IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 10168

Een bloem in drie kleuren

Gerecht EU 13 september 2011, zaak T-522/08 en T-523/08 (Ruiz de la Prada de Sentmenat tegen OHIM/Quant (Cosmetics Japan) inzake AGATHA RUIZ DE LA PRADA)

In't kort. Gemeenschapsmerkenrecht. Oppositieprocedure op grond van nationale beeldmerken en gemeenschapsbeeldmerk Mary Quant tegen gemeenschapsbeeldmerkaanvrage (in kleur) van RUIZ DE LA PRADA DE SENTMENAT. Oppositie is afgewezen, deze beslissing is gedeeltelijk vernietigd, beroep door aanvrager om deze laatste te (laten) vernietigen. Beroep: door aanvrager strekkende tot vernietiging OHIM gedeeltelijke vernietiging van beslissing tot afwijzing van oppositie ingesteld door houder nationale beeldmerken en gemeenschapsbeeldmerk. Overwegingen zijn goed uitgevoerd, beroep afgewezen.

Een bloem in drie kleuren met de vermelding „AGATHA RUIZ DE LA PRADA” voor waren van de klassen 3, 4, 5, 8, 9, 11, 12, 14, 16, 18, 19, 20, 21, 24, 25, 27 en 28, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1523/2007-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 17 september 2008 houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie ingesteld door de houder van de nationale beeldmerken en het gemeenschapsbeeldmerk bestaande in de afbeelding van een zwart-witte bloem voor waren van de klassen 9, 14, 16, 18, 20, 21, 24, 25 en 26.

 

43      Par ailleurs, il ne saurait être considéré que la chambre de recours ait commis une erreur en considérant que le fait que, contrairement à la marque antérieure, qui est en noir et blanc, la marque demandée soit également composée de quatre couleurs ne s’oppose pas au constat selon lequel une similitude visuelle entre les marques en conflit existe. En effet, le consommateur moyen des produits en cause ne disposera que rarement de la possibilité de comparer les deux marques lors de ses achats, mais il doit se fier à l’image non parfaite qu’il en a gardé en mémoire (arrêt Lloyd Schuhfabrik Meyer, point 24 supra, point 26).

44      En outre, il convient de relever que l’allégation de la requérante, selon laquelle l’appréciation de la chambre de recours quant à la similitude visuelle aurait été conditionnée par le constat d’une similitude sur le plan conceptuel, ne ressort pas des motifs de la décision attaquée. Celle-ci doit donc être rejetée comme manquant en fait.

IEF 10167

Nieuwe termijn muziekopnames (EU)

Naar verwachting en ondanks een Nederlandse "nee" wordt de duur naburige rechten op muziekopnames verlengd van 50 naar 70 jaar. Persbericht (pdf):

The Council today adopted by qualified majority a directive extending the term of protection of the rights of performers and phonogram producers on music recordings within the EU from 50 to 70 years. (16/11).

The Belgian, Czech, Dutch, Luxembourg, Romanian, Slovak, Slovenian and Swedish delegations voted against and the Austrian and Estonian delegations abstained (10568/11 ADD1).

The new directive intends to increase the level of protection of performers by acknowledging their creative and artistic contributions.

Performers generally start their careers young and the current term of protection of 50 years often does not protect their performances for their entire lifetime. Therefore, some performers face an income gap at the end of their lifetimes. They are also often not able to rely on their rights to prevent or restrict objectionable uses of their performances that may occur during their lifetimes.

The directive also foresees measures in order to ensure that artists who have transferred their exclusive rights to phonogram producers actually benefit from the term extension and may recuperate their rights subject to certain conditions.

Furthermore, the directive harmonises the method of calculating the term of protection of songs and other musical compositions with words created by several authors. The term of protection will expire 70 years after the death of the last person to survive: the author of the lyrics or the composer of the music.

Member states will have to incorporate the new provisions into their national legislations within two years.

Adoption of the directive, which modifies directive 2006/116/EC, follows an agreement with the European Parliament at first reading.

The Commission submitted the proposal in July 2008 and the European Parliament voted in April 2009 (8898/09).

IEF 10166

Minimalisme in modelrecht

Commentaar in't kort van Laura Bonnes, KienhuisHoving.

