IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 10339

Nabouwen van complete dorpen

Met dank aan Marieke Poulie, Hogan Lovells.

Auteursrecht op dorpen/ bouwstijlen. Creatieve keuze. Geografische herkomstaanduiding. Slaafse nabootsing.

Recent heeft u wat nieuwsberichten kunnen lezen over het nabouwen van complete dorpen. Vanuit cultuurbehoud wellicht interessant, echter als bepaalde cultuur elders wordt gepreserveerd, is dat wel een vreemde gewaarwording. Zo bouwen Chinezen een Oostenrijks dorp compleet na (nu.nl) en doen de Russen dit met het Britse Hyde Park (nu.nl). Ook Nederland laat zich inspireren door de Alpenlanden en zoekt de innovatie op door (midden in een polder) een Alp te willen plaatsen voor sport, entertainment en commercie (nu.nl).

Deze absurde vormen van culturele inspiratie is reden eens wat kritische juridische vraagtekens bij te zetten en door een argeloos nieuw lid van de redactie. Hoezo beroepsdeformatie (?) dat dit soort zaken inmiddels de juridische aandacht krijgt, boven een interessante uitspraak. Voor de vrijdagmiddag dient het echter luchtig te blijven, dus le voilà!

Hoezit het met:
1) Auteursrecht op het ontwerp van een dorp?
2) Kunnen geografische indicaties ook gelden voor type huizen/bouwstijlen?
3) Beroep op slaafse nabootsing, maar door wie? Gemeenteraad van betreffende dorpen?

De antwoorden zijn voor een gemiddelde IE-jurist natuurlijk inkoppers (of niet, althans niet op vrijdagmiddag?).

Het enkele ontwerp van een dorp kan naar mijn idee best auteursrechtelijk beschermbaar zijn. Of dat echter in het concrete geval van Hallstatt en Hyde Park zo is, stuit op een aantal praktische vragen. Bijvoorbeeld, wie is dan de auteursrechthebbende? De gemeente, de bewoners, de burgemeester? Over de Alp zullen we het verder maar niet hebben. De schepper daarvan heeft door de geschiedenis voor genoeg discussie en ophef gezorgd.

Vanuit een Nederlands auteursrechtelijk perspectief moet natuurlijk eerst worden beoordeeld of het voortbrengsels zijn en vervolgens of het een voortbrengsel is dat een auteursrechtelijk beschermd werk is. Uit onder andere het arrest van de Hoge Raad inzake de Endstra tapes (IEF 6731), is bekend dat voor het laatste beslissend is of het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Volgens de Hoge Raad moet er daarvoor 

“sprake zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes; het moet dus gaan om iets dat door de menselijke geest is voortgebracht. Daarbuiten valt in elk geval alles wat een vorm heeft die zo alledaags is, dat van creativiteit geen sprake is. Maar niet mag de eis worden gesteld dat de maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt. Ook mag niet worden geëist dat de maker bewust voor de vorm heeft gekozen die het werk heeft gekregen of dat het werk een coherente creatie moet zijn.”

Scheppende menselijke arbeid? Is dat wat een gemeente doet op het moment dat het (planmatig) kiest een bepaalde woonwijk of park hier of daar te laten bouwen? Vroeger begon men bij het bouwen van een dorp toch meestal met de kerk en daarnaast het café. Ging dat bij het “ontwerpen” van Hallstatt ook zo? Het lijkt er wel op. Was dat destijds nieuw? En Hyde Park dan? Alvorens diep in te gaan op de besluitvormingsprocessen binnen de betreffende gemeentes in te gaan, is het misschien toch beter om praktisch te blijven.

Hoe oud zijn Hallstadt en Hyde Park eigenlijk? Leven de gemeente-ambtenaren nog die eventuele “creatieve keuzes” hebben gemaakt ten behoeve van de opbouw van Hallstadt? Is een eventueel auteursrecht niet al lang vervallen? Op de website van Hallstatt staat dat hun geschiedenis terug gaat naar de periode vóór Christus en dat hun kerkje er in 1284 in ieder geval al stond. Ook Hyde Park kan bogen op een geschiedenis die terug gaat naar de periode voor 1536. Kortom, was er al sprake van een auteursrecht dan is het in ieder geval inmiddels vervallen en geconcludeerd kan worden dat de huidige burgemeesters van Hyde Park en Hallstatt het niet van het auteursrecht zullen moeten hebben in een eventuele juridische strijd tegen de nabouwende Chinezen.

