IEF 22260
27 september 2024
Artikel

Uitnodiging Conferentie 20 jaar master Informatierecht: ‘Het opleiden van evenwichtskunstenaars’

 
IEF 22257
27 september 2024
Uitspraak

Screenshots en hyperlinks zijn op zichzelf onvoldoende voor een modelrechtelijk relevante openbaarmaking

 
IEF 22259
27 september 2024
Artikel

Briene Zijlmans volgt directeur Hester Wijminga van Stichting De Thuiskopie op

 
IEF 14664

Bas Kist: 'DENK vs DENK is verwarring?'

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De geestelijke gezondheidszorg (GGZ) in Friesland heeft juridische stappen aangekondigd tegen Denk, de nieuwe politieke partij van oud-PvdA-Kamerleden Tunahan Kuzu en Selçuk Öztürk. Volgens de GGZ, dat sinds 2010 de identieke merknaam Denk gebruikt voor een behandelprogramma voor mensen met psychische klachten, plegen de Turken merk- en handelsnaaminbreuk. Ook het logo van de nieuwe partij vertoont volgens de Friezen opvallende gelijkenissen met het Denk-logo van de GGZ.

HEEFT GGZ EEN PUNT?
Heeft de GGZ een punt? Die kans lijkt erg klein. Onder het merkenrecht heeft een merkhouder ruwweg twee mogelijkheden om op te treden tegen gebruik van een overeenstemmend merk.

SOORTGELIJKE DIENSTEN
In de eerste plaats kan een merkhouder een gelijkend merk verbieden als dit merk voor soortgelijke producten wordt gebruikt en er gevaar voor verwarring bestaat. Deze vlieger gaat voor de GGZ niet op want hun merk Denk is voor ‘medische diensten’ geregistreerd en die zijn niet soortgelijk aan de diensten van een politieke partij. **

REPUTATIE
Een tweede actiemogelijkheid heeft de merkhouder als de reputatie van zijn merk wordt aangetast door het nieuwe merk. Op deze grond wist het bekende merk Spa in 2001 de Vlaamse Socialisten te dwingen tot een naamswijziging: de naam van de partij werd van SPA veranderd in sp.a. De klacht van de GGZ lijkt zich vooral op dit aspect te richten, de reputatieschade.

BEKEND MERK
Echter, om je hierop te kunnen beroepen stelt de wet wel één hele belangrijke extra voorwaarde: je merk moet bekend zijn. De GGZ zal terecht trots zijn op zijn merk Denk, maar van een bekend merk is natuurlijk geen sprake, en dus kan het bedrijf zich niet op reputatieschade beroepen. Daarin verschilt deze case dan ook wezenlijk van de hiervoor genoemde kwestie rond het merk Spa, dat natuurlijk wel een grote bekendheid heeft. Hoe het ook zij: exit merkenrecht voor GGZ.

HANDELSNAAMRECHT
En levert het handelsnaamrecht, waar de GGZ ook naar verwijst, dan misschien nog wat op? Nee, ook dat lijkt weinig houvast te bieden. Handelsnaamrechten kun je als bedrijf inroepen als een ander een gelijkende handelsnaam gebruikt waardoor – daar is het weer – gevaar voor verwarring ontstaat. Van verwarringsgevaar is alleen sprake als de handelsnamen in dezelfde branche worden gebruikt. Nog even los van de vraag of de GGZ überhaupt wel handelsnaamrechten voor het bedrijfsonderdeel Denk bezit, gaat het hier al mis omdat er geen verwarringsgevaar is: politiek en medische zorg zijn nu eenmaal verschillende activiteiten. Nee, Kuzu en Öztürk kunnen rustig slapen, zou je denken.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad Denk niet verwarrend NRC 14-02-2015

** ONDERBOUWING
Een publicatie in de krant leent zich uiteraard niet voor een al te gedetailleerde juridische toelichting. Op deze plek geef ik een korte juridische onderbouwing van de stelling in dit stukje in de krant, met name waar het gaat om de soortgelijkheid van diensten.

SOORTGELIJKHEID
Het lijkt er op dat de discussie in deze kwestie zich zal toespitsen op de vraag of de diensten uit de merkregistratie Denk van de GGZ soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij. De omschrijving van de diensten van het merk Denk in Benelux registratie nr. 886430 heeft hoofdzakelijk betrekking op medische diensten.

TERMEN UIT CLASS HEADING
Echter, zoals bij veel classificaties het geval is, heeft de gemachtigde van de GGZ hier op bepaalde onderdelen gekozen voor een ruime omschrijving, afkomstig uit de class-heading. Zo zijn er in klasse 35 bijvoorbeeld diensten opgenomen als reclame; publiciteit; beheer van commerciële zaken; zakelijk administratie; administratieve diensten. En in klasse 45 vinden we de omschrijving persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen.

DIENSTEN UIT KLASSE 35
Nu denk ik dat er weinig discussie hoeft te zijn over de vraag of de opgenomen diensten uit klasse 35 soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij. Dat lijkt mij niet. Een politieke partij is geen reclamebureau en biedt ook geen administratieve diensten aan derden aan.