In de kwestie Apple / Samsung (Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 24 augustus 2011, IEF 10108 (Apple / Samsung)). heeft de rechtbank bepaald dat de beschermingsomvang van modellen die functioneel en minimalistisch zijn vormgegeven, kleiner is dan modellen die deze kenmerken ontberen (o.m. IEF 10108 r.o. 4.54) .  Een gewaagd oordeel? Vanuit juridisch dogmatisch oogpunt bekeken, is er namelijk nogal wat onduidelijk over hoe de geldigheid en de beschermingsomvang van dergelijke modellen moet worden bepaald. In deze bijdrage zal ik een paar onduidelijkheden en inconsistenties signaleren.

Uitsluiting van technisch geïndiceerde vormgeving
Bij de bepaling van de beschermingsomvang van functioneel vormgegeven modellen speelt allereerst de technische uitsluitingsgrond een rol (Artikel 8 lid 1 GemMoVo).  De arresten Philips/Remmington (HvJ EG 20 september 2007, IEF 4745).  en Lego (HvJ EG 14 september 2010 IEF 9083) claimen op dit gebied helderheid te verschaffen. Conform deze arresten dient bij de beoordeling van de mate van bescherming voor technisch geïndiceerde vormgeving (in het merken- en modellenrecht) de zogenaamde apparaatgerichte leer te worden toegepast. Deze leer houdt in dat vormgeving die uitsluitend technisch is bepaald nimmer voor bescherming in aanmerking komt. Hierbij is niet van belang of er andere technische vormen denkbaar zouden zijn die dezelfde oplossing bieden. Dit lijkt helder.

Nadere analyse van uitspraken waarin deze leer wordt toegepast doet de geclaimde helderheid al snel vervagen1.  De feitelijke beoordeling blijkt vaak neer te komen op een resultaatgerichte aanpak, waarbij andere (technische) oplossingen in de beoordeling worden betrokken en vergeleken, om op basis hiervan tot de conclusie te komen dat in deze elementen best gevarieerd had kunnen worden en er derhalve geen sprake is van een vorm die uitsluitend door haar technische functie is bepaald. Hier wringt iets. Immers, als de apparaatgerichte leer troef is, moet ook de feitelijke toetsing van de modellen in casu apparaatgericht plaatsvinden en niet resultaatgericht zoals in voornoemde rechtspraak aan de orde was.

Vrijheid van de ontwerper 
In de wet wordt bepaald dat bij de bepaling van de beschermingsomvang en de geldigheid van een model rekening moet worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van een model (Artikel 6 lid 2 en 10 lid 2 GemMoVo).  De reikwijdte van deze bepaling is onduidelijk. Advocaat-Generaal P. Mengozzi overweegt in zijn conclusie in de Pepsico-kwestie (IEF 9650 o.v. 28-33) dat hiermee enkel beperkingen in de vrijheid van de ontwerper zijn bedoeld die worden opgelegd door de functie die het voortbrengsel vervult.

Bepaalde standaardkenmerken die de markt verwacht, maar niet technisch noodzakelijk zijn, kunnen niet worden beschouwd als beperkingen van de vrijheid van de ontwerper.[o.v. 32, met accent auteur] 

De A-G laat overigens achterwege hoe deze technische noodzakelijkheid moet worden bepaald: apparaat- of resultaatgericht.

Bovendien vraag ik mij af wat de A-G precies bedoelt. Een strikte uitleg van zijn woorden zou namelijk betekenen dat alleen die aspecten die technisch noodzakelijk zijn, de vrijheid van de ontwerper kunnen beperken en derhalve niet mogen worden betrokken bij de bepaling van geldigheid en de reikwijdte van de beschermingsomvang van een model. Dit lijkt niet logisch. Deze aspecten zijn immers al uitgesloten van bescherming als gevolg van de technische uitsluitingsgrond.