Ook het leerstuk van de bescherming van geografische herkomstaanduidingen gaat hen mijns inziens weinig hulp bieden. De namen Hallstatt en Hyde Park zijn plaatsnamen en zijn als zodanig niet te monopoliseren. Er bestaat ook geen bescherming voor de geografische herkomstaanduiding van huizen of type bouwstijlen. En er komen volgens mij ook geen specifieke landbouwproducten, wijnen of andere levensmiddelen uit die regionen.

Het leerstuk van de slaafse nabootsing, dat doorgaans een veilig vangnet vormt in allerhande IE-zaken, gaat naar mijn mening in dit geval ook niet helpen. Immers, welke partij heeft te gelden als rechthebbende. Wie dient de eiser te zijn? De gemeenteraadsleden? Was het dorp hun creatie?

Lastig, lastig…Tegen de nabouwende Chinezen lijkt weinig te beginnen, zolang ze het tenminste voorzien hebben op de oudere stadsgezichten. Aan een kopie van de veel recentere Erasmusbrug in Rotterdam hebben de Chinezen zich nog niet durven wagen, en dat is maar goed ook, want dan zouden ze vast in één klap te weten komen dat meer recente architectonische bouwwerken wél auteursrechtelijk zijn beschermd!


 

IEF 10338

Affiliate marketing

Kantonrechter Lelystad, rechtbank Zwolle-Lelystad 12 oktober 2011, LJN BT7640 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl B.V.) en 15 juni 2011, CV 10-12685 (Daisycon B.V. tegen Kantoorcentrum.nl, zie tweede helft)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd RB 1154. Reclamerecht. Adverteren op internet. Affiliate marketing. Is de adverteerder ook een vergoeding verschuldigd voor de kliks op de banner (advertentie) van de adverteerder indien die banner door de affiliate is doorgeplaatst naar sub-affiliates (andere websites)?

In beginsel alleen als dat contractueel is geregeld. In dit geval had de adverteerder het redelijkerwijs duidelijk moeten zijn via welke affiliates (en sub-affiliates) de kliks werden gegeneerd. Dat had de adverteerder beter moeten bewaken en zij had haar toestemming voor plaatsing van de banner bij de affiliate eerder moeten intrekken indien zij geen doorplaatsing naar sub-affiliates wenste. Voor de maanden / kliks dat adverteerder een en ander op zijn beloop liet, is een vergoeding verschuldigd.

Alvorens verder te beslissen zal Daisycon daarom in de gelegenheid worden gesteld om haar stelling dat de betreffende “affiliates” bevoegd waren om de banner van Kantoorcentrum door te plaatsen naar “subaffiliates” nader te onderbouwen.

6.
Daisycon heeft niet weersproken dat in de “overeenkomst affiliatieprogramma” niet is bepaald dat een “affiliate” de mogelijkheid heeft om de banner van een adverteerder ook door te plaatsen naar “subaffiliates”.
Dat werkt ook door in de verhouding tussen de adverteerders en de “affiliates”.Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is daarmee dat een “affiliate” geen bevoegdheid heeft om een banner door te plaatsen en dat hij dus ook geen aanspraak heeft op een vergoeding voor kliks op een doorgeplaatste banner. Daisycon heeft dan ook geen aanspraak op betaling van facturen voor zover daarin vergoedingen voor dergelijke kliks (en commissie en trafficvergoedingen daarover ) zijn opgenomen.

7.
Dat ligt anders indien de adverteerder heeft ingestemd met (de mogelijkheid van) doorplaatsing door een “affiliate”. In dat geval is de adverteerder in beginsel wél gehouden tot betaling aan de “affiliate” van een vergoeding voor de kliks op doorgeplaatste banners.
Van een dergelijke instemming zal in het algemeen eerst kunnen worden gesproken indien de “affiliate” in zijn aanbieding op de website van Daisycon zodanig duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij zich de mogelijkheid van doorplaatsing voorbehoudt, dat acceptatie van zijn aanbieding bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen mocht wekken dat de adverteerder daar ook mee instemde.
Een dergelijke toestemming kan in beginsel dus niet geacht worden te zijn gegeven, indien de mogelijkheid van doorplaatsing weliswaar in de aanbieding was opgenomen, maar de informatie daaromtrent onduidelijk en/of niet (voldoende) opvallend was.