DIENSTEN VAN KLASSE 45
Interessanter is natuurlijk die omschrijving uit klasse 45: Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen. Geen idee wat dat eigenlijk zou moeten zijn. Ik denk dat de deposant het ten tijde van zijn depot in 2010 ook niet wist, maar hij doelde zonder twijfel op iets medisch. Biedt deze omschrijving de GGZ dan houvast? Ik meen van niet.

NIET SOORTGELIJK
In de eerste plaats niet omdat ik meen dat deze uiterst vage omschrijving niets met de diensten van een politieke partij te maken heeft. Volgens de toelichting van WIPO bij deze omschrijving vallen hier zaken onder als diensten van advocaten, diensten beveiligingsbedrijven of diensten geleverd in verband met ‘social events’, waarbij volgens WIPO gedacht moet worden aan escort services en begrafenisdiensten. Toch niet direct diensten die soortgelijk zijn aan de diensten van een politieke partij.

ONVOLDOENDE DUIDELIJK
Maar er is nog een andere hobbel bij deze omschrijving in klasse 45. Sinds het IP-Translator-arrest van het Hof van Justitie weten we dat classificaties ‘voldoende duidelijk en nauwkeurig’ moeten zijn. Op basis daarvan hebben OHIM en de nationale diensten van de EU-landen op 20 november 2013 een Gemeenschappelijke Verklaring afgegeven waarin 11 termen uit de class-heading worden genoemd, die naar het oordeel van de deelnemende bureaus onvoldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. Op deze lijst prijkt ook de standaardomschrijving uit klasse 45, persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen. Daar heeft de GGZ naar mijn mening dus weinig aan, er van uitgaande dat de rechter de lijn van OHIM en BBIE volgt.

Bas Kist
Chiever B.V.

IEF 14663

Door een launching customer in (her-)opstartfase normaal merkgebruik

Rechtbank Overijssel 11 februari 2015, IEF 14661; ECLI:NL:RBOVE:2015:800 (Koninklijke Ten Cate tegen Twentse Damast-Linnen-Katoenfabriek)
Uitspraak ingezonden door Anke Heezius, Life Sciences Legal. Merkenrecht. Normaal gebruik. Geen sprake van symbolisch gebruik. TD werd toegestaan bewijs te leveren om normaal gebruik aan te tonen van de merken voor klasse 24 in periode I [IEF 13991]. De voorbereidingshandelingen van TD, maken van inlays of de webshop, is er slechts sprake van intern gebruik dan wel beperkt gebruik jegens professionele externe partijen. Dat er slechts, maar wel met enige frequentie, geleverd is aan één afnemer rechtvaardigt de conclusie dat er sprake was van normale commerciële transacties. Een 'launching customer' is in een (her-)opstartfase gebruikelijk. De vervallenverklaring van de TD-merken noch de nietigverklaring van de KTC-merken worden toegewezen.

3.9. Voor het antwoord op de vraag of, in deze periode I, sprake is van normaal gebruik, acht de rechtbank niet beslissend de verschillende zogeheten "voorbereidingshandelingen" die TD heeft verricht, zoals (opdrachten tot) het maken van inlays of de webshop. Al deze handelingen zijn intern gebleven, dat wil zeggen binnen het bedrijf van TD dan wel beperkt gebleven tot de professionele externe partijen met wie TD zaken deed met het oog op de kennelijk beoogde feitelijke herlancering van haar merken op de consumentenmarkt. De rechtbank acht voor normaal gebruik vereist dat die partijen die een product vanwege een merk kopen, daarvan kennis kunnen nemen. Bij de voorbereidingshandelingen die TD noemt is dat niet het geval. Zo is bijvoorbeeld de webshop niet online gegaan.

3.16 TD is een relatief kleine onderneing, in elk geval aanzienlijk kleiner dan KTC, en wenste kennelijk na mei 2012 voor haar textiele producten de TD merken in te zetten, in wezen het merk, in een nieuwe vormgeving te her-introduceren. Het is gelet op deze omstandigheden (relatief kleine onderneming die niet lang na het verwerven van merken deze opnieuw introduceert) niet onbegrijpelijk dat in de relevante periode de afzet, zowel in geld als in aantallen verkochte producten, gering was.

3.17. De rechtbank acht het feit dat in de relevante periode slechts (echter wel met enige frequentie) geleverd is aan één afnemer, HRS, geen omstandigheid die op zich de conclusie rechtvaardigt dat geen sprake was van normale commerciële transacties. In een (her-)opstartfase als waarin TD zich bevond is een 'launching customer' niet ongebruikelijk.
Daarbij overweegt de rechtbank nog dat TD heeft aangetoodn dat zij later, in periode II, verkoopbesprekingen heeft gevoerd met en offertes heeft uitgebracht aan een aantal andere potentiële afnemers.

