IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 7297

Zoals zouten en esters

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 november 2008, AWB 07/3560 OCT95, Yeda Research and Development Ltd. tegen Octrooicentrum Nederland.

Octrooirecht. Bestuursrecht. Eiser maakt bezwaar tegen toegekend ABC en vraagt een ruimere productomschrijving. Het beroep wordt afgewezen. Geen uitzondering op de regel dat het begrip product restrictief moet worden uitgelegd. Beroep op HvJ EG in Farmitalia slaagt niet. In casu kan niet als vanzelfsprekend worden aangenomen dat de therapeutische werking gelijk blijft.

“In geschil is de omschrijving van het product waarvoor het ABC is verleend. Verweerder heeft eiseres een ABC verleend voor het product adalimumab. Eiseres wil -kort gezegd- een ruimere productomschrijving. Het ABC zou ook verleend moeten worden voor aan adalimumab therapeutisch gelijkwaardige stoffen.”

“6. Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken (zie www.rechtspraak.nl LJN:BD6680 en LJN:BD9851) heeft overwogen, is, ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b, van de Verordening en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening, in onderlinge samenhang bezien, de omschrijving van de werkzame stof van het geneesmiddel in de handelsvergunning bepalend voor de vraag wat als product in de zin van de Verordening moet worden beschouwd. Dit is ook in overeenstemming met artikel 4 van de Verordening, waarin is bepaald dat de door het ABC verleende bescherming zich alleen uitstrekt tot het product waarvoor de handelsvergunning is afgegeven. 

In de door eiseres ingeroepen handelsvergunning is in het hoofdstuk Samenvatting van de productkenmerken onder het kopje kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling, als werkzame stof aangeduid: adalimumab. Tussen partijen staat vast dat adalimumab als werkzame stof in de handelsvergunning is opgenomen. 

Uit het vorenstaande volgt dat verweerder adalimumab terecht heeft aangemerkt als het product waarvoor het gevraagde ABC kon worden verleend.

Het betoog van eiseres dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 september 1999, zaak C-392/97 (Farmitalia), aanleiding bestaat af te wijken van de strikte productomschrijving in de handelsvergunning, slaagt niet. In dit arrest heeft het Hof, bij wijze van uitzondering op de regel dat het begrip product restrictief moet worden uitgelegd, bepaald dat een ABC ook bescherming biedt voor specifieke afgeleiden van de werkzame stof, zoals zouten en esters. Niet in geschil was dat deze afgeleiden geen verandering brachten in de therapeutische werking van de stof. De therapeutische gelijkwaardigheid werd door het Hof als uitgangspunt genomen. Adalimumab is een humaan monoclonaal antilichaam, een eiwitmolecule bestaande uit een specifieke reeks van aminozuren. Een belangrijk verschil met een zout of een ester is dat bij een verandering in de reeks aminozuren, dus bij wijziging van het monoclonaal antilichaam, niet als vanzelfsprekend kan worden aangenomen dat de therapeutische werking gelijk blijft. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van verweerder dat de complexiteit van biologische moleculen dermate groot is dat een kleine verandering in de reeks aminozuren kan leiden tot een andere structuur en daarmee tot een andere werking. Dat wellicht in bepaalde specifieke omstandigheden wel een therapeutische gelijkwaardigheid kan worden aangenomen, zoals professor H. Schellekens stelt, doet daar niet aan af.

Hiermee is sprake van een wezenlijk andere situatie dan in de zaak Farmitalia aan de orde was zodat een vergelijking daarmee niet opgaat. Dit betekent dat verweerder ook hierom terecht geen aanleiding heeft gezien om bij de productomschrijving van het ABC af te wijken van de omschrijving van de werkzame stof in de handelsvergunning. Voor een verruiming van de productomschrijving adalimumab bestaat geen aanleiding.”

Lees de uitsprak hier.