8.
Of zich hier de situatie heeft voorgedaan dat de onderhavige “affiliates” uit de aanvaarding door Kantoorcentrum van hun aanbod om de banner van Kantoorcentrum op hun site te plaatsen, er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat Kantoorcentrum ook instemde met de mogelijkheid om die banner door te plaatsen naar “subaffiliates”, is voor de kantonrechter vooralsnog (volstrekt) onduidelijk. Het ligt op de weg van Daisycon om dit te onderbouwen en aan te tonen.
Hierbij wordt opgemerkt dat de kantonrechter uit de stellingen van Daisycon in dit verband niet meer afleidt dan dat de “affiliates” zich in hun informatie de mogelijkheid van doorplaatsing hadden voorbehouden en dat dit aan Kantoorcentrum kenbaar had kunnen zijn.
Dat is, in het licht van de stellingen van Kantoorcentrum –zij lijkt niet te weerspreken dat de mogelijkheid van doorplaatsing kenbaar was uit de informatie, maar is van opvatting dat die mogelijkheid in de informatie “verstopt” zat- echter niet toereikend om te oordelen dat Kantoorcentrum geacht moet worden te hebben ingestemd met de mogelijkheid van doorplaatsing.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10337

Uitbreiding van de contactmomenten

EPO, Notice from the European Patent Office dated 31 August 2011 concerning the issuance of a second written opinion in the procedure under Chapter II PCT, 4 oktober 2011.

met dank aan Cees Mulder, auteur van het boek " The Cross-Referenced Patent Cooperation Treaty", jaarlijkse uitgifte in eigen beheer.

Uitbreiding van de contactmomenten met het Europees Octrooibureau als een aanvrager van een internationale octrooiaanvrage een verzoek indient voor internationale voorlopige beoordeling.

Het Europees Octrooibureau (EOB) in zijn functie als Instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling (International Preliminary Examining Authority = IPEA) van internationale aanvragen heeft de praktijk inzake Regel 66.4 van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (Patent Cooperation Treaty = PCT) aangepast.

Volgens de oude praktijk werd na het indienen van een Verzoek om internationale voorlopige beoordeling (“demand”) meteen het Rapport van de Internationale Voorlopige Beoordeling (International Preliminary Examination Report = IPER) opgemaakt tenzij de indiener van het demand om een telefonisch interview met de examiner van het EOB had verzocht.
Onder de nieuwe praktijk, die per 1 december 2011 ingaat, wordt het aantal dialoogmogelijkheden met het de examiner van het EOB uitgebreid.

In het geval het EOB, als IPEA, een negatieve IPER opmaakt, wordt de applicant om nader schriftelijk advies gevraagd. Dit gebeurt door het uitsturen van een zogenoemde written opinion van de IPEA. Hierop kan de aanvrager reageren door amenderingen aan te brengen en/of argumenten naar voren te brengen binnen de gestelde termijn (normaal 2 maanden, in ieder geval niet korter dan 1 maand).

Als het EOB in de internationale fase is opgetreden als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek (International Searching Authority = ISA) wordt het door deze autoriteit uitgebrachte Schriftelijk Oordeel (Writen Opinion van de ISA) beschouwd als de eerste written opinion van de IPEA. In deze situatie wordt een tweede written opinion door het EOB als IPEA naar de aanvrager gestuurd, waarop deze kan reageren door het indienen van wijzigingen en/of argumenten.
Indien de WO-ISA is opgesteld door een andere ISA, wordt de WO-ISA niet beschouwd als een (eerste) written opinion van de IPEA (Rule 66.1bis(b) PCT) In deze situatie wordt een eerste written opinion door het EOB als IPEA naar de aanvrager gestuurd, met de uitnodiging hierop te reageren.

De term “negatieve IPER” moet worden opgevat als een Rapport van de Internationale Voorlopige Beoordeling (IPER) op grond waarvan een aanvrager verplicht is te reageren op grond van Regel 161(1) van het Europees Octrooiverdrag in het geval de aanvrager besluit de Europese fase in te gaan.

Er wordt geen written opinion van de IPEA opgemaakt als de indiener van het demand een verzoek om een telefonisch overleg heeft ingediend. Wel is het mogelijk om na ontvangst van de written opinion van het EOB als IPEA een verzoek tot een telefonisch overleg aan te vragen. Dit verzoek moet in ieder geval worden ingediend voordat het EOB het uiteindelijke verslag (IPER) opmaakt. De notulen van de telefonische consultatie worden naar de aanvrager verzonden, maar zonder uitnodiging om verdere wijzigingen en/of argumenten in te dienen, tenzij anders afgesproken tijdens het telefoongesprek.