IEF 14662

Auteursrechtdebat: Verslag Plenair Debat ‘Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht’

Door Lotte Anemaet, , VU Amsterdam/hoofdredacteur Auteursrechtdebat. Thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Ingewikkeld, complex, moeilijk. Dat is de kwestie die vorige week dinsdag in de Tweede Kamer ter tafel lag. Je kan jurist zijn, maar het intellectuele eigendom is toch een vak apart, verzuchtte staatssecretaris Teeven. ‘Er zijn maar weinig wetsvoorstellen die ik op een zondag bekijk om dan op dinsdagavond te besluiten om er nog eens naar te kijken, omdat ik het nog niet helemaal snap.’ Ook mevrouw Helder (PVV) kon dit beamen. Na eerst de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten erbij te hebben gepakt, begon het haar te duizelen, vertrouwde ze de Tweede Kamer toe. Al die wetten gaven haar het gevoel door de bomen het bos niet meer te zien. Of was het nu door het bos de bomen niet meer kunnen zien? Mevrouw Helder concludeerde dan ook dat de makers wel iets beters hebben te doen dan zich bezig te houden met deze juridische haarkloverij1.

Inhoud Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht
Het belang van dit plenair debat was duidelijk: bescherming moet worden geboden aan de maker die het juridisch gezien meestal moet afleggen tegen de machtige exploitant. Zijn positie moet drastisch worden verstevigd. Zoals mevrouw Helder het mooi verwoordde: ‘Je kunt het een beetje vergelijken met de situatie van de goedwillende burger die één keer per jaar de noodzakelijke belastingaangifteformulieren invult. Die is geen partij tegenover de Belastingdienst met al zijn expertise.’ Deze kloof tussen de verschillende machtsposities wil de Tweede Kamer verkleinen met het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Zo krijgt de maker een recht op een billijke vergoeding voor het verlenen van zijn exploitatiebevoegdheid en kan hij een hogere vergoeding krijgen voor zijn werk indien het een onverwacht succes blijkt te zijn (bestsellerbepaling). Ook kan de maker zijn recht terugkrijgen als de exploitant nalaat zijn werk te exploiteren (non-usus-bepaling). Onredelijke bepalingen zijn vernietigbaar en er is een nieuwe regeling voor het filmauteurscontractenrecht in het leven geroepen. Alle makers krijgen een billijke vergoeding van de producent (wegens vermoeden van overdracht); alhoewel drie makers daarnaast nog een extraatje krijgen: de scenarioschrijver, regisseur en de hoofdrolacteurs hebben via hun collectieve beheersorganisatie ook recht op een proportionele, omzetgerelateerde vergoeding van de exploitant waarmee de producent contracteert. Verder biedt de wet een grondslag voor een geschillencommissie waar makers op een laagdrempelige wijze naar toe kunnen stappen ingeval van problemen.

Algemene gang van zaken

Het debat in de Tweede Kamer verliep rustig en de stemming was positief. Een Teeven die de Kamer toevertrouwt dat hij de James Bond film wel zestien keer heeft gekeken en de film nog steeds leuk vindt, pennen die worden geronseld bij de voorzitter, konden de pret niet drukken. Er was bij alle fracties (de CDA was echter afwezig in de Kamer) waardering voor het wetsvoorstel2. Alle partijen waren het erover eens dat er iets moet gebeuren aan de zwakke onderhandelingspositie van de maker. Toch kon de heer Verhoeven (D66) het niet laten te dreigen met zijn recht op amendering en de mogelijkheid de zo felbegeerde deal tussen RODAP (producenten, omroepen en distributeurs) en PAM (rechtenorganisaties voor filmmakers en auteurs) te verstoren. Het bleek uiteindelijk bij die dreiging te blijven. De constructieve houding van alle partijen (dus ook D66) in de tweede termijn was dan ook ontnuchterend te noemen. De fracties waren alom positief en hadden slechts kleine opmerkingen. De vier moties die uiteindelijk werden ingediend, konden allemaal door de staatsecretaris als ondersteuning van zijn beleid worden gezien. Dit blijkt ook uit het vervolg dat aan dit plenair debat is gegeven. De Tweede Kamer heeft namelijk afgelopen donderdag ingestemd met dit wetsvoorstel. Indien de Eerste Kamer tijdig de behandeling van het wetsvoorstel afrondt, kan de wetswijziging al op 1 juli 2015 ingaan. Afgesproken is dat het wetsvoorstel 2,5 jaar na invoering tussentijds zal worden geëvalueerd en 5 jaar na invoering grondig zal worden geëvalueerd en loopt daarmee in de lijn met de looptijd van de overeenkomst tussen RODAP en PAM.

