IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 15147

Belangrijke wijzigingen implementatiewet richtlijn cbo

Memorie van Toelichting implementatiewet richtlijn collectief beheer, kamerstukken II, 2014-2015, 34 243, nr. 3.
Uit de Memorie van Toelichting (eerder IEF 15071): Hoewel de richtlijn goed is in te passen in het bestaande kader van de Wet toezicht, brengt de richtlijn toch een aantal belangrijke wijzigingen met zich. De belangrijkste zijn 1) een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties, 2) de introductie van onafhankelijke beheersorganisaties, 3) het afschaffen van het beleggingsverbod, 4) het transparantieverslag, 5) de mogelijkheid om multiterritoriaal te licentiëren, en 6) de versterkte samenwerking tussen Europese toezichthouders.

Ad 1 Een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties

Artikel 3, onderdeel a, van de richtlijn introduceert een nieuwe definitie voor collectieve beheersorganisaties. De richtlijn werkt, in tegenstelling tot de huidige Wet toezicht niet met een lijst waarop de onder toezicht staande collectieve beheersorganisaties zijn opgenomen. Dit betekent dat artikel 17 Wet toezicht zal vervallen en dat het College op basis van de definitie uit artikel 1, onderdeel c, van de Wet toezicht zal houden op collectieve beheersorganisaties die in Nederland zijn gevestigd.
Ad 2 Definitie voor onafhankelijke beheersorganisaties

Artikel 3, onderdeel b, van de richtlijn introduceert een definitie voor onafhankelijke beheersorganisaties (artikel 1, onderdeel d, Wet toezicht). Dit is een organisatie, die in tegenstelling tot collectieve beheersorganisaties, niet onder zeggenschap staat van rechthebbenden, maar wel dezelfde activiteiten ontplooit als een collectieve beheersorganisatie. Daarnaast is een verschil met een collectieve beheersorganisatie dat deze organisaties altijd met winstoogmerk opereren. Er zijn slechts een beperkt aantal transparantievereisten uit de richtlijn op deze onafhankelijke beheersorganisaties van toepassing. Zie hiervoor de toelichting op artikel 25d Wet toezicht.
Ad 3 Het afschaffen van het beleggingsverbod

Hierboven is reeds toegelicht dat zal worden aangesloten bij de mogelijkheid die de richtlijn biedt om prudent te beleggen met gelden van rechthebbenden. Dit betekent dat het bestaande beleggingsverbod uit de Wet toezicht, dat nog niet in werking was getreden, niet meer zal worden gehandhaafd. Zie hiervoor verder de toelichting op artikel 2, vierde lid.
Ad 4 Het transparantieverslag

De richtlijn stelt strengere en specifiekere eisen ten aanzien van de financiële rapportage van collectieve beheersorganisaties dan de Wet toezicht. Naast het gebruikelijke jaarverslag zal een specifiek transparantieverslag moeten worden opgesteld. De bijlage bij de richtlijn stelt gedetailleerd vast op welke wijze financiële informatie omtrent rechteninkomsten in het transparantieverslag dient te worden opgenomen. Deze eisen zullen in een aparte AMvB worden opgenomen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 2q.
Ad 5 Multiterritoriaal licentiëren

De richtlijn beoogt de uitgifte te versimpelen van multiterritoriale licenties door collectieve beheersorganisaties die voldoen aan de eisen uit Titel IV van de richtlijn. In Nederland is Buma/Stemra de aangewezen partij om dit soort licenties uit te geven. Dit betekent dat afnemers van multiterritoriale licenties in de toekomst meer zekerheid hebben dat de organisaties die deze licenties uitgeven ook in staat zijn om de gebruiksdata correct en zorgvuldig te verwerken en op basis daarvan te factureren. Ook zullen kleinere collectieve beheersorganisaties, die niet in staat zijn om zelf multiterritoriale licenties uit te geven, de mogelijkheid krijgen om zich aan te sluiten bij een grotere collectieve beheersorganisatie die wel over deze mogelijkheid beschikt. Zie hiervoor de toelichting op de artikelen 5a tot en met 5j.
Ad 6 Versterkte samenwerking tussen Europese toezichthouders