De nieuwe praktijk is van toepassing op internationale aanvragen waarvoor, op grond van Regel 69.2 PCT, de termijn voor de vaststelling van de IPER verstrijkt op of na 1 december 2011, tenzij de IPER is opgemaakt vóór 1 oktober 2011.

Update 19 oktober 2011: nu de contactmomenten met EPO zijn uitgebreid, is de best practice als volgt: 

  • Bij het indienen van het demand altijd argumenten indienen en/of de aanvrage amenderen (in ieder geval door de conclusies te wijzigen); 
  • Bij het indienen van het demand verzoeken vragen om een Written Opinion van de IPEA (komt automatisch); 
  • Direct na ontvangst van de Written Opinion van de IPEA verzoek indienen voor telefonisch overleg; doe dit nooit vóór ontvangst van de Written Opinion van de IPEA (want dan krijg je geen written opinion); 
  • Binnen de gestelde termijn na ontvangst van de Written Opinion van de IPEA reageren door verdere amenderingen en/of argumenten in te dienen; 
  • Proberen om tijdens het telefonisch overleg de bezwaren van de EOB examiner weg te nemen. 
  • Als tijdens het telefonisch overleg blijkt dat er nog (verdere) amenderingen nodig zijn, aanbieden om die zsm per fax naar de EOB examiner te sturen.
IEF 10336

VvA vanmiddag: Auteursrecht en E-books

Op herhaling: Het wetenschappelijke deel van de Vereniging van Auteursrechtvergadering van vrijdag 14 oktober a.s. is gewijd aan het E-Book. Welke auteursrechtelijke implicaties spelen er? Wat betekent deze nieuwe door technologische ontwikkeling ontstane nieuwe exploitatiewijze voor auteurs, uitgevers en bibliotheken?

Lees het (vernieuwde) programma klik hier.

IEF 10335

Lijst van "probleemvluchten"

Vzr. Rechtbank Zutphen 13 oktober 2011, LJN BT7576 (Transavia Airlines C.V. tegen EUclaim B.V.)

Parallel gepubliceerd van Reclameboek RB 1153. In een kort geding tussen luchtvaartmaatschappij Transavia en EUclaim biedt diensten en verkoopt documenten aan waarmee passagiers claims kunnen indienen ogv EU en nationale wet- en regelgeving, inzake misleiding en onrechtmatig handelen.

De rechter oordeelt dat EUclaim niet misleidt of onrechtmatig handelt. De lijst met probleemvluchten op de website van EUclaim is niet misleidend of onrechtmatig. Omdat EUclaim de informatie krijgt via Schiphol, dat de informatie weer krijgt van Transavia zelf, is het niet aan EUclaim als de informatie niet zou kloppen. Transavia is de bron en eigenaar van de informatie. De door Transavia gestelde negatieve gevolgen of de aantasting van de goede naam zijn niet aannemelijk geworden. De rechter wijst de vorderingen van Transavia af.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt dat Transavia de partij is die beschikt over de informatie waarom een vlucht is vertraagd of geannuleerd. Deze informatie is voor het functioneren van Euclaim van belang. Transavia kan echter niet verplicht worden deze informatie aan Euclaim te verschaffen. Het is aan Transavia of ze deze informatie prijsgeeft aan Euclaim. Wanneer Transavia er voor kiest om deze informatie niet aan Euclaim te verschaffen zal Euclaim haar informatie ergens anders vandaan moeten halen. Transavia heeft het echter in haar macht dat Euclaim uitgaat van de juiste informatie door zelf Schiphol te voorzien van de juiste en meest actuele informatie. Dat Euclaim op haar website een lijst publiceert op basis van informatie die zij van Schiphol krijgt en dat deze informatie onjuistheden kan bevatten maakt nog niet dat Euclaim daarmee jegens Transavia onrechtmatig handelt. Ze gebruikt informatie die vrij beschikbaar is en die informatie bevat mogelijk fouten en/of is niet altijd actueel.
Verder is van belang dat de door Transavia gestelde negatieve gevolgen van het gebruiken van de onjuiste informatie geenszins aannemelijk is geworden. Op geen enkele wijze heeft Transavia haar stelling dat haar goede naam wordt aangetast en dat zij overspoeld wordt met claims inzichtelijk gemaakt. Dat Transavia op deze manier door Euclaim “aan de schandpaal” wordt genageld is niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de door Euclaim verstrekte informatie de perken te buiten gaat. Immers, op de website van Euclaim wordt, veel genuanceerder dan Transavia stelt, informatie verstrekt over probleemvluchten en de mogelijkheid van passagiers om schadevergoeding te krijgen.
Ook is van belang geacht dat uit de website van Euclaim voldoende duidelijk wordt dat het uiteindelijk aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Geschillencommissie Luchtvaart of de civiele rechter is om vast te stellen of een passagier van een bepaalde vlucht in aanmerking komt voor compensatie en dat deze partijen niet uitgaan van de informatie zoals die op de site van Euclaim wordt vermeld.
Gelet op het voorgaande komt de vordering onder 1 niet voor toewijzing in aanmerking.