Reikwijdte
De volgende punten kwamen tijdens het plenair debat aan de orde. Natuurlijk werd het radiomodel weer besproken in de Kamer – het favoriete onderwerp van de heer Verhoeven – maar de staatssecretaris Teeven moest concluderen dat zijn idee voor een ‘radiomodel light’ voor films niet echt gaat werken. De Kamer vroeg daarnaast verduidelijking over de reikwijdte van het auteurscontractenrecht. Afgevraagd werd waarom alleen de scenarioschrijver, de regisseur en de hoofdrolacteurs een recht hebben op de proportionele vergoeding, terwijl in een vorige versie van het wetsvoorstel de kring van personen veel groter was. De heer Verhoeven wees er verder op dat hij zich zorgen maakte over het mogelijkerwijs blind volgen van wat de ‘auteursrechtpolder’ voorschrijft. ‘Er zijn namelijk ook groepen mensen die niet zijn aangesloten bij auteursrechtorganisaties. Die zijn echter wel aangesloten bij de democratie van Nederland.’ De staatssecretaris benadrukte dat de keuze vanuit juridisch en praktisch oogpunt is gemaakt. Een uitbreiding van het aantal rechthebbenden op de proportionele vergoeding kan ertoe leiden dat de onderhandelingen helemaal opnieuw moeten worden gevoerd. Dit zou onwenselijk zijn nu er eindelijk een goed akkoord is bereikt tussen RODAP en PAM. Daarnaast moet het wetsvoorstel wel uitvoerbaar blijken. Ook is aangesloten bij artikel 2 Richtlijn 2011/77 en artikel 40 Auteurswet. Verder benadrukte de staatssecretaris dat niet moet worden vergeten dat op een billijke vergoeding wel alle makers recht hebben. De heer Verhoeven verzocht daarom de regering in de afgesproken evaluatie met name ook de niet bij het akkoord betrokken partijen te betrekken, dat door de staatssecretaris was toegezegd. Daarnaast werden vragen gesteld over het fictief makerschap en het niet van toepassing zijn van het wetsvoorstel op overeenkomsten waarop het BVIE van toepassing is (zoals bij een logo) en op overeenkomsten die de verlening van de exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij niet tot hoofddoel heeft, zoals het plaatsen van foto’s op Facebook. De staatssecretaris benadrukte dat het uitbreiden van het toepassingbereik in strijd zou zijn met het BVIE. Daarnaast is extra bescherming voor fictieve makers veelal niet nodig, denk aan bijvoorbeeld fictieve makers als Shell. Ook is er geen goed criterium te bedenken welke fictieve makers dan wel in aanmerking zouden moeten komen. De rechter is de geschikte persoon om per concreet geval via reflexwerking de omstandigheden te wegen. Wat betreft de vragen over Facebook moet het onderzoek door het College bescherming persoonsgegevens worden afgewacht.

Geschillencommissie
Een verder aandachtspunt was de totstandkoming van de geschillencommissie. Via twee moties is de staatssecretaris verzocht om ervoor te zorgen dat de geschillencommissie tot stand komt en zo nodig wordt aangewezen. Staatssecretaris Teeven wees erop dat de wet al een aansporing en een grondslag biedt voor het instellen van een geschillencommissie. Nu het Platform Makers en het Platform Creatieve Media Industrie inmiddels concrete stappen hebben gezet in die richting en er bijna uit zijn, heeft de staatssecretaris het vertrouwen dat er ook daadwerkelijk een laagdrempelige geschillencommissie gaat komen.

Vaststelling tarieven billijke vergoeding
Ten slotte vroeg mevrouw Oosenbrug (PvdA) zich af waarom er geen uitzondering op het mededingingsrecht voor tariefafspraken in de wet wordt opgenomen, zoals in Duitsland het geval is. Een dergelijke uitzondering zou echter volgens de staatssecretaris juist tot rechtsonzekerheid leiden voor partijen, omdat deze prijsafspraken mogelijkerwijs in strijd zijn met het Europese mededingingsrecht. Daarnaast is een dergelijke uitzondering helemaal niet nodig om het gestelde doel te bereiken. Tevens is er nog nooit gebruikt gemaakt van deze uitzondering in Duitsland. Daarnaast werd aangekaart dat het erg belangrijk is voor de rechten en de bestaanszekerheid van makers om de tarieven voor de billijke vergoeding vast te stellen. Om dit belang te onderstrepen heeft de heer Van Dijk (SP) ten slotte de regering verzocht te stimuleren dat exploitanten en makers in de verschillende sectoren zo spoedig mogelijk met elkaar in onderhandeling treden ter vaststelling van tarieven.

Conclusie
Ondanks dat het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht zo ingewikkeld is, is de Tweede Kamer er goed in geslaagd zich door deze materie heen te worstelen. En met resultaat. Na jarenlang getouwtrek ligt een instemming van de Tweede Kamer klaar. Nu alleen nog wachten op de vaststelling in de Eerste Kamer. Of het wetsvoorstel daadwerkelijk de maker in de praktijk gaat helpen, moet nog worden afgewacht. De evaluaties zullen dat moeten uitwijzen.