De technische uitsluitingsgrond versus de vrijheid van de ontwerper
Bovengenoemde uitleg van de woorden van de AG zou dus kunnen betekenen dat de technische uitsluitingsgrond en de ‘leer’ rond de vrijheid van de ontwerper vrijwel dezelfde materie uitsluiten van bescherming. Dit maakt één van beide bepalingen overbodig. Een andere uitleg ligt derhalve in de rede. Gedacht zou kunnen worden aan een constructie waarin alle, dus niet alleen voorwaarden die als gevolg van functie of techniek geïndiceerd zijn, randvoorwaarden waarmee de ontwerper zich geconfronteerd ziet, worden betrokken in de beoordeling van de mate van vrijheid van de ontwerper. Dit heeft tot gevolg dat in de reikwijdte van de beschermingsomvang dergelijke – niet uitsluitend technische – voorwaarden worden betrokken. Dit biedt minimalistische designs een (dunne) bescherming en geeft concurrenten de kans producten op de markt te brengen die aan de door de markt gestelde randvoorwaarden voldoen. Exact zoals de rechtbank Den Haag in Apple / Samsung voor ogen lijkt te hebben gehad.

Voor een uitvoerige dogmatische analyse van het bovenstaande biedt dit forum helaas geen plek. Stof tot nadenken biedt het hopelijk wel.

1. Een en ander wordt overigens treffend weergegeven door Huydecoper in zijn bijdrage in de BIE van juni van dit jaar. Hof Den Haag 30 november 2010, BIE juni 2011, nr. 62 (Hansgrohe AG/ Tiger Nederland B.V.) met noot J.L.R.A. Huydecoper

IEF 10165

De voorfase van het octrooi

Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Scherp aan de wind! Handvat voor een Europese strategie voor Nederlandse (top)sectoren, AWT advies 77. p. 43, Bijlage bij Kamerstukken II, 2010-11, 31 288, nr. 203.

Kennisbescherming wordt bij een vrije markt voor onderzoekers steeds belangrijker. Onderzoekers komen en gaan met hun kennis, die overal vandaan komt en overal gedeeld wordt. Om de innovatieve bedrijvigheid te beschermen is het belangrijk dat hierover op internationaal niveau goede afspraken worden gemaakt en dat regelgeving hierover tussen EU lidstaten wordt gelijkgetrokken. Harmonisatie van het IP regime van verschillende lidstaten is hiervoor belangrijk. Een Europees patent is hiervoor het fundament.

De raad is bovendien van mening dat vanuit Nederland en Europa meer aandacht geschonken moet worden aan de voorfase van het octrooi. Het is van groot belang dat ook de vroege kennisproducten goed worden beschermd. Onder andere afspraken over eigendomsrechten, gebruikersrechten, (toegang tot) achtergrondkennis, management van IP en compensatieafspraken zijn hiervoor belangrijk. Hier liggen nog belangrijke verschillen tussen EU lidstaten. Voorbeeld is het professor privilege system dat in sommige lidstaten wordt gehanteerd (b.v. Zweden en Italië) dat het eigendom van onderzoeksresultaten aan individuele professoren of onderzoekers geeft, in plaats van aan onderzoeksorganisaties. (65. Voluntary guidelines on framework conditions for joint programming in research 2010, beschikbaar via
https://www.era.gv.at/space/11442/directory/19999/doc/21643.html)

Geen EU patent De kosten voor het aanvragen van een patent in de Europese lidstaten is een dure en arbeidsintensieve bezigheid. Om deze intensieve procedure efficiënter te maken wordt al lange tijd gesproken over het instellen van een EU-breed patent. De belangrijkste bottleneck is het taal probleem. Onlangs is er overeenstemming tussen twaalf lidstaten gekomen om voort te gaan in de ontwikkeling van een Europees patent in drie talen: Frans, Duits en Engels. Italië en Spanje sluiten zich hierbij niet aan. Nederland is altijd voorstander van de invoering van een Europees patent geweest. Europese patenten worden in toenemende mate niet geldig gemaakt in kleinere landen als Nederland. Bedrijven zijn hier daarom minder actief. Zo is slechts 24% van alle patenten die in 2008 zijn toegekend in Europa in Nederland rechtsgeldig. Deze groep vertegenwoordigt wel 88% van alle patenten die in 2008 in Nederland actief waren, Europese patenten zijn dus belangrijk voor Nederland. Als door invoering van een Europees patent ook automatisch validatie in Nederland wordt bewerkstelligd, biedt dit meer kansen voor het buitenlandse bedrijfsleven om in Nederland actief te worden. 