De versimpeling van de uitgifte van multiterritoriale licenties zal erin resulteren dat het speelveld voor collectieve beheersorganisaties zal internationaliseren. Dit betekent eveneens dat het toezicht op deze organisaties zal moeten mee evolueren. Daarom is in artikel 37 richtlijn een procedure opgenomen, waarmee toezichthouders elkaar kunnen informeren over mogelijke schendingen van de richtlijn, door collectieve beheersorganisaties, die niet in een bepaalde lidstaat zijn gevestigd, maar wel actief zijn op diens grondgebied. Zie hiervoor nader de toelichting op artikel 25c.
IEF 15146

Dat een rood merk op de schoenzool zou kunnen worden aangebracht, is irrelevant

Gerecht EU 16 juli 2015, affaire T‑631/14 (Roland tegen OHIM-Louboutin)

Zie eerder IEFbe 1437. Merkenrecht. De merkaanvrage van het driedimensionele (vorm)merk op de onderkant van een schoen. De gemeenschapsmerkaanvraag bestaat uit een kleur rood op de schoenzool. Het oudere internationale beeldmerk "mySHOES" voert oppositie. Het is irrelevant of het beeldmerk op een schoenzool van een hoge hak zou kunnen worden aangebracht, zodat alleen het rechthoekige rode onderdeel met het onderdeel SHOES een deel van de zool dekt en zichtbaar is. Het beroep wordt verworpen.

 Sur la comparaison visuelle
40      Enfin, elle a considéré que les marques en cause, dont l’une était constituée d’une semelle rouge appliquée à une chaussure à talon haut et l’autre d’un signe tricolore comportant des éléments verbaux, ne présentaient aucune similitude pertinente sur le plan visuel.

46      Premièrement, il y a lieu de constater que la couleur rouge ne saurait être considérée comme étant prédominante au sein de la marque antérieure. En effet, cette couleur n’est présente que dans le rectangle sur lequel figure le mot « shoes ».]

49      De surcroît, il doit être observé que c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré, au point 31 de la décision attaquée, que le rectangle rouge avait un rôle décoratif et était donc d’une importance secondaire [voir, en ce sens et par analogie, arrêt du 3 juillet 2013, GRE/OHMI – Villiger Söhne (LIBERTE american blend sur fond rouge), T‑206/12, EU:T:2013:342, points 36 et 37].

Sur la comparaison conceptuelle
62      En l’espèce, ainsi qu’il a été rappelé au point 53 ci-dessus, le public pertinent se référera à la marque antérieure en prononçant son élément verbal, à savoir « my shoes ».

69      En premier lieu, il convient de rejeter l’argument de la requérante selon lequel les marques en conflit présenteraient un lien conceptuel en raison de la présence, dans celles-ci, de la couleur rouge. En effet, d’une part, la requérante n’étaye pas l’existence d’un concept déterminé, véhiculé par la couleur rouge, se rapportant aux produits concernés, mais se contente d’énumérer différentes hypothèses d’interprétation que le consommateur pourrait attacher à cette couleur. D’autre part, ainsi qu’il a été énoncé aux points 38 et 56 ci-dessus, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré que tous les éléments de la marque antérieure étaient d’importance égale et que la marque demandée devait être prise en compte dans son ensemble. Dès lors, la comparaison conceptuelle ne peut se limiter à ne tenir compte que d’une des caractéristiques des marques en conflit, sauf à méconnaître la jurisprudence citée au point 36 ci-dessus selon laquelle l’appréciation globale du risque de confusion doit, en ce qui concerne la similitude visuelle, phonétique ou conceptuelle des signes en conflit, être fondée sur l’impression d’ensemble produite par ceux-ci et , à cet égard, il doit être rappelé que le consommateur moyen perçoit normalement une marque comme un tout et ne se livre pas à un examen de ses différents détails.