Lotte Anemaet

1) Dit doet mij enigszins denken aan de slogan ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’ van de Belastingdienst; deze welbekende slogan kreeg tijdens het jaarlijkse IE-diner een opvallende wending in een van de tafelspeeches die avond d.d. 29 januari 2015. 2) Het amendement Taverne over open access voor wetenschappelijke tijdschriftartikelen kwam nauwelijks aan de orde.

IEF 14661

Chiever Letterquiz 2014 oplossing


De winnaar heeft al persoonlijk bericht gekregen.

Oplossingen
Uit de commentaren begrijpen wij [CHIEVER] dat de quiz hij best pittig was. Met name de letters E, T en X gaven problemen. Maar de letter O was duidelijk het grootste struikelblok.

Chiever letterquiz 2014
A: AXE
B: BMW
C: Colgate
D: Dunlop
E: Tesla
F: Netflix
G: Gatorade
H: Hasbro
I: Instagram
J: Jack Daniels
K: Flickr
L: iDeal
M: Mattel
N: NASA
O: Mango
P: Pepe jeans
Q: Qantas
R: Carlsberg
S: Desigual
T: Stabilo
U: Uber
V: Voice of Holland
W: Twitter
X: American Express
Y: Ebay
Z: Allianz

IEF 14660

ICT'er was fanatiek in vastleggen domeinnamen van conc-collegae

Vzr. Rechtbank Den Haag 12 februari 2015, IEF 14660; ECLI:NL:RBDHA:2015:2053 (Henry Schein tegen Daxtrio)

Domeinnaam. Merkenrecht. Henry Schein Inc. is distributeur van medische, tandheelkundige en veterinaire producten en diensten. Zij levert haar producten en diensten onder meer aan medische klinieken, laboratoria, zelfstandig werkende artsen en zorginstellingen. Daxtrio is eveneens distributeur en heeft de domeinnamen henry-schein.nl en henryscheinmedical.nl geregistreerd en doorgelinkt naar daxtrio.nl. Een voormalig ICT’er is erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van conc-collegae liggen. De domeinen worden overgedragen. Echter een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, en daarom is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. Staking van inbreuk op EU woordmerk HENRY SCHEIN, waaronder elk gebruik van voornoemd merk in een domeinnaam.
2.7. (...) “Na enig speurwerk (…) is een voormalig ICT’er binnen mijn organisatie erg fanatiek geweest in het vastleggen van een domeinnaam die in de buurt van onze conc-collegae liggen waar op zich niet veel mis mee is. Op zich kan ik zijn creativiteit en ondernemerschap waarderen en vind het erg vermakelijk te zien dat jullie hier nu pas achterkomen. Natuurlijk is niet helemaal de correcte manier van internet ondernemen. Gezien het prettige contact wat ik met 2 van uw collega’s van medical heb zal ik de domeinnamen gratis overdragen.
[…]”

4.7. Ter zitting is gebleken dat de Domeinnamen na het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding alsnog door Daxtrio zijn overgedragen aan Henry Schein c.s. In zoverre heeft Henry Schein c.s. op dit moment geen belang meer bij toewijzing van haar vordering tot overdracht van de Domeinnamen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

4.8. Voorshands oordelend heeft Henry Schein c.s. bij de (hoofd)vordering tot het opleggen van een merkinbreukverbod spoedeisend belang. Nu een onthoudingsverklaring versterkt met een boetebeding ontbreekt, is er nog steeds sprake van dreigende inbreuk. De kans op herhaling is voorshands oordelend ook reëel. Daxtrio heeft recent niet alleen de Domeinnamen geregistreerd maar heeft ook het merk van een andere concurrent als domeinnaam geregistreerd. Verder heeft Daxtrio pas na het uitbrengen van de dagvaarding de Domeinnamen overgedragen maar voor het overige heeft zij niet aan de sommatie voldaan. Thans ontbreekt voor Daxtrio dan ook een prikkel om zich te onthouden van inbreuk. Om die reden zal ook de gevorderde dwangsom worden toegewezen, zij het met een maximum.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 14659

De "gereedschapskist" bestaande uit de bibliotheek met blocks is gebruikt

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 13 februari 2015, IEF 14659 (Azbil Telstar tegen Medexs werknemers)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Eelkje van de Kuilen, AKD. Staking auteursrechtinbreuk beschermde blocks van Telstar, rectificatie in twee vakbladen en op website, en afschrift van bescheiden (offertes, opdrachten en facturen ex 843a Rv.

De werknemers hebben aangevoerd dat zij geen vertrouwelijke informatie van Telstar hebben meegenomen of gebruikt. Dat is ook niet nodig, G&A opereert al minimaal acht jaar in dezelfde markt, ontvangt dezelfde aanvragen en heeft met Telstar samengewerkt. De AutoCAD-bestanden, blocks en de bijbehorende blocknamen van Telstar zijn auteursrechtelijk beschermd. Medexs heeft als het ware de "gereedschapskist" bestaande uit de bibliotheek met blocks van Telstar gebruikt. Dat de grafische weergave in hoge mate gestandaardiseerd is, is slechts onderbouwd op het gebruik van kleur en arcering, maar niet op de vormgeving van de blocks. Een deel van de gevorderde bescheiden moet worden verstrekt.

