Gerechtshof is ondergebracht, wordt toebedeeld aan de Derde Kamer.
De  leden van de VVD-fractie vragen wanneer het aan de orde zou zijn dat  zonder verdragswijziging ook andere terreinen kunnen worden toegevoegd  aan de rechtsprekende macht van het Benelux-Gerechtshof, welke procedure  daarvoor nodig is en welke rol de Nederlandse regering en het  Nederlandse parlement hierin hebben. De leden van de fractie van D66  vernemen graag waarom er gekozen is om van geval tot geval te kijken of  de rechtsprekende bevoegdheid kan worden versterkt. Welke terreinen  lenen zich in de toekomst voor een toekenning aan het Hof van  rechtsprekende bevoegdheid?
Met het wijzigingsprotocol wordt in  algemene zin voorzien in de toekenning van de rechtsprekende bevoegdheid  aan het Benelux-Gerechtshof. Hierdoor hoeft in de toekomst wanneer  andere terreinen aan de bevoegdheid zouden worden toegevoegd, het hier  aan de orde zijnde Verdrag betreffende de instelling en het statuut van  een Benelux-Gerechtshof niet meer te worden gewijzigd.
Thans bestaan  er geen plannen om andere terreinen toe te voegen aan de rechtsprekende  bevoegdheid van het Benelux-Gerechtshof. Indien daar in de toekomst wel  toe over wordt gegaan, biedt het nieuwe artikel 1, tweede en vierde lid,  van het Verdrag (zie artikel I van het Protocol) de mogelijkheid om,  steeds per nieuw verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te  kennen. Zoals te doen gebruikelijk zal een dergelijk verdrag ter  goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.
De leden van de  VVD-fractie vragen of het Benelux-Gerechtshof in de toekomst ook kan  opgaan in het Europese Hof, mocht het merkenrecht ooit een Europese  aangelegenheid worden?
Op dit moment is er geen sprake van een  scenario waarin het merkenrecht een louter Europese aangelegenheid zou  worden, dat wil zeggen dat de desbetreffende nationale wetgeving van de  EU-lidstaten (in Nederland: Benelux-wetgeving) zou worden ingetrokken,  en er geen nationale of Benelux-rechtspraak meer zou zijn. Afgelopen  voorjaar heeft de Europese Commissie voorgesteld de huidige  Gemeenschapsmerkenverordening en EU-Merkenrichtlijn te wijzigen (zie EU –  COM (2013) 161 en COM (2013) 162). Daarbij is aangegeven dat het  principe van co-existentie tussen EU- en nationale merken van  fundamenteel belang is voor de effectieve en efficiënte werking van het  systeem als geheel. Bedrijven, markten en geografische gebieden van  verschillende omvang kunnen zo optimaal bediend worden. Zoals blijkt uit  het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van deze voorstellen, is  ook de regering voorstander hiervan (BNC fiche Wijziging  Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking merkenrichtlijn,  Kamerstukken II 2012–2013, 22 112, nr. 1618, blz. 2–12). Nederland heeft  veel baat bij een goed functionerend Benelux- én EU-merkensysteem die  naast elkaar, maar wel zo efficiënt mogelijk, blijven bestaan. Veel  Nederlandse bedrijven, organisaties en burgers maken hier gebruik van om  hun innovaties te beschermen en zo hun concurrentiekracht te vergroten.
Nu  het Benelux- en het EU-merkensysteem naast elkaar blijven bestaan,  blijft de rol van het Benelux-Gerechtshof binnen dit rechtsgebied  onverkort bestaan (en wordt bij onderhavig Protocol ook uitgebreid).  Deze rol kan niet vervuld worden als het op zou gaan in het EU Hof van  Justitie. Daarnaast vervult het Benelux-Gerechtshof ook taken  voortvloeiend uit rechtsregels die gemeen zijn aan de Benelux-landen op  andere terreinen dan het merkenrecht, zoals de wettelijke  aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de dwangsom, de  visa, de invordering van belastingschulden, de vogelbescherming en de  gelijke fiscale behandeling. Ook vanuit deze terreinen ligt opgaan in  het EU Hof van Justitie niet in de lijn der verwachting.
De leden van  de VVD-fractie vragen toelichting van de regering op de mogelijke voor-  en nadelen voor Nederland als het onderhavige verdrag niet  geratificeerd zou worden.
De regering ziet geen voordelen als het  onderhavige verdrag niet zou worden geratificeerd. Nadeel zou zijn dat  de huidige situatie zou voortduren dat op het terrein van het  merkenrecht de nationale rechtspraak tussen de Benelux-landen  uiteenloopt.
De leden van de D66-fractie vragen of er wel sprake is  van samenwerking tussen de drie Kamers en in welke mate en op welke  wijze er afstemming plaatsvindt tussen de drie Kamers.
Het Protocol  houdt de instelling van drie Kamers in, die onderling onafhankelijk  zullen zijn en zelfstandig zullen functioneren. Elke Kamer zal, zonder  inmenging in de bevoegdheden van de beide andere Kamers, alleen de  geschillen behandelen waarvoor zij specifiek bevoegd is. Behoudens  anders bepaald in het Reglement van Orde van het Benelux-Gerechtshof is  er tussen de drie Kamers geen sprake van samenwerking of inhoudelijke  afstemming. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk wel sprake kan zijn van  gemeenschappelijke vergaderingen over administratieve aangelegenheden.  De President van het Benelux-Gerechtshof zal de verantwoordelijkheid  voor het geheel dragen.
De leden van de fractie van D66 horen graag  hoe de vereenvoudiging van de prejudiciële procedure, die de Raadgevende  Interparlementaire Beneluxraad in zijn aanbeveling heeft opgenomen, in  praktijk doorgevoerd zal worden. Zal dit inderdaad worden doorgevoerd in  het Reglement van Orde of in het Reglement op de procesvoering, of is  er sprake van een andere wijze waarop deze aanbeveling wordt  doorgevoerd?. Zij vragen binnen welke termijn een doorvoering te  verwachten is.
Deze vereenvoudiging dient te worden doorgevoerd in  het Reglement op de procesvoering van het Benelux-Gerechtshof. Daarin  staan namelijk de bepalingen tot organisatie van de te vereenvoudigen  procesgang. Dit reglement wordt mede als gevolg van het onderhavige  Protocol momenteel herzien. Een door het Benelux-Gerechtshof ingestelde  werkgroep is belast met het opstellen van het concept, en op een later  moment worden vertegenwoordigers van de Benelux-landen hier ook bij  betrokken. Het afgestemde reglement wordt door het Hof aangenomen,  waarna het moet worden goedgekeurd door het Comité van Ministers van de  Benelux Unie. Ten slotte wordt het bekendgemaakt in het  Benelux-Publicatieblad, alvorens het uiteindelijk in werking kan treden.  Verwachting is dat een en ander binnen een jaar zijn beslag kan  krijgen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
F.C.G.M. Timmermans