IEF 15138

Noot voor Noot - Inleiding muziekrecht

Boek - inleiding muziekrecht - ondersteund door online muziekfragmenten. Bindu De Knock: 'De frustratie van muzikanten is vaak dat ze geld verliezen of mislopen, niet zelden omdat ze het recht onvoldoende begrijpen. Noot voor Noot [inhoudsopgave, bestel hier] is geschreven door Bindu De Knock, advocaat en muzikant/producer. Zij kent en begrijpt beide werelden en weet dat Intellectuele Eigendomsrechten creatie stimuleren, maar ook averechts kunnen werken. Het boek geeft ademruimte om vrij te kunnen creëren én maakt dat creatie zich in inkomen kan vertalen.' [preview 'Sampling en de beperkingen van het auteursrecht en naburig recht']

Communicatie tussen de beroepsgroepen is noodzakelijk en dus is Noot voor Noot bedoeld voor zowel muzikanten als juristen. Je krijgt dus meer dan alleen het algemene kader van het muziekrecht. Juristen die bij muziekzaken betrokken raken, beschikken zelden over de broodnodige muzikale kennis. Zij krijgen in Noot voor Noot de basisbegrippen van de muziektheorie en -productie verklaard en nemen zo een kijkje in de dagelijkse werkzaamheden van de muzikant. Noot voor noot versmelten muziek en recht tot muziekrecht.

Anders dan in veel boeken over muziekrecht, plaatst De Knock voor de muzikant alle relevante rechten daadwerkelijk in een muzikale context, met tal van praktijkvoorbeelden, inclusief links naar audiovoorbeelden die via de website www.nootvoornoot.com te beluisteren zijn. Zo kan de lezer horen wat er bedoeld wordt met specifieke auteursrechtelijke termen. Het recht wordt tastbaar, of liever nog hoorbaar gemaakt.

De heldere, behapbare hoofdstukken van Noot voor Noot stellen muzikanten in staat om autonoom en minder manipuleerbaar te worden. Met Noot voor Noot heb je het recht in handen en bouw je je muziekcarrière op een stevig fundament. Wanneer is er sprake van inbreuk en wanneer niet? Wat moet je doen wanneer het mis gaat? Door muziek te ontleden, legt De Knock muzikanten uit waarop zij dienen te letten bij het componeren en produceren. Wanneer gaat een stijlnabootsing bijvoorbeeld te ver? Wellicht hadden Pharrell en Robin Thicke Noot voor Noot moeten lezen!

SPECIFICATIES
Auteur: Bindu De Knock
Platform: papier in combinatie met online muziekfragmenten
Jaar van uitgave: 2015
Prijs: 29,50 EUR
Uitgever: deLex
Contact: czuidema@delex.nl
ISBN: 978-90-8692-053-2
Pagina’s: 192
Formaat: 314 x 254 x 27 mm
Doelgroep: muzikanten, labels, muziekproductie studio’s, muziek agency’s, juristen
Meer informatie: www.nootvoornoot.com
bindu@bindudeknock.com

Bestel hier

OVER DE AUTEUR
Bindu De Knock - Muziek en recht als yin en yang

Bindu De Knock (1976) is advocaat in Amsterdam en gespecialiseerd in het intellectuele eigendomsrecht. Muziek is de rode draad in haar leven. Reeds op zesjarige leeftijd zat zij aan de piano en als tiener raakte zij verslingerd aan synthesizers en muziek- productie. Aan het SAE Institute voltooide zij de opleiding Audio Engineering, waarna zij in Denemarken enige tijd voor een fabrikant van audioapparatuur werkte.
Ervaringen in de studio maakten haar duidelijk dat een muzikant zonder kennis van het recht verzuipt in de muziekindustrie; reden om rechten te gaan studeren in Leiden. In 2010 werd Bindu beëdigd als advocaat te Amsterdam. Sinds november 2013 is zij advocaat bij Bergh Stoop & Sanders in Amsterdam. In haar dagelijkse praktijk treedt Bindu De Knock op voor verschillende partijen in de muziekindustrie. Daarnaast doceert zij de module Legal Issues aan het SAE Institute en is zij mede-oprichter van de cursus Music Business Certificate. In toonaangevende muzikantenbladen zoals Interface, Gitarist en Slagwerkkrant publiceerde zij artikelen over juridische basisbegrippen relevant voor de muziekindustrie. In de weinige vrije tijd die haar rest componeert, speelt en produceert Bindu eigen muziek.