4.7. (...) Met betrekking tot de niet op de lijst voorkomende projecten (met uitzondering van het project NKI) zal de vordering dan ook worden afgewezen.

4.8. De vordering kan evenmin slagen voor vat betreft de vijf projecten die we voorkomen op bovenbedoelde lijst en het project NKI. Toewijzing van deze vordering zou, voor zover deze projecten worden uitgevoerd door Medexs en nog niet zijn afgerond, betekenen dat Medexs wanprestatie zou moeten plegen jegens haar opdrachtgevers. Het is aannemelijk dat hieruit aanzienlijke schadeclaims van de opdrachtgevers zullen voortvloeien. Voorts is aannernelijk dat de projecten stil zullen komen te liggen en dat de opdrachtgevers, voornamelijk ziekenhuizen, opnieuw met andere partijen zullen moeten contacteren. Het belang van Telstar bij toewijzing van het verbod, bestaande uit het beperken van mogelijke verdere schade, weegt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet op tegen de belangen van Medexs, haar (mogelijke) opdrachtgevers en het maatschappelijke belang bij afwijzing daarvan.

4.11. Telstar heeft betoogd dat de tekeningen en blocks aan deze maatstaf voldoen, daartoe stellende dat haar vrije en creatieve keuzes onder meer zijn terug te vinden in (a) de keuzes voor kleuren van lijnen en afmetingen, (b) de architectonische keuzes voor de inrichting en vormgeving van de plenums (zeshoek, (c) de keuze voor grafische symbolen om bepaalde elementen en blocks uit de tekeningen uit te beelden (zoals het D-profile) en de namen en locatie ervan en (d) de opmaak van de tekeningen, meer in het bijzonder de vormgeving en indeling van vakken waarin project- en bestandgegevens zijn opgenomen en waarin wijzigingen in de tekeningen worden gedocumenteerd.

4.17. De (voorlopige) conclusie uit het voorgaande is dat de blocks en de bijbehorende blocknamen van Telstar auteursrechtelijk zijn beschermd. Niet in geschil is dat Medexs in haar tekeningen c.q. AutoCad-bestanden voor bovengenoemde projecten de onder 2.16 genoemde blocks met bijbehorende blocknamen van Telstar geheel heeft overgenomen. Medexs heeft als het ware de "gereedschapskist" bestaande uit de bibliotheek met blocks van Telstar gebruikt. (...) Dat de tekeningen die Medex met behulp van deze blocks op onderdelen afwijken van de tekeningen van Telstar, zoals Medexs (...) heeft gesteld, doet daar niet aan af.
IEF 14658

Overheidsreclame voor DeZorgVerandertMee.nl krijgt (vrijblijvend) advies

RCC 20 januari 2015 (tussenbeslissing) en 10 februari 2015, IEF 14658 RB 2317 dossier 2015/00005 (FNV, afd. Zorg en Welzijn tegen Ministerie VWS)
Beslissingen ingezonden door Ebba Hoogenraad, Moïra Truijens en Yannick Bakker, Hoogenraad & Haak. Reclamerecht. Denkbeeld overheid. Vrijheid van meningsuiting. De onderhavige spots, waarin reclame voor denkbeelden wordt gemaakt, bevatten voorlichting door de overheid van haar burgers. De voorzitterbeslissing was direct afwijzend, omdat er geen sprake zou zijn van reclame in de zin van artikel 1 NRC. De commissie oordeelt in haar tussenbeslissing dat "door woordkeuze, toonzetting en - voor wat betreft de televisiespots - beelden hebben de uitingen (ook) een aanprijzend karakter gekregen ten aanzien van het gewijzigde beleid van de overheid betreffende de zorg." Er dus wel sprake van reclame voor denkbeelden. Er wordt bij eindbeslissing een vrijblijvend advies gegeven, omdat er sprake is van een denkbeeld. In een dergelijk geval weegt de vrijheid van meningsuiting zwaarder dan bij een commerciële uiting.

7. De Commissie acht het in strijd met de uit artikel 5 NRC voorvloeiende eis dat de overheid op een wijze als onderhavige vooruitloopt op effecten van gewijzigde wet- en regelgeving en daarbij verwachtingen wekt waarvan, mede gelet op de doelstelling van die wet- en regelgeving, niet bij voorbaat zeker is dat deze zullen worden waargemaakt. De commercials schaden het vertrouwen dat de burger moet kunnen hebben op de juistheid en de volledigheid van denkbeelden die de overheid verspreidt. Dit leidt in het onderhavige geval niet tot een aanbeveling, maar tot het (vrijblijvend) advies niet meer op de onderhavige wijze reclame te maken. De uitingen betreffen immers een denkbeeld. In een dergelijk geval weegt de vrijheid van meningsuiting zwaarder dan bij een commerciële uiting.
IEF 14657

Provider moet data in the cloud aan curatoren geven

Rechtbank Oost-Brabant 13 februari 2015, IEF 14656; ECLI:NL:RBOBR:2015:763 (curator tegen Detron en Phoenix)
Faillissement. Data. Toegangsrechten. IT. Failliet probeert (via stromannen en andere entiteiten) curatoren te dwarsbomen in de uitvoering van hun wettelijke taak. Gebod aan de provider om data in the cloud aan curatoren ter beschikking te stellen door de digitale omgeving zodanig te herstellen dat de provider aan curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang verleent tot de via een derde bij de provider gehoste concerndata onder de voorwaarde dat curatoren aan de provider een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden zij in dit verband moet maken.