Zie tevens hier (link

IEF 10164

Mits in boekvorm en in de Engelse taal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 8 september 2011, KG ZA 10-1952 P/MV (Emryss B.V. tegen Vermeulen)

Met dank aan Marie José Spit en Judith van Schie, Bousie advocaten.

Auteursrecht. Contractenrecht. Verstoorde rechtsverhouding. Royaltyvergoedingen eBooks, vertalingen. Beslagen 

Emryss is een uitgeverij, Vermeulen is auteur van boeken over homeopathie. In een overeenkomst is opgenomen dat Vermeulen toestemming geeft om het boek uit te geven in de Engelse taal. In een driedelige serie heeft auteur voor het laatste boekdeel een andere uitgever benaderd en overeenkomst met Emryss buitengerechtelijk ontbonden op grond van wanprestatie (geen statements versturen, niet betalen van royaltyvergoeding, niet willen uitgeven van derde boek en exploiteren van eBooks zonder toestemming). Emryss stelt dat auteur wanprestatie pleegt door naar andere uitgeverij over te stappen. Vermeulen heeft succesvol conservatoir derdenbeslag gelegd ogv 1019b Rv en 28 Aw.

Conventie: De verhouding is ernstig verstoord, uitgave bij andere uitgever wordt toegestaan. Door Emryss uitgeven van sublicenties worden verboden, Vermeulen mag dit wel voor vertalingen anders dan het Engels. Verbod op benaderen van buitenlandse uitgevers is te vaag en algemeen gesteld, rectificatie wordt onvoldoende onderbouwd en toegelicht (r.o. 6.7). Gerechtelijke bewaring van de in conservatoir bewijsbeslag genomen stukken wordt niet opgeheven. Conservatoire derdenbeslagen worden wel opgeheven.

Reconventie: Reeds gepubliceerde werken mag Emryss blijven exploiteren mits in boekvorm en mits in de Engelse taal. Afwijzing van inzage in de stukken waarop bewijsbeslag rust. Geen voorschot op schadevergoeding. Wel royaltyvergoedingen doorbetalen met aftrek van rechtstreekse bedragen. Geen inzage in boekhouding Vermeulen.

Iedere partij draagt eigen proceskosten, bodemrechter dient beslissing te geven over rechtmatige ontbinding en wanprestatie en onderzoekt de feiten verder.

6.6. Ondanks dat geen (voorlopig) oordeel kan worden gegeven over de ontbinding en opzegging van de overeenkomst door Vermeulen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een ordemaatregel. (...) In dit geval weegt mee dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord, waardoor niet van hen kan worden gevergd dat zij met betrekking tot het boek Plants nog met elkaar moeten samenwerken. Emryss is er bovendien al vanaf begin 2009 van op de hoogte dat Vermeulen met dit boek met een andere uitgever in zee wil gaan, zodat zij inmiddels ruim de gelegenheid heeft gehad om hierop te anticiperen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om Vermeulen toe te staan het boek Plants bij een andere uitgeverij uit te geven. Totdat een bodemrechter heeft geoordeeld over de ontbinding en opzegging van de overeenkomst, wordt Vermeulen echter wel verplicht de overeenkomst voor de reeds door Emryss uitgegeven werken na te komen, mits het gaat om werk in boekvorm en in de Engelse taal. (...) Emryss is dus niet gerechtigd de reeds uitgegeven werken in een andere taal dan het Engels uit te geven of die werken op "elektronische wijze" te verveelvoudigen en/or openbaar te maken. Mocht Emryss dit voornemens zijn, dan zal zij hierover aparte afspraken met Vermeulen moeten maken, waarbij de bepalingen uit de overeenkomst van toepassing zijn.

6.16. (...) Nu in conventie is geoordeeld dat Emryss de exploitatie van de werken van vermeulen (binnen de daar geschetste grenzen) mag voorzetten, is Emryss uiteraard ook verplicht ten aanzien van die exploitatie statements te verschaffen en de royaltyvergoeding uit te betalen. vermeulen zal echter eerst opgave moeten doen van de bedragen die hij rechtstreeks van derden heeft ontvangen (die hij immers heeft aangeschreven) en die - na overleg tussen partijen - (geheel of gedeeltelijk) staan geparkeerd op de derdengeldrekening van mr. IJff. Die bedragen mogen in beginsel op de door Emryss uit te betalen vergoeding in mindering worden gebracht.