4.5. Evenmin is aannemelijk geworden dat de mededeling dat Euclaim onafhankelijk advies kan geven jegens Transavia onrechtmatig is. Ter onderbouwing hiervan heeft Transavia gesteld dat Euclaim een financieel belang heeft bij het indienen van claims en voor haar voortbestaan afhankelijk is van deze claims. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een financieel eigen belang per definitie aan enige onafhankelijkheid in de weg hoeft te staan. Wat daar ook van zij, door Transavia is niet onderbouwd waarom mededeling van Euclaim over haar onafhankelijkheid schade toebrengt aan Transavia en daarmee jegens Transavia onrechtmatig zou kunnen zijn. Terzijde tekent de voorzieningenrechter daar nog bij aan dat ingevolge de door Euclaim gehanteerde voorwaarden, die op haar website staan vermeld, Euclaim bij een door haar namens de passagier succesvol ingediende claim 73% van de hoofdsom verminderd met € 25,00 administratiekosten zal uitbetalen aan de passagier. Het zal derhalve voor eenieder die gebruik maakt van de diensten van Euclaim duidelijk zijn dat Euclaim daar geld aan verdient. Euclaim doet daar ook niet geheimzinnig over, zodat van enige misleiding op dit punt ook geen sprake is.

4.8. Nu niet gezegd kan worden dat de lijst met probleemvluchten op de website van Euclaim jegens Transavia misleidend en onrechtmatig is en niet aannemelijk is geworden dat Euclaim mededelingen doet op haar website die jegens Transavia misleidend en onrechtmatig zijn, bestaat voor het plaatsen van een rectificatie door Euclaim op haar website geen aanleiding. De vordering onder 5 zal daarom eveneens worden afgewezen.

IEF 10334

Nog enkele plaatsen beschikbaar

Het HvJ EU arrest van vandaag IEF 10332 Airfield en Canal Digitaal: “de aanbieder van een satellietpakket voor zijn interventie in de directe en de indirecte doorgifte van televisieprogramma’s […], toestemming van de betrokken rechthebbenden moet verkrijgen, tenzij deze rechthebbenden met de betrokken omroeporganisatie zijn overeengekomen dat de beschermde werken ook via deze aanbieder aan het publiek worden meegedeeld, op voorwaarde dat, in dat laatste geval, de interventie van deze aanbieder deze werken niet voor een nieuw publiek toegankelijk maakt” en het Premier League arrest IEF 10286 zullen uitgebreid besproken worden door mw. prof. mr. drs. M. de Cock Buning tijdens de 18e editie van de jaarlijks PAO cursus Actualiteiten Auteursrecht in Leiden in November.

Verder zal eronder andere worden gesproken over het auteurscontractenrecht, de afschaffing van de Thuiskopie-heffing, de verlenging van de naburige rechten, de positie van de internet-tussenpersoon, de persexceptie en over alle relevante binnenlandse en buitenlandse recente rechtspraak.

Zie voor het volledige programma en de mogelijkheid tot aanmelden (er zijn nog enkele plaatsen beschikbaar): klik hier.

Er zijn voor deze PAO tevens enkele plaatsen beschikbaar voor gratis deelname door gemotiveerde studenten. Studenten kunnen een motivatiebrief sturen aan mw C.J. van Duijn van het Leidse PAO:  c.j.vanduijn@law.leidenuniv.nl

 

IEF 10333

Gelicentieerde producten sportevenement

Rechtbank Dordrecht 12 oktober 2011, LJN BT7541 (Sport mport Europe B.V. tegen HAB International LTD en HAB Licensing)

In't kort: Merkenrecht. Gelicentieerde producten sportevenement Iron Man en managementvergoedingen. Eiseres werkt mee aan verkrijging van haar licentie voor verkoop van Iron Man producten door gedaagde.