IEF 7296

Geen reëel gevaar van afscherming

Davidoff Cool WaterRechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2008, KG ZA 08-1304, Coty Prestige Lancaster Group GmbH tegen Tico Trading

Merkenrecht. Exclusieve en selectieve distributie. Uitputting. Exclusief licentiehouder Coty (eiser) stelt succesvol dat gedaagde door het verhandelen van parfumtesters inbreuk maakt op de (parfum)merken Davidoff en Coolwater. Gedaagde beroept zich tevergeefs op uitputting. Van Doren / Lifestyle is niet van toepassing op selectieve distributiesystemen. Liquidatiekosten, nu van de proceskosten niet tijdig een gedetailleerde opgave is gedaan.

“4.9. Zoals hiervoor reeds overwogen volgt volgens Tico Trading uit Van Doren/ Lifestyle dat Coty dient te bewijzen dat de testers aanvankelijk door haar of met haar toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Dat is naar voorlopig oordeel niet het geval. Uit rechtsoverweging 41 van genoemd arrest volgt dat er alleen ruimte is voor omkering van de bewijslast indien Tico Trading aantoont dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd wanneer zij zelf moet bewijzen dat de waren door Coty of met haar toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. Het Hof heeft weliswaar overwogen dat een reëel gevaar van afscherming van nationale markten bijvoorbeeld bestaat in situaties waarin de merkhouder zijn waren binnen de EER in de handel brengt door middel van een exclusief distributiesysteem, maar Tico Trading gaat eraan voorbij dat Coty een systeem van selectieve distributie hanteert.

Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - vermag de voorzieningenrechter voorshands niet in te zien waarom er (ook) in het geval van selectieve distributie van moet worden uitgegaan dat het door het Hof genoemde gevaar aanwezig is. Uit de door Coty overgelegde standaardovereenkomst volgt dat de depositaire slechts aan geselecteerde distributeurs mag leveren en niet aan derden (artikel 1.2). Dat de testers niet (aan derden) mogen worden verkocht staat ook op de verpakking. De testers worden op basis van het selectieve distributiesysteem bovendien kosteloos aan de depositaire ter beschikking gesteld. Tico Trading kan gelet hierop niet volstaan met de enkele verwijzing naar Van Doren/Lifestyle voor een geslaagd beroep op uitputting. Zij dient aannemelijk te maken dat een reëel gevaar van afscherming van nationale markten aanwezig is, wanneer zij het bewijs moet leveren dat de testers voor het eerst met toestemming van Coty binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. Gesteld noch gebleken is dat en waarom dat het geval is. Voor nadere bewijslevering op dit punt is in dit kort geding geen plaats.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7295

Geen spoedeisende hulp

KNV EHBORechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2008, KG ZA 08-1168, Koninklijke Nederlandse Vereniging Eerste Hulp Bij Ongelukken tegen MF Medical & Safety B.V.

Merkenrecht. Even kort: Gebruik EHBO-logo door gedaagde. Geen spoedeisend belang KNV EHBO: gebruik door gedaagde (van het toen nog niet ingeschreven merk) was al in 2007 bekend en eiser heeft toentertijd niet meteen rechtsmaatregelen genomen. Bovendien heeft gedaagde de gesteld inbreukmakende handelingen gestaakt in afwachting oordeel van de rechter. Dat gedaagde  geen onthoudingsverklaring heeft getekend doet daaraan niet af, “van MF Medical kan niet gevergd worden inbreuk te erkennen nu KNV EHBO zich op een ten tijde van de leveranties niet bestaand recht heeft beroepen.”

Incidentele (afgewezen) vordering m.b.t. relatieve bevoegdheid leidt tot  incidentele proceskostenveroordeling gedaagde ( €585,00), die weer wordt afgetrokken van de proceskostenveroordeling van eiser in de hoofdzaak. €6.000,00 (betwist en dus indicatietarief) -  €585,00 =  €5.415,00.

Lees het vonnis hier.

IEF 7294

The collapse of the system of reciprocal representation agreements

Zaiks!Voor de auteursrechtelijke-beheersorganisatieliefhebber. Drie beschikking op bezwaren van collectieven tegen de reorganisatieplannen van de Europese Commissie. (Nederlandse vertalingen nog niet beschikbaar).

1- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-411/08 R, Artisjus Magyar (...)  Iroda Egyesület tegen Europese Commissie

2- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-422/08 R, SACEM tegen Europese Commissie

3- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-401/08 R,  Säveltäjäin Tekijänoikeustoimisto Teosto ry tegen Europese Commissie

4- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-410/08 R,  GEMA tegen Europese Commissie

5- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-398/08 R,  Stowarzyszenie Autorów ZAiKS tegen Europese Commissie

Beschikkingen zijn zeer overeenstemmend en allen afwijzend wegens gebrek aan speodeisend belang. Even kort in citaten uit de enige Engelstalige beschikking (Artijus):

“By this application for interim measures, the applicant, a Hungarian association for the collective management of copyright, seeks partial suspension of the operation of Commission Decision C(2008) 3435 final of 16 July 2008 relating to a proceeding under Article 81 of the EC Treaty and Article 53 of the EEA Agreement (Case COMP/C2/38.698 – CISAC) (‘the contested decision’). (…) The contested decision concerns the conditions of management and licensing of public performance rights for musical works. It is addressed to the 24 collecting societies established in the European Economic Area (EEA) which are members of the International Confederation of Societies of Authors and Composers (CISAC), one of which is the applicant.

(…) In the contested decision the Commission challenges the lawfulness of certain clauses in the reciprocal representation agreements, namely the clause on the membership of the member authors and the exclusivity clause, and of the collecting societies’ concerted practice concerning the territorial delineation of the mandate to grant licences, the result of which is territorial exclusivity. According to the Commission, those clauses and that practice are contrary to Article 81 EC.”

Findings of the President of the Court: “43. Accordingly, in the absence of specific factors put forward by the applicant, its bald assertion as to the collapse of the system of reciprocal representation agreements and the serious financial damage which it would suffer as a result, in terms of threatening its existence, does not justify suspending the operation of the contested decision.”

Lees meer in de de arresten Artisjus, SACEM, Säveltäjäin, GEMA & Zaiks.

IEF 7293

Plaatjes!

Plaatje op rechtspraak.nlNieuwe ontwikkelingen op rechtspraak.nl: plaatjes! In ieder geval een zegen voor IE-juristen, maar wellicht ook een aardig voorland voor andersoortige vonnissen en arresten (ongezellige strafzaken lijken wat minder geschikt). De eerste plaatjes, voor zover wij kunnen nagaan, betreffen, hoe kan het ook anders, een zaak van de onvolprezen Rechtbank Den Haag:

Rechtbank s-Gravenhage,  19 februari 2008, KG ZA 07-1504 Meubelfabriek Vermeer B.V. tegen Marcel Van Dam Meubelen Import-Export B.V.

Lees het geïllustreerde vonnis hier. Of anders het originele vonnis hier.
 

IEF 7292

BBIE oppositiebeslissingen

- CASABLANCA RECORDS tegen CASABLANCA (gedeeltelijk toegewezen)
- CASABLANCA RECORDS tegen CASABLANCA (gedeeltelijk toegewezen) 
- SOS tegen STYLE SOS (afgewezen) 
- ALPS tegen ALP (toegewezen)
- LOOM tegen CASTLE LOOM (afgewezen)
- X4-LIFE tegen XI3 (afgewezen)
- RUMITAG tegen Y-TAG (afgewezen) 
- JINGLERS tegen JINGLES (toegewezen)
 
Lees de beslissingen hier.

IEF 7291

Met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite.

Wie het vonnis heeft mag het mailen. Adformatie bericht dat het AD bericht dat de Hema een rechtszaak heeft verloren tegen Hans Textiel. “De retailer vindt dat er een te grote gelijkenis is tussen uiterlijk van de reclamefolders en zijn eigen folders.Maar de rechter oordeelt anders over deze aantijgingen, meldt Het Financieele Dagblad. Hema had een proces aangespannen tegen Hans Textiel omdat het van mening is dat deze textielketen de reclame van Hema imiteert. De Hema valt over de lay-out van de folders, maar ook de naam Hans die associaties zou oproepen met Hema.