IEF 15129

Geen medium dat eenzelfde nieuwsfunctie verzorgt

Rechtbank Utrecht 7 maart 2012, IEF 15129; ECLI:NL:RBUTR:2012:343 (Cozzmoss tegen Management adviesgroep '88)
Auteursrecht. Persexceptie. Op de websites van Management Adviesgroep: www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl zijn artikelen van Trouw, de Volkskrant, de NRC en Applinet openbaar gemaakt. Het niet beveiligd zijn van de websites van de kranten doet geen afbreuk aan de beschermende werking van de Auteurswet, terwijl het achterwege laten van beveiligingen geen instemming impliceert met openbaarmaking zonder toestemming. Van het slechts gedeeltelijk overnemen, aldus citeren, is geen sprake. Een beroep op artikel 15 Aw - persexceptie - faalt, omdat er geen sprake is van een ander medium dat eenzelfde functie vervult. Aan de Algemene Voorwaarden van de NVJ is gedaagde niet gebonden; de schadebepaling is éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde "economische waarden" van €8.965,56.

4.4. Management Adviesgroep heeft een beroep gedaan op artikel 15 van de Auteurswet. Artikel 15 Auteurswet laat, kort gezegd, onder voorwaarden overname door de pers uit de pers vrij. Éen van die voorwaarden is dat het gaat om de daar omschreven berichten of artikelen die zijn openbaar gemaakt in een dag-, nieuws- of weekblad, tijdschrift, radio- of televisieprogramma of ander medium dat eenzelfde functie vervult, en dat die overname geschiedt door zo’n zelfde medium. De artikelen zijn door de kranten gepubliceerd en steeds direct na verschijning op de websites van Management Adviesgroep geplaatst, teneinde aldaar gedurende lange tijd (in het archiefgedeelte van die websites) te worden bewaard en raadpleegbaar te zijn voor de bezoekers van die websites. Ook indien de websites gericht waren op digitale nieuwsvoorziening ten behoeve van die bezoekers, kan bij deze stand van zaken niet worden gezegd dat die website ‘eenzelfde functie’ in genoemde zin vervulde. Met de wet van 6 juli 2004 (Stb. 2004, 336) is immers onder meer beoogd artikel 15 Auteurswet technologieneutraal te formuleren door toevoeging van “of ander medium dat eenzelfde functie vervult”. Uit de parlementaire geschiedenis van die wet volgt dat een langdurige openbaarmaking als de onderhavige niet van de wettelijke beperking kan profiteren, blijkens de volgende woorden van de regering in de toelichting op het wetsvoorstel: “Dat betekent derhalve dat, zoals ook thans het geval is, bij opslag of aanbieding van een meer permanent karakter, waarbij een element van duurzame of tijdloze exploitatie een overheersende rol speelt, zoals bij archieffuncties, deze bepaling toepassing mist.” (MvT p. 39). Reeds op deze grond moet worden geoordeeld dat Management Adviesgroep de exceptie van artikel 15 Auteurswet vergeefs inroept.

4.5. Nu geoordeeld moet worden dat Management Adviesgroep geen beroep kan doen op de persexceptie van artikel 15 Auteurswet, is niet van belang of op de websites van www.accountantsonline.nl, www.fiscalistenonline.nl en www.desecretaresse.nl vermeld was of de artikelen als bron mochten worden overgenomen, noch of Management Adviesgroep aan bronvermelding heeft voldaan.

4.14. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door Management Adviesgroep te vergoeden schade moet worden bepaald op éénmaal de door Cozzmoss gehanteerde “economische waarde”, zoals ten aanzien van de NRC gecorrigeerd als vorenoverwogen. De gevorderde totale schade beloopt (tweemaal de economische waarde) € 19.676,21. Dat bedrag verminderd met € 1.745,10 (correctie NRC) is € 17.931,11. De schadevergoeding bij éénmaal de economische waarde bedraagt aldus de helft daarvan, oftewel € 8.965,56. De schadevordering zal tot dat bedrag worden toegewezen. De daarmee samenhangende vorderingen worden deels toegewezen als na te melden en deels afgewezen.