De derde die de overeenkomst met de provider heeft gesloten wordt op straffe van een dwangsom verboden enige handeling te verrichten waardoor de jegens de provider uitgesproken veroordeling wordt belemmerd.

4.7. Vooropgesteld wordt dat curatoren buiten de discussie staan die tussen Phoenix en de [naam 1] Groep gevoerd wordt over de voorwaarden waaronder de contracten met Detron overgaan op de [naam 1] Groep, waaronder [naam 1] Group B.V. Deze (contracts)partijen kunnen voorwaarden opgenomen in hun overeenkomsten niet aan curatoren tegenwerpen omdat curatoren een zelfstandig wettelijk recht hebben op toegang tot en inzage in data die voor de uitoefening van hun taak van belang zijn.

4.8. De voorzieningenrechter zal daarom Detron gelasten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de digitale omgeving zodanig te herstellen dat aan de curatoren via het Citrix portal door middel van “alleen lezen”-rechten toegang wordt verleend tot de data die via Phoenix wordt althans, tot voor kort, werd gehost en dat onder de voorwaarde dat curatoren (gelijk zij ook hebben aangeboden) aan Detron een redelijke vergoeding betalen voor de werkzaamheden die Detron in dit verband moet maken. De voorzieningenrechter zal Phoenix verbieden enige handeling te verrichten waardoor de jegens Detron uit te spreken veroordeling wordt belemmerd en zal aan dit gebod een dwangsom verbinden zoals door curatoren is gevorderd.

IEF 14656

Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?

I. Werts en W.J.G. Maas, Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis?, IEF 14656 IE-Forum.nl.
Bijdrage ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Recentelijk is veel aandacht geweest voor de vergoeding van proceskosten bij intrekking van het kort geding in een IE-zaak.  Deze voor de praktijk belangwekkende discussie heeft inmiddels geleid tot een arrest van het Haagse hof waarin, kort samengevat, werd geoordeeld dat het intrekken van een kort geding door eiser in een IE-zaak in beginsel leidt tot een volledige proceskostenveroordeling ten laste van eiser [IEF 14413 (Containerbox tegen City Box)].  Maar een andere vraag – die minstens even relevant is voor de praktijk – blijft nog altijd onbeantwoord. Wat te doen met de proceskosten uit kort geding na een andersluidend bodemvonnis? Het ‘voelt’ voor vele juristen immers onrechtvaardig indien bij winst in de bodemzaak de uiteindelijk zegevierende partij toch zou blijven zitten met de proceskosten van de kort geding procedure. Zeker in zaken betreffende handhaving van rechten van intellectuele eigendom is het (financiële) belang bij een antwoord op voornoemde vraag voor de betrokken procespartijen evident. Immers, artikel 1019h Rv voorziet in een volledige proceskostenveroordeling, ook in kort geding zaken waarbij slechts een voorlopig oordeel wordt gegeven. 

Hoewel de vraag van groot belang is voor de rechtspraktijk zijn er in de literatuur en jurisprudentie nauwelijks enige aanknopingspunten te vinden om tot een dogmatisch onderbouwd antwoord te komen. Toch gaan wij in dit artikel een poging wagen. Daarbij sluiten wij aan bij de inmiddels (meer) vastomlijnde doctrine van onrechtmatige executie van een kort geding vonnis.
(...)
§ 8.  Conclusie
De praktijk wacht op een antwoord. Kan een procespartij de na een verloren kort geding procedure betaalde proceskosten terugvorderen, indien die partij in het bodemgeschil alsnog aan het langste eind trekt? Ons antwoord is: ja. Wij pleiten voor de hoofdregel dat hij die een ander dwingt aan hem proceskosten te betalen door (dreiging met) executie van een kort geding vonnis, handelt in beginsel onrechtmatig, indien naar achteraf blijkt in de bodemprocedure hij daartoe niet het recht had. Voor niet-juristen en rechtzoekenden is het onbegrijpelijk – en derhalve maatschappelijk ongerechtvaardigd – dat degene die ten principale in  het gelijk is gesteld toch met de proceskosten zou blijven zitten. Zeker in IE zaken kan dat vanwege de soms enorme proceskostenveroordelingen tot ongerijmde situaties leiden,

Ilse Werts en Wim Maas

IEF 14655

Googles informatievrijheid prevaleert boven recht vergeten te worden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 12 februari 2015, IEF 14655; ECLI:NL:RBAMS:2015:716 (X tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof. Het 'recht om vergeten te worden'. Zoekmachine Google Search hoeft de gegevens van eiser niet te verwijderen. Eiser wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites, waarop (kranten)artikelen staan over een geschil dat eiser had met een aannemer, zou verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat in dit geval dat de zoekresultaten niet ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn en dat het belang van eiser bij verwijdering in dit geval niet opweegt tegen het recht op informatievrijheid van Google.