Iron Man is een verzamelnaam voor verschillende producten, evenementen en trainingsprogramma’s die zijn gelieerd aan atletische sporten. Het Amerikaanse bedrijf World Triathlon Corporation (verder: WTC) is eigenaar van verscheidene hieraan gerelateerde merknamen, waaronder Gemeenschapswoordmerk‘IRON MAN’ , , modelrechten en andere auteursrechten.

In conventie geschil over de wederprestaties waartoe gedaagde zich heeft verbonden. In reconventie wordt aanspraak gemaakt op schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming althans onrechtmatige daad. Bewijsopdracht uit r.o. 4.5.6:

4.5.6. Niet gesteld is dat door SIE uitdrukkelijk is bedongen dat de managementovereenkomst niet kon worden opgezegd. Dit neemt niet weg dat de onopzegbaarheid van de managementovereenkomst in de overeenkomst tussen HaB en SIE besloten kan liggen. Dit zal het geval zijn indien, zoals SIE stelt, zij met HaB een managementovereenkomst voor de duur van 12 maanden tegen een totaal loon van € 100.000,- zijn overeengekomen als onderdeel van een conglomeraat van afspraken, waarbij het afnemen van de diensten van SIE gekoppeld is aan de verkrijging van de bij SIE berustende verkooplicentie door HaB. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv zal SIE bewijs dienen te leveren van deze door HaB gemotiveerd betwiste stelling.

4.5.7. Indien SIE in dat bewijs slaagt, staat vast dat HaB gehouden is het restant van het overeengekomen loon te voldoen en ligt de gevorderde managementvergoeding van € 58.331,31 voor toewijzing gereed. Indien SIE niet in dat bewijs slaagt zal de gevorderde managementvergoeding afgewezen dienen te worden, ook indien wel bewezen is dat een managementovereenkomst voor de duur van 12 maanden is overeengekomen. In dit geval dient er immers vanuit te worden gegaan dat de managementovereenkomst door opzegging rechtsgeldig is beëindigd. De stelling van SIE dat een valide reden voor opzegging ontbreekt, maakt dat niet anders, omdat dit niet voor een rechtsgeldige opzegging is vereist. Van een opdracht als bedoeld in artikel 7:411 lid 1 BW is geen sprake, nu het loon door SIE maandelijks werd gefactureerd.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10332

Canal Digitaal v. SABAM: een interventie

HvJ EU 13 oktober 2011, zaak C-431/09 en C-432/09 (prejudiciële vragen Hof van Beroep te Brussel, België; Airfield NV, Canal Digitaal BV tegen Belgische Vereniging van Auteurs, Componisten en Uitgevers CVBA (Sabam); Airfield NV tegen Agicoa Belgium BVBA)

In navolging van IEF 9490 Gelijkheid met Premier League, IEF 10286 Auteursrecht, satellietomroep doorgifte via kabel. Curia: Verzoek om een prejudiciële beslissing – Hof van beroep te Brussel – Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, sub a, en b, en 2 van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248, blz. 15) – Uitsluitend recht van de auteur om de mededeling van zijn werk toe te staan – Uitzending door een omroeporganisatie van programmadragende signalen bestemd voor digitale televisie via een autonome satelliet – Daaropvolgende doorgifte van deze signalen – Toestemming van de houders van de rechten. Advocaat-generaal : Jääskinen:

Vragen: Verzet Richtlijn 93/831 zich ertegen dat aan de aanbieder van digitale satelliettelevisie wordt opgelegd toestemming te bekomen van de rechthebbenden, in het geval van een handeling waarbij een omroeporganisatie haar programmadragende signalen hetzij via een vaste verbinding, hetzij via een gecodeerd satellietsignaal aanlevert aan een van de omroeporganisatie onafhankelijke aanbieder van digitale satelliettelevisie die deze signalen door een met haar verbonden vennootschap laat coderen en opstralen naar een satelliet waarna deze signalen, met toestemming van de omroeporganisatie, als onderdeel van een pakket televisiezenders en derhalve gebundeld worden neergestraald naar de abonnees van de satelliettelevisie-aanbieder die de programma's simultaan en ongewijzigd kunnen bekijken door middel van een door de satelliettelevisie-aanbieder ter beschikking gestelde decodeerkaart of smartcard?

Verzet Richtlijn 93/83 zich ertegen dat aan de aanbieder van digitale satelliettelevisie wordt opgelegd toestemming te bekomen van de rechthebbenden, in geval van een handeling waarbij een omroeporganisatie haar programmadragende signalen conform de instructies van een van de omroeporganisatie onafhankelijke aanbieder van digitale satelliettelevisie aanlevert op een satelliet waarna deze signalen, met toestemming van de omroeporganisatie, als onderdeel van een pakket televisiezenders en derhalve gebundeld worden neergestraald naar de abonnees van de satelliettelevisie-aanbieder die de programma's simultaan en ongewijzigd kunnen bekijken door middel van een door de satelliettelevisie-aanbieder ter beschikking gestelde decodeerkaart of smartcard?

