IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 7550

Herbenoeming van de voorzitter

Staatscourant Nr. 1656, 3 februari, 2009. Besluit van de Minister van Justitie van 20 januari 2009, Directie Wetgeving, nr. 5582596/09/6, houdende de herbenoeming van de voorzitter van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopie

De Minister van Justitie, Gelet op artikel 16e van de Auteurswet; Besluit:

Artikel 1. De heer prof. dr. H.L.J. Vonhoff met ingang van 1 januari 2009 voor een periode van drie jaar te herbenoemen als voorzitter van de stichting, bedoeld in artikel 16e van de Auteurswet.

Artikel 2.  Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

IEF 7541

Auteursrecht op internet

Kamervragen van het lid Vendrik (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de Anti-Counterfeiting Trade Agreement. (Ingezonden 6 november 2008).

Vraag 5: Wist u dat er onder andere wordt beoogd de niet-commerciële delen van bestanden strafbaar te stellen?
 
Antwoord: (...)  Er zijn nog geen (concept)teksten in het ACTA-proces ingebracht over het onderdeel handhaving van het auteursrecht op internet. De Nederlandse inzet omtrent strafrechtelijke handhaving in het kader van ACTA is dat deze niet verder zou moeten gaan dan het strafrechtelijke handhavingsniveau zoals opgenomen in artikel 61 TRIPS (..) Daarin gaat het enkel om de maatregelen die getroffen kunnen worden in geval van een inbreuk, niet om de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of er sprake is van een inbreuk. (...)

Daar waar ACTA voorstellen doet voor het treffen van maatregelen in geval van specifieke vormen van inbreuk, zal een dergelijk voorstel door ons op zijn merites worden beoordeeld en daarbij zal uitgegaan worden van de beschermingsomvang van de verschillende intellectuele-eigendomsrechten, zoals die in bestaande verdragen van de World Intellectual Property Organisation en in het TRIPS-Verdrag is geregeld.

Lees hier alle vragen en antwoorden.

IEF 7548

Overdracht, licenties en derdenwerking in het intellectuele-eigendomsrecht

F.C. Folmer, T.J. de Graaf & A.M.E. Verschuur (NautaDutilh): Overdracht, licenties en derdenwerking in het intellectuele-eigendomsrecht.

Een verkenning van de grondslag en reikwijdte van de derdenwerking van intellectueel-eigendomsrechtlicenties in het goederen-, verbintenissen- en intellectueel-eigendomsrecht. Gepubliceerd in Maandblad voor Vermogensrecht (MvV) 2008-7/8, p. 168-178.

“In de praktijk komt het vaak voor dat een rechthebbende op een IE-recht een licentie op dat IE-recht verleent en vervolgens het betreffende IE-recht overdraagt aan een derde. In dat verband rijzen in ieder geval twee lastig te beantwoorden vragen: (1) kan de licentienemer zijn licentierecht of licentieovereenkomst tegenwerpen aan de verkrijger van het intellectuele eigendomsrecht en zo ja, (2) wat is ,de inhoud van de tegen te werpen rechten?

Dat het antwoord op deze vragen lastig te vinden is, is met name het gevolg van het feit dat de desbetreffende wetgeving ten aanzien van IE-recht geen definitie van het begrip ‘licentie’ bevat en ook niet voorziet in een vermogensrechtelijke kwalificatie van een licentie. Wel worden in die wetten bepaalde rechten toegekend aan de licentienemer (met name ten aanzien van inbreukmakers) en geven wetten betreffende geregistreerde IE-rechten (zoals merken en octrooien) aan dat aan licenties na inschrijving derdenwerking toekomt, doch zonder echter te bepalen wat die derdenwerking inhoudt. Het is onbevredigend en in de praktijk ook onpraktisch dat de strekking en reikwijdte van voornoemde derdenwerking niet vaststaat.