IEF 10163

Binnen het kader van artikel 27a

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 24 augustus 2011, LJN BS1232 (Cozzmoss B.V. tegen Alliance Experts Coöperatie U.A.)

Met gelijktijdige dank aan Thomas Berendsen, BANNING advocaten.

In de Cozzmoss-serie. Alliance Experts is houder van de domeinnaam allianceexperts.com. Zij heeft op haar website, zonder toestemming, artikelen van Trouw van 1 december 2009, De Volkskrant van 4 februari 2010 en van ND van 5 februari 2010 gepubliceerd. De bronnen zijn daarbij vermeld. Na sommatie zijn artikelen verwijderd echter schade- of kostenvergoeding wordt niet betaald. Voor alle artikelen tezamen, zo stelt Cozzmoss,  bedraagt de economische waarde derhalve € 314,47. Gevorderd wordt tweemaal deze waarde.

Binnen het kader van artikel 27a Aw is immers geen plaats voor een boete. Slechts de economische waarde wordt toegekend. Van (administratie)kosten is niet voldoende gebleken. Kostenveroordeling ex 1019hRv. Echter kosten advocaat worden gematigd wegens geringe complexiteit en geringe omvang van de zaak.

4.9. Voor zover uit het betoog van Cozzmoss is af te leiden dat de verdubbeling dient ter preventie tegen toekomstige inbreuken op het auteursrecht, leidt dit ook niet tot toewijzing van een hoger bedrag dan een redelijke gebruiksvergoeding. Voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Auteurswet immers geen plaats.

(Administratie)kosten in verband met de vaststelling van schade en aansprakelijkheid

4.10. Cozzmoss vordert tevens € 180,00 exclusief BTW voor de (administratie)kostendie verband houden met de door haar uitgevoerde werkzaamheden ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Cozzmoss verwijst in dit verband naar een specificatie, welke is overgelegd als productie 9 bij dagvaarding. Uit de specificatie blijkt dat volgens Cozzmoss het totaal van de door haar gemaakte kosten€ 150,75 bedraagt. Hoewel deze werkzaamheden in beginsel van dien aard zijn dat het redelijk is om daarvoor een vergoeding te verlangen, kan de kantonrechter geen vergoeding daarvoor toewijzen.De reden is dat niet is toegelicht of en zo ja, op basis van welke kostenafspraak (voor welk bedrag) de door Cozzmoss gemaakte kosten aan de Volkskrant, Trouw en ND worden doorberekend. Hierdoor is onduidelijk of en voor welk bedrag de Volkskrant, Trouw en ND vermogensschade lijden door de door Cozzmoss verrichte werkzaamheden. Hieruit volgt dat de vordering wegens administratiekosten als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.

IEF 10162

Kleurmerk met omtrek

US District Court Southern District of New York 10 August 2011, 11 Vic. 2381 (VM, Christian Louboutin S.A. e.a. tegen Yves Saint Laurent America, Inc. e.a.)

Commentaar in't kort van Nanda Ruyters, BRight advocaten.

De Amerikaans rechter (District Court of New York, voorlopige voorziening) heeft op 10 augustus jl. uitspraak gedaan  in de zaak die Louboutin had aangespannen tegen Yves Saint Laurent. Inzet van het geschil was de rode schoenzool van Louboutin, die al sinds 1992 door Louboutin als haar handelsmerk wordt gebruikt onder damespumps. Louboutin claimde dat Yves Saint Laurent (‘YSL’), die eveneens ‘high heels’ op de markt had gebracht met een rode zool, inbreuk maakte op haar in 2008 verkregen merkrecht. YSL vorderde in reconventie de nietigheid van het Louboutin kleurmerk.