De folders van Hans Textiel verschillen in hun ontwerp van die van Hema, aldus het vonnis van de rechter. De gedrukte reclame van de winkelketen Hans, die jaarlijks 60 miljoen folders huis-aan-huis verspreidt, onderscheidt zich door andere kleuren en lettertypen. Ook het formaat is anders, evenals de soort papier. En in tegenstelling tot Hema maakt Hans in zijn folders gebruik van poserende fotomodellen. Ook met de aanduiding Hans heeft de rechter geen moeite. De namen van de beide winkels lijken niet op elkaar en bovendien wordt Hans in een ander lettertype geschreven dan Hema.”

Lees hier (Adformatie) of hier (FD) meer.

IEF 7290

Zoveel mogelijk in dezelfde hand

MOSRechtbank Utrecht, 5 november 2008, LJN: BG3661, Vlaar Ergonomie B.V. Markant International B.V

Auteursrecht. Vormgeving. Derde partij Prodesign ontwikkelt het  (ergonomisch) monitorophangsysteem (MOS) en sluit royaltyovereenkomst met vierde partij 3d-Tradelink. Daarna draagt Prodesign de op het MOS rustende auteursrechten over aan eiser i.c. Vlaar. 3d-Tradelink gaat failliet en de curator sluit een overeenkomst met gedaagde i.c. Markant over de royalty’s. Eiser Vlaar en gedaagde Markant twisten nu over de vraag aan wie het auteursrecht toekomt.

In de royaltyovereenkomst met het gefailleerde 3d-Tradelink gegeven toestemming tot het verrichten van een depot voor een model is niet relevant, nu model al niet meer nieuw was. Artikel 3.28 lid 1 BVIE (model- en auteursrecht in dezelfde hand) is dus niet van toepassing. Art. 88 lid 2 GMVo is ook niet van toepassing, ´aangezien het toegepaste nationale recht juist tot gevolg heeft dat artikel 3.28. lid 1 BVIE in deze zaak toepassing mist´. De royaltyovereenkomst kan ook niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijke akte van overdracht. De curator in het faillissement van 3d-Tradelink heeft  dus geen auteursrechten aan gedaagde Markant kunnen overdragen.

In reconventie wordt de beslissing aangehouden: “nu met betrekking tot de vraag of de modelrechten met betrekking tot E-Motion (een monitorarm – IEF) aan Markant toekomen een procedure bij rechtbank ’s-Gravenhage aanhangig is, kan de uitkomst van die procedure van invloed zijn op de beoordeling van de vorderingen in reconventie in de onderhavige procedure betreffende de E-Motion.” Proceskosten: E 3.692,85 (eenvoudige bodemzaken zonder repliek en dupliek).

Nieuwheidsvereiste model.  “4.3.  Gegeven de hiervoor omschreven stellingen van partijen is de eerste vraag die beantwoord moet worden of de op het MOS rustende auteursrechten in de royaltyovereenkomst door Prodisign aan 3D-Tradelink zijn overgedragen. Voor de beantwoording van deze vraag is allereerst van belang dat bij partijen niet in geschil is dat het MOS een auteursrechtelijk beschermd werk betreft, zodat de rechtbank daar ook vanuit gaat. Wel is in geschil of de door Prodisign aan 3D-Tradelink gegeven toestemming in de royaltyovereenkomst tot het verrichten van een depot voor een model van het MOS (tevens) een overdracht van de auteursrechten van dat werk met zich heeft gebracht. Voor de beoordeling van dit geschil is vooreerst van belang dat bedoelde toestemming is gegeven op een moment dat het MOS niet meer als model kon worden gedeponeerd. Dit depot kon niet meer plaatsvinden vanwege het feit dat het MOS al een tijd (méér dan een jaar) op de markt was en om die reden niet meer voldeed aan het vereiste dat een model nieuw moet zijn ten tijde van het depot (aldus de ter comparitie namens Markant afgelegde verklaring). Dit leidt tot de conclusie dat Prodisign en 3d-Tradelink in de royaltyovereenkomst een afspraak hebben gemaakt waaraan geen gevolg kon worden gegeven. 3d-Tradelink was hiervan op de hoogte, althans is hiervan op de hoogte gekomen, omdat zij na het sluiten van de royaltyovereenkomst ook niet tot depot van het MOS als model is overgegaan.