Wij hebben getracht te onderzoeken of de derdenwerking vanuit enerzijds goederenrechtelijke en anderzijds verbintenisrechtelijke grondslag nader kan worden ingevuld. Uit ons onderzoek bleek uiteindelijk dat de probleemstelling niet echt in het systeem van ons huidige goederen- en verbintenissenrecht is in te passen.”

Lees het volledige artikel hier (website Tycho de Graaf).

IEF 7547

Een overdreven nonchalante consument

HvJ EG, 3 februari 2009, conclusie A-G Mazák in zaak C-498/07 P, Aceites del Sur-Coosur, voorheen Aceites del Sur tegen OHIM / Koipe

Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk La Española. Oppositie door houder van nationale en communautaire beeldmerken Carbonell. Oppositie afgewezen door OHIM maar toegewezen door Gerecht, in een arrest dat volgens A-G Mazák maar beter kan worden vernietigd. “Het Gerecht in feite een maatstaf heeft toegepast die meer weg heeft van een overdreven nonchalante consument.”

Volgens het Gerecht deed de globale overeenstemmende indruk onvermijdelijk gevaar voor verwarring ontstaan, dat niet werd afgezwakt door de aanwezigheid van een verschillend woordbestanddeel (Carbonell vs. La Española), aangezien het woordbestanddeel van het aangevraagde merk (La Española) een zeer zwak onderscheidend vermogen had, omdat het verwees naar de geografische herkomst van de waar.

Volgens de A-G heeft het Gerecht de merknamen „Carbonell” en „La Española” echter onvoldoende met elkaar vergeleken. Een verzuim dat een onjuiste opvatting van de feiten en van het bewijs oplevert en dus ook door het Hof (als niet-feitenrechter) beoordeeld mag worden.

“45. In feite vermeldt het Gerecht alleen in punt 105 van het bestreden arrest, dat er verschillende woordbestanddelen zijn, maar overweegt in feite dat dit verschil het verwarringsgevaar niet afzwakte aangezien „La Española” een zeer zwak onderscheidend vermogen heeft. Het Gerecht heeft evenwel geenszins de woorden „La Española” en „Carbonell” visueel met elkaar vergeleken.

(…)

50. Al lijkt het Gerecht op het eerste gezicht een globale beoordeling van het verwarringsgevaar tussen de conflicterende merken te hebben verricht, volgens mij heeft het echter eigenlijk alleen de naam van het merk „La Española” in aanmerking genomen. Het bestreden arrest bevat echter, afgezien van de erkenning in punt 105 van het verschil in het woordbestanddeel, geen uitdrukkelijke beoordeling van het al dan niet onderscheidend vermogen van de naam van het merk „Carbonell”. Daarom ben ik van mening dat het Gerecht de werkelijke inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen „Carbonell” en „La Española” onvoldoende met elkaar heeft vergeleken.

51. Blijkens de punten 94 tot en met 112 van het bestreden arrest, inzake de analyse van de overeenstemming van de merken en het verwarringsgevaar, is het Gerecht bij het onderzoek van de woordbestanddelen van de betrokken merken voorbijgegaan aan de werkelijke inhoud van het woordbestanddeel van de naam van het merk „Carbonell” en heeft het de betrokken merknamen eenzijdig en derhalve juridisch niet zuiver met elkaar vergeleken. Volgens mij levert dit verzuim een onjuiste opvatting van de feiten en van het bewijs op.

52. Tevens heeft dit verzuim in mijn ogen tot een onjuistheid geleid wat de uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 betreft.

53. Hieraan wil ik toevoegen dat het Gerecht, ook al zou volgens hem de inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen „Carbonell” en „La Española” niet dominerend en/of minder belangrijk zijn, niettemin verplicht was om de eigenlijke inhoud van de woordbestanddelen van de betrokken merken met elkaar te vergelijken, tenzij het van mening was dat die elementen te verwaarlozen waren. Op dit punt heeft het Hof bijvoorbeeld in het arrest Medion geoordeeld dat een niet dominerend bestanddeel verwarringsgevaar kan veroorzaken.