De vraag waar het in essentie om ging in deze zaak was of Louboutins ‘red sole mark’ wel een geldig merk is. Hoewel het merk in 2008 geregistreerd was, was dat volgens de rechter enkel een indicatie voor geldigheid  maar geen gegeven. Kleuren alleen  zijn naar Amerikaans r echt alleen te beschermen als de kleur onderscheidend vermogen heeft verkregen.  Als een kleur functioneel wordt opgevat, is deze niet als merk te beschermen. Voor industriële toepassingen had de Amerikaanse rechter al eens eerder bepaald dat een enkele kleur onderscheidend kan zijn. In de modewereld liet de rechtspraak een andere trend zien; alleen aan combinaties van kleuren of bepaalde patronen (zoals de Burberry ruit) was merkbescherming toegekend, niet aan één enkele kleur. De rechter in deze zaak stond nu voor de vraag of, indien het publiek de rode zool in verband brengt met Louboutin, het gebruik van één enkele kleur voor een mode-artikel toch als een merk kan worden beschouwd.

Louboutin zelf gaf aan dat de kleur rood was gekozen omdat rood een sexy kleur is, het straalt energie en exclusiviteit uit. Dit waren volgens de rechter juist  ‘nontrademark functions’ en daarmee was de kleur rood (deels) functioneel. De rechter concludeert tot afwijzing van de door Louboutin gevraagde inbreukvorderingen omdat niet zeker is of het kleurmerk, ‘the red sole mark’ van Louboutin wel geldig is. De nietigheid van het merk wordt niet uitgesproken.

Het is de vraag of de zaak voor Louboutin anders was afgelopen als de zaak voor de Nederlandse rechter was aangespannen. Bescherming van kleurmerken is ook in Nederland lastig.  Uit het Heidelberger Bauchemie arrest (IEF 2821) blijkt dat een combinatie van kleuren een merk kan zijn. Ook een ruitmotief kan een merk zijn, zie ter illustratie IEF 8112. Zelfs één kleur als zodanig, zonder een bepaalde omtrek, kan  blijkens het Libertel arrest (IEF 2820), een geldig merk zijn. Doorgaans is inburgering echter wel vereist. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het denkbaar, aldus het Hof van Justitie in r.o. 66 van het Libertel arrest, dat een kleur als zodanig onderscheidend vermogen toekomt alvorens daarvan enig gebruik is gemaakt. Dit speelt volgens het Hof met name als het aantal waren of diensten waarvoor het merk wordt aangevraagd, zeer beperkt is en de relevante markt zeer specifiek is.

Bovendien moet bij kleurmerken altijd rekening worden gehouden met het algemeen belang, te weten met de vraag of de betreffende kleur niet voor andere marktdeelnemers beschikbaar moet blijven.

De schoenen van Louboutin behoren tot het zeer exclusieve segment. Ze zijn ontzettend duur en daarmee alleen voor een zeer selectief publiek geschikt. Daarmee zou de rode schoenzool van Louboutin, gelet op r.o. 66 van het Hof in het Libertel arrest, in ieder geval eerder voor merkbescherming in aanmerking komen dan andere kleurmerken voor gangbare producten die voor een breed publiek bedoeld zijn.

Louboutin heeft verder niet sec de kleur rood als merk, maar heeft de kleur rood op een schoenzool (van een damespump met hoge hak) als merk geregistreerd. Daarmee is het geen kleurmerk zonder omtrek (waar het Libertel arrest over gaat), maar een kleurmerk met omtrek. Logische conclusie lijkt dan dat kleurmerken met omtrek in ieder geval eerder beschermd worden dan sec een kleur.

Deze omstandigheden (het merk betreft zeer exclusieve schoenen en niet sec een kleurmerk, maar een kleurmerk met omtrek) maken mijns inziens, dat Louboutin bij de Nederlandse rechter wellicht meer kans had gehad . Aangenomen uiteraard dat  het relevante publiek de rode schoenzool onder high heels herkent als van Louboutin afkomstig .

IEF 10161

deAuteurs: Vlaamse evenknie LIRA en VEVAM

Persbericht hier. Op 7 september werd het ministerieel besluit gepubliceerd in het Staatsblad (hier, pagina 56599) deAuteurs zal de rechten beheren die voortvloeien uit de exploitatie van literaire en audiovisuele werken, illustraties, strips en podiumkunsten in Vlaanderen en Nederland per 1 januari 2012. Ze vervoegt daarmee reeds bestaande vennootschappen zoals SACD, Scam, SOFAM en Sabam en zal met het Nederlandse LIRA en VEVAM nauw samenwerken.