In één hand? 4.4. De volgende vraag die voorligt is of de hiervoor omschreven conclusie en het gevolg daarvan (geen depot van het MOS als model) van invloed is op de wijze waarop het bepaalde in artikel 3.28. lid 1 BVIE in deze zaak toepassing vindt. Hiervoor dient niet alleen de inhoud van dit artikel in acht te worden genomen, maar ook de ratio die daaraan ten grondslag ligt. Artikel 3.28. BVIE is gelijkluidend aan de (met ingang van 1 december 2003 gewijzigde) tekst van artikel 22 lid 1 Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen en Modellen (verder: “BTMW”). Met de regeling in artikel 22 BTMW heeft de wetgever willen bewerkstelligen dat het modelrecht ter zake een bepaald product en het daarmee corresponderende auteursrecht zich zoveel mogelijk in dezelfde hand bevinden. Dit vanuit de wens van de wetgever dat het voor eenieder - door middel van raadpleging van de geregistreerde modellen - duidelijk moet zijn wie de intellectuele rechten met betrekking tot het betreffende product in eigendom heeft, waaronder dus ook de auteursrechten. Op deze wijze wordt de rechtszekerheid gediend. Tussen partijen staat vast - zoals hiervoor reeds is overwogen - dat 3d-Tradelink, ondanks de aan haar gegeven toestemming in de royaltyovereenkomst, niet is overgegaan tot depot van het model van het MOS. Dit betekent dat het doel waarvoor artikel 3.28. lid 1 BVIE (voorheen: artikel 22 lid 1 BTMW) in de wet terecht is gekomen niet ziet op het onderhavige geval. Immers, door raadpleging van de modelregisters zal “de raadplegende derde” niet stuiten op een op het MOS rustend modelrecht of een poging tot de inschrijving daarvan, zodat die derde op grond van dat register ook niet duidelijk kan worden gemaakt welke partij de auteursrechten ten aanzien van het MOS bezit. In die situatie is er geen grond voor toepassing van het rechtsvermoeden dat de modelrechthebbende tevens auteursrechthebbende is en mist het bepaalde in artikel 3.28. lid 1 BVIE dus ook toepassing (vgl. Gerechtshof Amsterdam, 8 januari 1982, BIE 1982 nr. 78 en Prof. Mr. D.W.F. Verkade, Bescherming van het uiterlijk van producten, Kluwer 1985, nr. 122.). Als gevolg hiervan dient het geschilpunt van partijen ten aanzien van de vraag welke partij de op het MOS rustende auteursrechten bezit niet op basis van 3.28. lid 1 BVIE, maar aan de hand van het stelsel van de Auteurswet te worden beoordeeld. Het ter comparitie door Markant aangehaalde artikel 88 lid 2 van verordening (EG) nr. 6/2000 betreffende Gemeenschapsmodellen brengt in deze conclusie geen verandering, ook niet als aangenomen zou worden dat het MOS als een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel zou kunnen worden aangemerkt. Hiervoor is redengevend dat het toegepaste nationale recht juist tot gevolg heeft dat artikel 3.28. lid 1 BVIE in deze zaak toepassing mist.

Royaltyovereenkomst & akte van overdracht. 4.5.   Het stelsel van de Auteurswet houdt - voor zover van belang - in dat auteursrechten voor overdracht vatbaar zijn en dat voor de levering van auteursrechten een daartoe bestemde akte is vereist (zie artikel 2 Auteurswet). Het moet dus gaan om een schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de ondertekenaar heeft bedoeld auteursrechten over te dragen. Deze bedoeling kan worden aangenomen als het woord ‘overdracht’ of ‘overdragen’ in de akte voorkomt. Met inachtneming van dit toetsingskader wordt overwogen dat in de royaltyovereenkomst geen bepaling is te vinden, waaruit kan worden opgemaakt dat Prodisign heeft bedoeld de auteursrechten met betrekking tot het MOS aan 3d-Tradelink over te dragen. Woorden die duiden op een ‘overdracht van auteursrechten’ of ‘overdragen van rechten door Prodisign aan 3d-tradelink’ komen in de royaltyovereenkomst niet voor.