54. Bovendien heeft het Gerecht niet uitdrukkelijk aangegeven waarom het in het kader van de visuele vergelijking van de betrokken merken niet de inhoud van de woordbestanddelen van de merknamen rechtstreeks met elkaar heeft vergeleken (dat wil zeggen de merknamen van de respectieve merken „Carbonell” en „La Española”).

55. Daarbij ben ik het ook eens met rekwirante en het BHIM dat – ondanks het feit dat in punt 107 van het bestreden arrest de juiste rechtspraak wordt aangehaald aangaande de maatstaf van „de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument” die in het kader van een globale beoordeling voor een gemiddelde consument moet worden gehanteerd – het Gerecht in feite een maatstaf heeft toegepast die meer weg heeft van een overdreven nonchalante consument.

56. Volgens mij voldoet de beoordeling van de relevante consument(35) door het Gerecht niet aan de rechtspraak waarin wordt gesteld dat de gemiddelde consument „normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend” is.

57. Ik acht het onlogisch van het Gerecht om te overwegen dat een „normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende” gemiddelde consument de eigenlijke inhoud van de woordbestanddelen van de namen van de betrokken merken niet zou opmerken, vooral wanneer hun omvang en belang in de betrokken merken niet te verwaarlozen is.

Lees de conclusie hier.

IEF 7546

Een belastende en langdurige procedure

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 3 juni 2004, LJN: BH1726 Genzyme Biosurgery Corporation, rechtsopvolgster van Biomatrix, Inc tegen het Bureau voor de Industriële Eigendom, rechtsvoorganger van het Nederlands Octrooicentrum.
 
Octrooirecht. Eerst even kort. Uitspraak van juni 2004, gisteren gepubliceerd. Aanvullend beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (ABC). Zorgvuldigheidsgebrek.

“Beslissend is dan ook niet, zoals eiseres heeft betoogd, of het medische hulpmiddel naar het oordeel van verweerder een stof bevat die als een geneesmiddel in de zin van Richtlijn 65/65/EEG kan worden gekwalificeerd (waarover het instituut Dr. Müller-Lierheim GmbH mogelijk een ander oordeel heeft gehad) maar of voor die stof daadwerkelijk voornoemde belastende en langdurige procedure volgens 7.4 van bijlage I bij Richtlijn 93/42/EEG is doorlopen. Dit strookt voorts met de wenselijkheid van uniforme uitleg die aan dergelijke begrippen door instellingen belast met de uitvoering van gemeenschapsrecht wordt gegeven.”

Lees de uitspraak hier.

IEF 7545

Dat zij en haar lot niet vergeten worden

Vzr. Rechtbank Breda, 3 februari 2009, LJN: BH1712, Eiser tegen de stichting Stichting Abot Kamay en gedaagde, h.o.d.n. Oriental Decorations.

Portretrecht in zaak over onrechtmatige publicatie. Artikel 21 van de Auteurswet beschermt de geportretteerde en diens nabestaanden. Van schending van het portretrecht is i.c. echter geen sprake. Wel moet de stichting de publicatie van het boek over een Nuenense arts en zijn overleden vrouw staken. Daarnaast verbiedt de rechter een aantal publicaties over het boek en de arts op internet. 

“4.4. Artikel 21 van de Auteurswet beschermt de geportretteerde en diens nabestaanden, door via een wettelijke zorgvuldigheidsnorm een vergaande aanspraak te geven tegen publicatie. In beginsel is sprake van een redelijk belang van de geportretteerde om zich tegen de openbaarmaking van zijn portret te verzetten, indien deze openbaarmaking inbreuk maakt op zijn recht op privacy. Of van een dergelijke inbreuk sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en de mate van intimiteit waarin de geportretteerde is afgebeeld, terwijl ook het karakter van de foto en de context van de publicatie van belang kunnen zijn.