Hof verklaart voor recht:

Artikel 2 van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, moet aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van een satellietpakket voor zijn interventie in de directe en de indirecte doorgifte van televisieprogramma’s als die welke in de hoofdgedingen aan de orde zijn, toestemming van de betrokken rechthebbenden moet verkrijgen, tenzij deze rechthebbenden met de betrokken omroeporganisatie zijn overeengekomen dat de beschermde werken ook via deze aanbieder aan het publiek worden meegedeeld, op voorwaarde dat, in dat laatste geval, de interventie van deze aanbieder deze werken niet voor een nieuw publiek toegankelijk maakt.

Belangrijke overwegingen:

76 Deze vaststelling sluit niet uit dat andere operatoren tijdens een mededeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, een interventie uitvoeren zodat zij de beschermde werken toegankelijk maken voor een ruimer publiek dan dat waarop de betrokken omroeporganisatie doelde, dat wil zeggen een publiek dat de auteurs van deze werken niet voor ogen hadden toen zij toestemming verleenden voor het gebruik van hun werken door de omroeporganisatie. In dat geval valt de interventie van deze operatoren dus niet onder de aan deze omroeporganisatie verleende toestemming.

78 In dit verband zij opgemerkt dat een aanbieder van een satellietpakket ten eerste de betrokken mededeling codeert of aan de omroeporganisaties de codeersleutels voor deze mededeling aanlevert zodat zijn abonnees de mededeling kunnen decoderen, en ten tweede de noodzakelijke decodeerapparatuur ter beschikking van deze abonnees stelt, zodat dankzij deze handelingen de verbinding tussen de door de omroeporganisaties ingevoerde mededeling en deze abonnees tot stand kan komen.

79 Deze activiteit valt echter niet samen met een loutere terbeschikkingstelling van fysieke installaties om de ontvangst van de oorspronkelijke uitzending in het ontvangstgebied mogelijk te maken of te verbeteren, die onder het in punt 74 van het onderhavige arrest besproken geval valt, maar deze activiteit vormt een interventie zonder welke deze abonnees de uitgezonden werken niet kunnen bekijken of beluisteren hoewel zij in dat gebied wonen. Deze personen behoren dus tot het doelpubliek van de aanbieder van het satellietpakket zelf, waarbij deze aanbieder door zijn interventie in de betrokken mededeling per satelliet de beschermde werken toegankelijk maakt voor een publiek dat ruimer is dan het doelpubliek van de betrokken omroeporganisatie.

80 Bovendien vormt de interventie van de aanbieder van het satellietpakket een zelfstandige dienst die hij met een winstoogmerk verricht, aangezien deze personen de abonnementsprijs niet aan de omroeporganisatie, maar aan deze aanbieder betalen. Vaststaat dat deze prijs niet voor eventuele technische prestaties verschuldigd is, maar voor toegang tot de mededeling per satelliet en dus tot de beschermde werken of ander beschermd materiaal.

81 Ten slotte maakt de aanbieder van een satellietpakket niet de toegang door zijn abonnees tot de door één enkele omroeporganisatie verrichte mededeling mogelijk, maar groepeert hij verschillende mededelingen van verschillende omroeporganisaties in een nieuw audiovisueel product, en het is de aanbieder van het satellietpakket die beslist over de samenstelling van dit pakket.

82 Derhalve dient te worden vastgesteld dat de aanbieder van een satellietpakket de kring van personen die toegang tot de televisieprogramma’s hebben, opentrekt en het mogelijk maakt dat een nieuw publiek toegang krijgt tot de beschermde werken en ander beschermd materiaal.

83 Bijgevolg moet deze aanbieder van een satellietpakket voor zijn interventie in de mededeling per satelliet de toestemming van de betrokken rechthebbenden verkrijgen, tenzij deze rechthebbenden met de betrokken omroeporganisatie zijn overeengekomen dat de beschermde werken ook via deze aanbieder aan het publiek worden meegedeeld, op voorwaarde dat, in dat laatste geval, de interventie van deze aanbieder deze werken niet voor een nieuw publiek toegankelijk maakt.