Eiser baseerde zich daarbij op de (artikelen 36 en 40 van de) Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU. Volgens het Costeja-arrest van dat Hof kan men zich alleen verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google. Daarbij gaat het vooral om toetsing van het zoekresultaat ten opzichte van de zoekvraag, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) de gevonden artikelen zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. Een beroep op artikel 36 en 40 Wbp is niet bedoeld om het bestaande juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.

2.6. Verschillende media hebben omstreeks mei 2012 de vorenstaande artikelen in al dan niet gewijzigde bewoordingen overgenomen, waaronder:
https://www.powned.tv/nieuws/binnenland/2012/05/topman_kpmg_in_container.html
https://www.gooieneemlander.nl/regionaal/gooivechtstreek/article15579743.ece
https://caribbeantaxlaw.blogspot.nl/2014/08/ontwortelde-accountants.html
https://personen.inhetnieuws.nl/[eiser][eiser]/plaatsen/Naarden#.VCFj2_1_th4
https://forum.fok.nl/topic/1777705/7/25
https://www.rtvoost.nl/nieuws/default.aspx?nid+144268
https://www.destentor.nl/regio/raalte/bouwer-draait-huis-op-slot-vanwege-onbetaalde-rekening-1.1758583

4.3. De wijze waarop Google Inc bij het aanbieden van haar zoekmachine persoonsgegevens verwerkt is gerechtvaardigd op grond van de in artikel 8 sub f Wbp genoemde verwerkingsgrond, dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van haarzelf en dat van de gebruikers voor wie zij de gegevens ontsluit en de partijen van wie zij de gegevens ontsluit. Dit is immers in het Costeja-arrest bevestigd en wordt ook niet betwist door eiser.

4.4. Dat neemt echter niet weg dat een betrokkene (hier: eiser) op grond van artikel 36 en 40 Wbp de voor de verwerking verantwoordelijke instantie (hier: Google Inc) kan verzoeken bepaalde gegevens niet langer te verwerken dan wel te verwijderen, waarbij voor de uitleg en toepassing van artikel 36 en 40 Wbp aansluiting moet worden gezocht bij de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG) en het Costeja-arrest.
Voor beantwoording van de vraag of Google Inc op grond van artikel 36 Wbp moet overgaan tot het verwijderen van URL’s die volgen op het invoeren van de naam van eiser in Google Search is ingevolge het Costeja-arrest van belang of de verkregen informatie, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend (irrelevant) of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google Inc. Voor de vraag of eiser terecht een beroep doet op artikel 40 Wbp dient ingevolge het Costeja-arrest te worden nagegaan of zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van eiser zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen.
Bij de toepassing van beide bepalingen is van belang dat twee fundamentele rechten in het geding zijn, te weten het recht op privacy van eiser (artikel 8 EVRM) en het recht op informatievrijheid van Google Inc (artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet), terwijl ook de belangen van de internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet in het oog gehouden moeten worden.

4.6. De artikelen hebben alle als onderwerp de ‘container-kwestie’, met uitzondering van het artikel ‘Ontwortelde accountants’, waarin deze kwestie slechts zijdelings wordt genoemd. In ieder geval staat vast dat de gevonden URL’s juist en relevant zijn als zoekresultaat bij een zoekvraag naar de naam van eiser. Ze gaan immers over hem. Daarnaast is de informatie in essentie juist. Eiser heeft immers erkend dat hij een conflict had met zijn aannemer die stelde nog € 200.000,- van hem te krijgen, dat die aannemer daarom zijn retentierecht heeft ingeroepen en de sloten heeft vervangen, waardoor eiser gedwongen was nog langer in de tijdelijke woning (met de daaraan gekoppelde containers) te blijven wonen. Dat eiser het uitoefenen van het retentierecht onterecht vond, dat dat in de arbitragezaak ook is uitgemaakt (zo stelt eiser maar blijkt niet uit de stukken) en dat de zaak uiteindelijk is geschikt, doet er niet aan af dat de informatie op het moment van publicatie in essentie juist was. Ook enkele nuanceverschillen (dat eiser niet als gevolg van de ruzie met de aannemer in een container verbleef, maar dat hij gedurende de gehele verbouwing in een kleine woning met daarnaast 3 containers voor opslag verbleef) of door eiser als tendentieus bestempelde bewoordingen (‘grootverdiener’, ‘bivakkeert’, ‘noodgedwongen’) maken dat niet anders.

Op andere blogs:
MediaReport (Eng)