Wat vooraf ging…
Vanuit de nood aan meer gerichte diensten die tegemoet komen aan de specifieke culturele identiteit van Vlaanderen, hebben een aantal auteurs enkele jaren geleden het idee opgevat zich te verenigen in een nieuwe structuur voor het beheer en de verdediging van hun rechten.

Talloze overlegvergaderingen met de administratie van de dienst voor Intellectuele Eigendom (FOD Economie) en het kabinet van minister Van Quickenborne volgden, met als doel de vergunningsaanvraag helemaal af te stemmen op de strengere wetgeving rond de controle op beheersvennootschappen. deAuteurs is de eerste vennootschap die goedgekeurd werd conform de nieuwe wet over de controle op beheersvennootschappen.
Doelstellingen van deAuteurs:

  • de auteurs op de Nederlandstalige markt verenigen, internationale perspectieven bieden en een constructieve dialoog met exploitanten aangaan zoals producenten, televisiezenders, distributeurs, serviceproviders en theaterorganisatoren; 
  • het collectieve beheer in Vlaanderen en Nederland optimaliseren; 
  • het werk van de auteurs promoten in België en in het buitenland; 
  • samenwerken met representatieve auteursverenigingen; 
  • een internationale creatieve auteursgemeenschap ontwikkelen, aangepast aan de huidige informatiemaatschappij. 
  • nauwe samenwerking met de Nederlandse evenknieën LIRA (voor literaire werken en scenaristen) en VEVAM (voor regisseurs).

Essentieel voor deAuteurs is het beheer door auteurs. In deAuteurs zetelen geen producenten, uitgevers of theaterorganisatoren. Het bestuur bestaat uitsluitend uit auteurs, die de verschillende categorieën vertegenwoordigen: Rik D’hiet (scenario), Paul Pourveur (podiumkunsten) Manu Riche (documentaire), Koen Stassijns (poëzie), Patrice Toye (regie), Judith Van Istendael (strip en illustratie), Erik Vlaminck (literatuur) en Willem Wallyn (audiovisuele fictie), voorzitter van de raad van bestuur. Directeur is Katrien Van der Perre, juriste en experte in auteursrecht (UGent).

Een sterk netwerk

De nieuwe beheersvennootschap ontstaat niet ex nihilo: ze groeit uit de schoot van de van oorsprong Franse vennootschappen SACD en Scam en zal gedurende de opstartperiode kunnen rekenen op de know how en logistieke steun van deze internationale beheersvennootschappen. Voor het internationale beheer zullen de leden van deAuteurs lid blijven van/ aansluiten bij SACD en Scam, die hen in het buitenland zullen vertegenwoordigen.

Binnenkort meer op de website: www.deAuteurs.be

IEF 10160

Patroon van oppervlakkige afvoergoten

Gerechtshof Arnhem 23 augustus 2011, LJN BS1147 (HCI Betonindustrie B.V. tegen X h.o.d.n. Y)

Met gelijktijdige dank aan Ubel van der Werff en Sandra Koloc, JPR Advocaten.

Enkel slaafse nabootsing. Zowel HCI als X produceren betonnen vloeren voor loopstallen, bestemd voor het houden van (rund)vee.

In hoger beroep is de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing van de door HCI ontwikkelde en geproduceerde welzijnsvloer W4 doordat [X] een emissiearme duurzaamheidsvloer heeft ontwikkeld en produceert.

In vzr. Rechtbank Zutphen 18 januari 2011 is de vordering van HCI afgewezen, overwegende dat niet in geschil is dat de beide vloeren wat uiterlijk betreft duidelijk verschillen. [X] is aldus een andere weg ingeslagen waar hij dat kon doen zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product afbreuk te doen. HCI heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de beide vloeren zodanig op elkaar lijken dat het publiek ze met elkaar zal verwarren, aldus de voorzieningenrechter.

De investeringen die HCI heeft gedaan om een RAV-nummer te krijgen, is niet relevant voor dit geschil. in navolging van de voorzieningenrechter oordeelt het hof dat er nauwelijks sprake kan zijn van verwarring, gezien de verschillen in vormgeving. Grief faalt en daarmee ook de basis voor de andere twee grieven. HCI wordt veroordeeld in de proceskosten aan het liquidatietarief.