Het gevorderde gebod tot onthouding van verdere auteursrechtinbreuken
4.16. Nu Management Adviesgroep onweersproken heeft gesteld direct na de sommatie door Cozzmoss de in geding zijnde artikelen van haar website te hebben verwijderd en verwijderd gehouden, alsmede dat niet gesteld of gebleken is dat Management Adviesgroep in de toekomst opnieuw een dergelijke inbreuk zal plegen, heeft Cozzmoss onvoldoende belang bij het gevorderde gebod. Die deelvordering zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15145

Admin moet uploaden en spotten van entertainmentcontent staken

Beschikking Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2015, IEF 15145 (Stichting BREIN tegen admin Dutplanet)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Gerekwestreerde stelt via Usenet films, series, muziek en ebooks ongeautoriseerd ter beschikking aan het publiek. Via Dutplanet.net worden op grote schaal entertaimentcontent gespot, dit gebeurt door het aanbieden van vindplaatsen van NZB-bestanden die via nieuwsgroepen worden gedownload. Gerekwestreerde uploadt content op het Usenet en spot dezelfde content vervolgens via dutplanet.net, waar zij als 'admin' vermeld staat. Staking wordt (ex parte) bevolen en dwangsommen van €2.000 per dag(deel) of €1.000 per individuele openbaarmaking met een maximum van €50.000.
Lees verder

Op andere blogs:
Stichting BREIN

IEF 15144

Vraag aan HvJ EU over ompakken van medische producten en opnieuw toevoegen merk op zelfde volume

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 18 juni 2015, IEF 15144; zaak C-297/15 (Ferring Lægemidler)
Merkenrecht. Kan de merkhouder in rechte optreden tegen een parallel importeur die medisch product ompakt en merk opnieuw aanbrengt op verpakkingen die de merkhouder in datzelfde volume aanbiedt?

Verzoekster treedt op namens Ferring BV (Ferringgroep). Zij brengt sinds 1959 een geneesmiddel (laxeermiddel Klyx) in DEN in de handel. Daarnaast wordt het ook in NOO, ZWE en FIN verkocht. In alle EER-landen wordt het middel verkocht in dezelfde hoeveelheid/verpakking. Verzoekster is een zaak gestart tegen verweerster Orifarm (lid van de Orifarmgroep). Zij houdt zich sinds 1994 bezig met parallelimport van geneesmiddelen in DEN uit EER-LS. Zij koopt Klyx in NOO in tienstuksverpakkingen en pakt deze voor verkoop in DEN om tot éénstuksverpakking. Vanwege deze handelwijze start verzoekster een procedure tegen verweerster wegens schending van verzoeksters merkrechten. Ompakking van een geneesmiddel kan noodzakelijk zijn bijvoorbeeld wanneer een ziektekostenverzekering dit eist. Verzoekster stelt dat ompakking niet noodzakelijk omdat zij het product overal in zowel verpakkingen van 10 als van 1 stuk verkoopt; aan het noodzakelijkheidsvereiste kan verweerster dus niet voldoen. Orifarm stelt dat de ompakking wel noodzakelijk was om toegang tot de markt te krijgen en voldoet aan de inmiddels overvloedige eisen die volgen uit de rechtspraak van het HvJEU.
Het DUI Bundesgerichtshof heeft op 09-10-2013 een uitspraak gedaan waarin het oordeelde in een zaak over invoer van tabletten dat “ompakking is toegestaan indien de specifiek ingevoerde waar anders niet zou kunnen worden verhandeld op een deelmarkt van de lidstaat van invoer. Dienovereenkomstig kan van de parallelimporteur niet worden verlangd dat hij de (ook) door het verpakkingsformaat bepaalde deelmarkten van de lidstaat van invoer bedient door de aankoop van passende verpakkingen in de lidstaten van uitvoer.” Verzoekster meent dat dit arrest slecht te verzoenen is met de rechtspraak HvJEU volgens welke een merkhouder zich in beginsel kan verzetten tegen elke ompakking van geneesmiddelen en slechts bij wijze van uitzondering ompakking hoeft te dulden.