Integendeel, de inhoud van de royaltyovereenkomst duidt er juist op dat de auteursrechten bij Prodisign zijn gebleven en dat aan 3d-Tradelink uitsluitend een recht tot gebruik van die rechten (licentie) is gegeven. In artikel 3 van de royaltyovereenkomst is immers - kort gezegd - bepaald dat 3d-Tradelink “het gebruik van de auteursrechten heeft en voor een eventuele toekomstige overdracht van dat gebruiksrecht toestemming van Prodisign nodig heeft” (zie 2.2.). Verder is in dit kader van belang dat uit artikel 2 van de royaltyovereenkomst volgt dat de royaltyovereenkomst eindigt als 3d-Tradelink met de exploitatie van het MOS stopt. Anders gezegd: als 3d-Tradelink het MOS niet meer wenst te verhandelen verliest zij het gebruik van de auteursrechten. Deze afspraak is ook een aanwijzing dat de auteursrechten altijd bij Prodisign in eigendom zijn gebleven. Temeer, nu in die situatie geen (terug)overdracht van auteursrechten is overeengekomen, hetgeen wel had gemoeten als 3d-Tradelink auteursrechthebbende zou zijn geweest. Markant heeft de royaltyovereenkomst in eerste instantie ook op deze wijze uitgelegd. De raadsman van Markant heeft in zijn brief van 20 november 2007 aan Vlaar immers over de met de curator in het faillissement van 3d-Tradelink gesloten overeenkomst tot de overname van activa geschreven: “tot die overgenomen activa behoren ook de rechten en verplichtingen als exclusieve licentienemer die voortvloeien uit de licentie-overeenkomst (onderstreping rechtbank) met Prodisign (…) betreffende een (…) monitorarm die 3D Tradelink onder de naam MOS op de markt brengt.”

4.6.  Uit het vorenstaande volgt dat de royaltyovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een akte waaruit blijkt dat Prodisign bedoeld heeft de auteursrechten met betrekking tot het MOS aan 3d-Tradelink over te dragen. Nu een zodanige - in artikel 2 Auteurswet bedoelde - akte ontbreekt is de conclusie dat de auteursrechten met betrekking tot het MOS, ook na het sluiten van de royaltyovereenkomst, bij Prodisign zijn gebleven. Prodisign heeft deze rechten dan ook op 19 oktober 2007 aan Vlaar kunnen overdragen en als gevolg hiervan heeft Vlaar op haar beurt daags daarna de royaltyovereenkomst met 3d-Tradelink kunnen ontbinden op grond van het feit dat 3d-Tradelink haar verplichtingen tot betaling van royalty’s niet nakwam. Dit een en ander brengt mee dat de curator in het faillissement van 3d-Tradelink geen auteursrechten met betrekking tot het MOS aan Markant heeft kunnen overdragen. In het licht hiervan en gegeven het feit dat Markant zich in deze procedure niet op het standpunt heeft gesteld dat zij (ook) andere rechten dan auteursrechten met betrekking tot het MOS in eigendom heeft gekregen, worden alle in 3.1. omschreven vorderingen van Vlaar toegewezen, met dien verstande dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen zal worden beperkt tot een bedrag van EUR 100.000,00.