Volledige dossier inclusief conclusie A-G, verzoek en arrest: C-431/09 C-432/09

IEF 10331

NaViKey - een variant van het ouder merk

Gerecht EU 13 oktober 2011, zaak T-393/09 (NEC Display Solutions Europe / OHMI - Nokia (NaViKey))

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Aanvraag Gemeenschapswoordmerk NaViKey. Oppositieprocedure op basis van ouder gemeenschapswoordmerk NAVI. Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar. Plicht tot vermelding reden niet nagekomen, zo meent Nokia. Het verschil is dusdanig klein dat zelfs een "observant and circumspect public might think that the mark applied for is a variant of the earlier mark" Klacht geweigerd

Curia: Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „NaViKey” voor waren van klasse 9 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1143/20082 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 16 juni 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale en communautaire woordmerk „NAVI” voor waren en diensten van de klassen 9 en 38.

60 Given the high degree of similarity between the goods and services in question and the similarity between the signs in dispute, at least visually and phonetically, it must be held that there is a likelihood that the relevant public would not distinguish between the two signs in dispute, the only difference between them being the presence of the final syllable ‘key’ in the mark applied for. That difference is so slight that even an observant and circumspect public might think that the mark applied for is a variant of the earlier mark and that the goods and services in question therefore have the same commercial origin or come from economically-linked undertakings. Moreover, since, as was found at paragraph 52 above, the signs in dispute are visually similar, the applicant’s argument that the visual aspect should have played a more important role in the present case when the likelihood of confusion between the signs in dispute was assessed is entirely unfounded.

63 Moreover, although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion (see, by analogy, Canon, paragraph 24), it is only one factor among others involved in that assessment. Thus, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, on the one hand, and a trade mark applied for which is not a complete reproduction of it, on the other, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (Case T‑112/03 L’Oréal v OHIM – Revlon (FLEXI AIR) [2005] ECR II-949, paragraph 61). The contrary argument would make it possible to register a mark, one of the elements of which was identical with or similar to those of an earlier mark with a weak distinctive character, even where the other elements of that mark were still less distinctive than the common element and notwithstanding a likelihood that consumers would believe that the slight difference between the signs designating those marks reflected a variation in the nature of the goods or stemmed from marketing considerations and not that it denoted goods from different traders (order of 27 April 2006 in Case C-235/05 P L’Oréal v OHIM, not published in the ECR, paragraph 45).

IEF 10330

Geen noodzaak om de handhavingsrichtlijn te wijzigen

Nederlandse reactie op verslag & analysedocument behorende bij richtlijn 2004/48/EG (Handhavingsrichtlijn), Bijlage bij Kamerstukken II 2011-2012, 29 838, nr. 30.

Inhoudsopgave van boven vermeld stuk
2. Actie in Europees verband op het gebied van handhaving van auteursrecht 
2.1. Algemene aspecten
2.2 Positie en rol van tussenpersonen bij handhaving van auteursrechten
2.3 Recht op informatie
2.4 Schadevergoeding
2.5 Proceskostenveroordeling
2.6 Overige opmerkingen: Bewijsmaatregelen; Corrigerende maatregelen

Veel herhaling van de Speerpuntenbrief: Nederland meent dat de handhavingsrichtlijn, in combinatie met de via het nationale recht beschikbare middelen, voldoende mogelijkheden biedt om op effectieve wijze rechthebbenden te beschermen. Daarom ziet Nederland vooralsnog geen noodzaak om de handhavingsrichtlijn te wijzigen. Nederland ziet wel problemen in de handhaving waar het grensoverschrijdende inbreuken betreft en nodigt de Commissie uit om met name naar dit aspect onderzoek te doen.

Tot slot maakt Nederland graag van de gelegenheid gebruik om de Commissie te informeren over zijn nationale beleidsvoornemens op het gebied van het auteursrecht. Deze zijn uitgezet in een beleidsbrief die in april naar het parlement is gestuurd en is als bijlage aan deze reactie gehecht.

Op het gebied van handhaving wil Nederland zich richten op het bevorderen en beschermen van nieuwe bedrijfsmodellen op internet door een wetsvoorstel ter bestrijding van inbreukfaciliterende websites en een herbezinning op de thuiskopie-exceptie. Daartoe wordt het downloaden uit evident illegale bron onrechtmatig verklaard in combinatie met een afgewogen handhavingskader waarin een balans wordt gevonden tussen de bescherming van rechthebbenden en het belang van een open internet. Nederland hecht eraan dat de handhaving zich richt op de bron van illegale inhoud en dat criminalisering van de consument wordt voorkomen.