De verwijzende DEN rechter (rechtbank voor maritieme en handelszaken) vraagt zich af welk belang aan het arrest van het Bundesgerichtshof (dat grote precedentwaarde voor DEN kan hebben) voor onderhavige zaak moet worden gehecht. Er is al veel rechtspraak over parallelle invoer, maar het HvJEU heeft nog geen duidelijke uitspraak gedaan over de vraag of het voor een parallelimporteur noodzakelijk kan zijn om een parallel ingevoerd geneesmiddel om te pakken in een situatie als de onderhavige, waarin het betrokken product door de producent in alle landen waarin het door hem op de markt wordt gebracht onder hetzelfde merk en in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel wordt gebracht. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

Vraag 1: Moeten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten en de rechtspraak dienaangaande aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel door een parallelimporteur, wanneer de importeur dit product in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop het merk opnieuw heeft aangebracht, ingeval de merkhouder dit product in alle landen van de EER waar het te koop wordt aangeboden in dezelfde hoeveelheden en verpakkingsformaten in de handel heeft gebracht?
Vraag 2: Luidt het antwoord op de eerste vraag anders indien de merkhouder zowel in het land van uitvoer als in het land van invoer het geneesmiddel in de handel heeft gebracht in twee verschillende verpakkingsformaten, namelijk in verpakkingen van 10 stuks en verpakkingen van 1 stuk, en de importeur in het land van uitvoer verpakkingen van 10 stuks heeft aangekocht en deze heeft omgepakt in verpakkingen van 1 stuk, waarop hij het merk opnieuw heeft aangebracht, alvorens het product in het land van invoer in de handel te brengen?
IEF 15143

Auteursrechtdebat woordzoeker - oplossing

Wij willen iedereen bedanken die heeft meegedaan aan de Auteursrechtdebat woordzoeker die op IE-Forum.nl stond. Uit de goede inzendingen is een winnaar getrokken: Jeroen Nissen. Hij heeft persoonlijk bericht ontvangen over de waardebon. De oplossing van de puzzel :...

'Auteursrechtdebat wenst u een fijne vakantie'

IEF 15142

Bewijsbeslag niet opgeheven tot is beslist over afgifte/inzagerecht

Vzr. Rechtbank Gelderland 27 mei 2015, IEF 15142; ECLI:NL:RBGEL:2015:4710 (Mas Coatings tegen PPG Industries)
Bewijs. Procesrecht. Afwijzing van de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag. Gedaagden hebben er belang bij dat bewijsmateriaal veilig gesteld blijft totdat is beslist of zij recht op afgifte of inzage daarvan hebben. Het belang van eiseressen om dat te voorkomen weegt daartegen niet op. De voorzieningenrechter verbiedt gebruik te maken van de beslagen documentatie anders dan ten behoeve van bewijsvoering door PGG.

De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt PPG c.s. hoofdelijk, anders dan ten behoeve van de bewijsvoering door PPG c.s. in het onderhavige geschil met MAS c.s., gebruik te maken van alle documentatie en onderzoeks- en/of analysegegevens met betrekking tot de in beslag genomen monsters die zij reeds hebben vergaard en/of opgesteld of nog zullen vergaren en/of opstellen,
5.2. veroordeelt MAS c.s. hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander daardoor is bevrijd in de proceskosten, aan de zijde van PPG c.s. tot op heden begroot op € 1.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt MAS c.s. hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander daardoor is bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat MAS c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
IEF 15141

Vragen aan HvJ EU over de speciale reden om geen verbod te vorderen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 2 juni 2015, IEF 15141; zaak C-280/15 (Nikolajeva)
Merkenrecht. Vorderingen. Redelijke vergoeding. Vraag over 102 (1) Gemeenschapsmerkenverordening en de speciale reden: Is een rechtbank verplicht om verbod te geven als de eiser niet zo'n verbod vordert of is het niet vorderen al 'een speciale reden' om niet te verbieden? Mag een merkhouder ook alleen een redelijke vergoeding ex artikel 9(3) vorderen voor het voeren van een identiek teken? Welke type kosten en compensaties vallen onder de redelijke vergoeding van artikel 9(3)? Gestelde vragen:

Verzoekster Irina Nikolajeva is houdster van het op 14-09-2010 ingeschreven gemeenschapsmerk ‘HolzProf’. Zij start een procedure tegen EST verweerster OÜ Multi Protect waarin zij verzoekt om vaststelling van onrechtmatig gebruik van het door haar ingeschreven woordmerk. Daarnaast vraagt zij vergoeding van materiële (op grond van ongerechtvaardigde verrijking) en immateriële schade. Verweerster zou van 03-05-2010 tot en met 28-10-2011 inbreuk op het uitsluitende recht van verzoekster hebben gemaakt door een teken te gebruiken dat gelijk is aan verzoeksters merk op een via een ‘verborgen trefwoord’ op internet toegankelijke website. Verzoekster heeft op 24-04-2010 een licentieovereenkomst met OÜ Holz Prof gesloten waarin aan die vennootschap toestemming is verleend het merk te gebruiken tegen een maandelijkse licentievergoeding. De geëiste schadevergoeding baseert verzoekster op die licentievergoeding. De vergoeding voor immateriële schade baseert zij op de door de affaire ontstane psychische klachten en de gevolgen daarvan voor haar onderneming. Verweerster stelt dat de inbreuk niet bewezen is, dat de maandelijkse royalty’s als grondslag voor de vordering onterecht is en betwist zij de immateriële schade van verzoekster. Verzoekster kan geen schade claimen die is ontstaan vóór publicatie van de inschrijving, zij had schade kunnen voorkomen door verweerster in kennis te stellen van haar merkaanvraag en de claim voor de periode vóór 17-06-2010 zou verjaard zijn.

De verwijzende EST rechter (civiele Rb regio Harju) constateert een zekere tegenstrijdigheid tussen Vo. 207/2009 en het nationale procesrecht. Verzoekster heeft geen vordering tot staking van de inbreuk ingediend. Op grond van EST Brv is de civiele rechter lijdelijk en mag niet beslissen op een vordering die niet is ingesteld, hetgeen het EST hooggerechtshof heeft bevestigd. De verwijzende rechter twijfelt of hij in de onderhavige zaak op de eerste vordering van verzoekster moet beslissen als in artikel 102, lid 1, van Vo. 207/2009, zelfs als verzoekster dat in haar eis niet vordert, omdat het ontbreken van een vordering van deze strekking een „speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling zou kunnen vormen. Ook heeft hij nadere uitleg van het HvJEU nodig over de tijdvakken waarvoor verzoekster een vergoeding kan worden toegekend aangezien in het nationale recht vóór 2004 het begin van de rechtsbescherming niet zo duidelijk is geregeld, en wat in dit verband een 'redelijke vergoeding' is. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1. Moet een rechtbank voor het gemeenschapsmerk het in artikel 102, lid 1, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] bedoelde bevel ook dan geven wanneer de verzoekende partij dat niet vordert en partijen niet stellen dat de verwerende partij na een bepaalde dag in het verleden op een gemeenschapsmerk inbreuk heeft gemaakt of gedreigd te maken, of is het een “speciale reden” in de zin van de eerste volzin van deze bepaling wanneer een dergelijke vordering niet wordt ingesteld en deze omstandigheid niet wordt aangevoerd?
2. Moet artikel 9, lid 3, [van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk] aldus worden uitgelegd dat de houder van een gemeenschapsmerk van een derde voor het gebruik van een teken dat gelijk is aan het merk in de periode na de publicatie van de aanvraag van het merk tot de publicatie van de inschrijving ervan enkel een redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, kan verlangen, maar geen vergoeding van de gebruikelijke waarde van het dankzij de inbreuk verkregene en van de schade, en dat voor de periode tot aan de publicatie van de aanvraag van het merk ook geen aanspraak op een redelijke vergoeding bestaat?
3. Welke soorten kosten en andere vergoedingen behelst de redelijke vergoeding krachtens artikel 9, lid 3, tweede volzin, en kan daaronder ook – en zo ja, onder welke omstandigheden – een vergoeding van de immateriële schade van de merkhouder worden begrepen?
IEF 15140

Mededingingsrecht: Statement of Objections over contractueel geo-blocking van betaalde televisie

Uit het persbericht: The European Commission has today sent a Statement of Objections to Sky UK and six major US film studios: Disney, NBCUniversal, Paramount Pictures, Sony, Twentieth Century Fox and Warner Bros. The Commission takes the preliminary view that each of the six studios and Sky UK have bilaterally agreed to put in place contractual restrictions that prevent Sky UK from allowing EU consumers located elsewhere to access, via satellite or online, pay-TV services available in the UK and Ireland. Without these restrictions, Sky UK would be free to decide on commercial grounds whether to sell its pay-TV services to such consumers requesting access to its services, taking into account the regulatory framework including, as regards online pay-TV services, the relevant national copyright laws.
Lees verder