4.4  Het hof overweegt in de eerste plaats dat HCI haar vordering (slechts) baseert op de stelling dat sprake is van slaafse nabootsing van haar vloer door [X]. Voor de beoordeling van deze stelling gaat het om de vraag of bij het publiek verwarring kan ontstaan. (...)

4.5  Daarnaast wordt overwogen dat uit de (ook door) HCI gegeven toelichting moet worden opgemaakt dat de genoemde punten voor dit type vloer bepalend zijn voor het bereiken van het gewenste resultaat, te weten de vlotte afvoer van mest en urine naar de onder de vloer gelegen gierkelder en het reduceren van de ammoniakemissie vanuit die kelder naar de stal, waarin zich het vee bevindt. Het aanbrengen van wijzigingen op (een van) deze punten zou dan ook, zo begrijpt het hof, afbreuk doen aan de deugdelijkheid en effectiviteit van dit type vloer. Volgens HCI had [X] echter kunnen en ook moeten kiezen voor het ontwerpen van een andersoortige vloer. In dit verband verwijst HCI naar door (andere) concurrenten als Holcim, Veld of Swaans ontwikkelde vloeren.

4.6  Bij dit laatste ziet HCI evenwel over het hoofd dat het nabootsen van de door haar ontwikkelde vloer in beginsel geoorloofd is. De vloer van HCI wordt immers niet beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom. Ook als zou moeten worden geoordeeld dat deze vloer ten opzichte van andere vloeren op de markt ( zoals die van Holcim, Veld en Swaans) onderscheidend vermogen c.q. een eigen plaats op de markt zou hebben, heeft HCI onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [X] tekortgeschoten is in zijn verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van het product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. In dit verband wijst het hof erop dat sprake is van een opvallend verschil in de vormgeving van het patroon van de oppervlakkige afvoergoten. Ook zijn er verschillen in de vormgeving van de afdichtingssleuven van beide vloeren, in de vormgeving van de ruimtes tussen de vloerdelen en de bevestiging van de flappen (bij de vloer van HCI met bouten, bij die van [X] in beton gegoten). Dat hij op andere, de deugdelijkheid of bruikbaarheid van de vloer niet rakende punten, die tot verwarring aanleiding zouden kunnen geven, aan zijn verplichting om die verwarring te voorkomen niet heeft voldaan, is niet gebleken. Dit betekent dat naar het voorlopig oordeel van het hof van onrechtmatig handelen van de zijde van [X] niet kan worden gesproken en dat de grief faalt . [red. onderstreping ter aanduiding van verschillen]

IEF 10159

Na opname in register

Gerecht EU 9 september 2011, zaak T-83/09 (Chalk tegen OHMI - Reformed Spirits Company Holdings (CRAIC))

Gemeenschapsmerk. Overdracht van een merk tijdens de registratieprocedure. Afgewezen: overdracht heeft geen effect tegenover derde partijen, slechts na opname in het register.

Beroep ingesteld door de beweerde rechtverkrijgende van het gemeenschapswoordmerk „CRAIC” voor waren van de klassen 25, 32 en 33, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1888/2007-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 13 november 2008 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om de beslissing tot inschrijving van de overgang van dit merk op de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te herroepen.

36 Under Article 23 of Regulation No 40/94, a transfer of a Community trade mark is in principle to have effects vis-a-vis third parties only after entry in the register, save where third parties have acquired rights in the trade mark after the date of the transfer and they knew of that transfer at the date on which the rights were acquired. It follows that, in order to be able to assert his rights vis-à-vis third parties, the new proprietor after the transfer of the trade mark must register that transfer. In the absence of such registration, third parties having no knowledge of the transfer cannot have that transfer raised against them. In the present case, the applicant, as the alleged proprietor of the Community trade mark following the alleged earlier assignment, did not register the transfer of the Community trade mark in the register at OHIM. Moreover, there is no indication or claim that the intervener knew of the earlier assignment of the mark at issue to the applicant. In such a situation, the transfer of the Community trade mark to the applicant may not be raised against the intervener.