[eiser] heeft het lichaam van Bebe Paña tweemaal heimelijk begraven en gedurende vier jaar verborgen gehouden. [eiser] heeft door dit respectloos gedrag jegens Bebe Paña het recht als nabestaande verwerkt, verloren, om zijn eigen belangen te laten meewegen in dit verband. Alleen de belangen van Bebe Paña, van haar nagedachtenis, spelen een rol. In dit geval gaat het om normale foto’s van Bebe Paña, en aan te nemen valt dat zij zou wensen dat zij en haar lot niet vergeten worden. Publicatie van deze foto’s is dus niet onrechtmatig.

Ten aanzien van [zoon eiser] geldt dat hij minderjarig is. [eiser] treedt niet in rechte op namens de minderjarige maar alleen voor zichzelf. Bovendien zou ingevolge artikel 1:349 BW, op straffe van niet-ontvankelijkheid, het instellen van de vordering namens de minderjarige slechts mogelijk zijn met toestemming van de kantonrechter. Tenslotte heeft [eiser] geen reëel belang bij de vordering aangezien de publicatie een babyfoto van [zoon eiser] betreft en [zoon eiser] inmiddels 8 jaar oud is zodat hij niet meer van die foto zal worden herkend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7544

Personalia

Ernest Baeten"Per 1 januari 2009 is Ir. E.H.A. (Ernest) Baeten toegetreden tot de partnergroep van Algemeen Octrooi- en Merkenbureau. Ernest Baeten (1963) is Europees octrooigemachtigde en is sinds 2002 werkzaam bij Algemeen Octrooi- en Merkenbureau. Hij studeerde technische bedrijfskunde aan de Technische Universiteit Eindhoven en was daarna werkzaam bij DSM en International Paper.

Ernest Baeten is werkzaam in de vestiging Arnhem. Zijn bedrijfskundige achtergrond in combinatie met technische kennis maakt hem een gedegen sparringpartner voor ondernemers. Hij is dan ook een belangrijke aanvulling voor onze dienstverlening op strategisch portfoliobeheer en I.E.-management."

IEF 7543

Discussiethema's

Kamerstukken I 2008/09, 31700 XIV, nr. E. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2009; Verslag van de expertbijeenkomst over biotechnologie

Discussiethema 1: Plantenveredeling, biotechnologie en genetische modificatie. Bij het eerste thema gaan wij in op de technologische ontwikkelingen in de biotechnologie rond genetische modificatie. Wij zullen bediscussiëren hoe die technologieën de plantenveredeling sturen en daarmee de wereldwijde vraag naar voedsel.

Discussiethema 2: Landbouw, biotechnologie en de wereldvoedselvoorzieningIk geef een korte uiteenzetting over mijn opvatting van de rol van genetische modificatie in de wereldvoedselvoorziening.

Discussiethema 3: Is er een nieuwe maatschappelijke en politieke discussie aan de orde? Wat moet de beleidslijn zijn voor Eerste en Tweede Kamerleden voor de komende politieke besluitvorming?

Lees het gehele verslag hier.

 

IEF 7542

Kennis in Kaart

Kamerstukken II 2008/09,31288,nr. 49 (Bijlage) Kennis in Kaart 2008.

"De bijdrage van publieke kennisinstellingen (universiteiten en onderzoekinstituten) aan het totale aantal octrooien is in Nederland niet zo hoog. Kennis in kaart 2007 (figuur 69, pagina 107) geeft een internationale vergelijking, waaruit blijkt dat die geringe bijdrage ook voor andere landen geldt als we kijken naar verleende octrooien. De meeste octrooi-aanvragen zijn afkomstig van bedrijven. Figuur 86 laat zien dat na een stijging er sprake is van stabilisatie en daling, maar wederom een stijging in de jaren na 2002 tot 5 procent van het totaal. De semi-(publieke kennisinstellingen zijn de belangrijkste publieke aanvragers van octrooien."

Lees hier meer.