Aanhouding in reconventie. 4.11.  Nu met betrekking tot de vraag of de modelrechten met betrekking tot E-Motion aan Markant toekomen een procedure bij rechtbank ’s-Gravenhage aanhangig is, kan de uitkomst van die procedure van invloed zijn op de beoordeling van de vorderingen in reconventie in de onderhavige procedure betreffende de E-Motion. De vorderingen in reconventie zijn immers gegrond op de stelling van Markant dat zij de modelrechten ter zake de E-Motion bezit en dat het depot van die modelrechten in 2003 dus niet te kwader trouw is geschied. Met het oog hierop houdt de rechtbank iedere beslissing in reconventie, voor zover betrekking hebbend op de E-Motion, aan en wordt Markant in de gelegenheid gesteld door middel van een akte het vonnis van rechtbank ’s-Gravenhage in het geding te brengen en daarop een toelichting te geven. Vervolgens krijgt Vlaar de gelegenheid daarop te reageren. Ook krijgen partijen in die respectievelijke akten de mogelijkheid een toelichting te geven op de in reconventie gemaakte daadwerkelijke kosten in de zin van artikel 1019h Rv, waarbij partijen de inhoud van de reeds onder 4.8. genoemde “indicatietarieven in IE-zaken” en de in dat stuk gegeven aanwijzingen in acht dienen te nemen. Ten aanzien van de roldatum dat bedoelde akte door Markant moet worden genomen bepaald de rechtbank reeds nu het volgende. In het dictum onder 5.8. zal de onderhavige zaak naar de parkeerrol worden verwezen. Zodra het vonnis door rechtbank ’s-Gravenhage is gewezen, kan ieder der partijen verzoeken de zaak weer op de eerstvolgende datum op de rol te plaatsen. Vervolgens krijgt Markant een termijn van vier weken om bedoelde akte in te dienen, waarna Vlaar een zelfde termijn krijgt voor het indienen van haar antwoordakte.

Lees het vonnis hier. Zie ook IEF 6572 (Rechtbank s-Gravenhage, 31 juli 2008, KG ZA 08-685, Vlaar Ergonomie c.s. tegen Markant Nederland c.s.).

IEF 7289

Personalia

Charlotte Vrendenbarg"Per 1 oktober 2008 heeft Charlotte Vrendenbarg de overstap gemaakt naar Leidsegracht Advocaten te Amsterdam, waar zij de praktijkgroep intellectuele eigendom en algemeen procesrecht zal versterken. Charlotte werkte de afgelopen jaren als advocaat binnen de IE-sectie van het kantoor Baker McKenzie.

Leidsegracht Advocaten is een niche kantoor binnen de handelspraktijk met een nadruk op intellectuele eigendomsrecht, ondernemingsrecht, arbeidsrecht en algemeen verbintenissen- en aansprakelijkheidsrecht. Het kantoor bedient zowel nationaal en internationaal opererende cliënten en heeft inmiddels een stevige basis in onder meer de creatieve en culturele sector. De praktijkgroep intellectuele eigendom staat onder leiding van Gert-Jan van den Bergh en Lars Bakers en telt thans 5 advocaten. Aan het kantoor zijn Theo Bremer en Martijn Sanders (oud-directeur van het Concertgebouw) als adviseur verbonden.

IEF 7288

Door het uitblijven van een bodemprocedure

Boekblad bericht: “Uitgeverij Maarten Muntinga heeft de juridische strijd tegen de Italiaanse uitgeverij Rainbow S.p.A alsnog verloren. Maarten Muntinga heeft de strijd tegen Rainbow S.p.A alsnog verloren, omdat zij na het gewonnen eerste kort geding geen bodemprocedure heeft aangespannen.  Door het uitblijven van een bodemprocedure binnen drie maanden is de uitspraak van het eerste kort geding vervallen. Muntinga moet de proceskosten van het kort geding grotendeels terugbetalen aan het Nederlandse dochterbedrijf van Rainbow S.p.A., Rainbow Distribution.

 Volgens de advocaat van Rainbow Distribution, Mr. Joris van Manen van De Brauw Blackstone Westbroek, zouden de Italianen nu weer gebruik kunnen maken van de naam Rainbow voor boeken en tijdschriften. 'Maar dat zal niet gebeuren. De cliënt heeft vanaf het begin toegezegd dat niet meer te doen en doet die toezegging gestand. Het is mijn cliënt met name te doen om haar televisieseries, dvd's en animatiefilms, zoals Winx Club en Monster Allergy en de daarop gebaseerde merchandisingartikelen. De boeken en tijdschriften zijn bijzaak.'

Lees hier meer. Wie het vonnis heeft, mag het vanzelfsprekend mailen