IEF 22207
27 augustus 2024
Artikel

Het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22205
27 augustus 2024
Uitspraak

Design Sanitair maakt inbreuk op wc-spoelknoppen van Geberit

 
IEF 22206
27 augustus 2024
Uitspraak

Bastion Holding niet aansprakelijk voor hotellicenties: rechter wijst vordering Videma af

 
IEF 6127

Het lijkt me boeiend

jk.gifPersbericht: “Hoogleraar Jan Kabel versterkt DLA Piper. DLA Piper advocaten, notarissen en belastingadviseurs maakt bekend dat per 15 mei 2008 prof. mr. J.J.C. (Jan) Kabel de praktijkgroep Technology, Media en Commercial zal versterken in de functie van ‘of counsel’.  Kabel is hoogleraar Informatierecht bij het Instituut voor Informatierecht van  de Universiteit van Amsterdam.  Hij houdt zich in het bijzonder bezig met de commerciële aspecten van media en van informatie. 

Jan Kabel gaat binnenkort met emeritaat.  Naast zijn werkzaamheden bij DLA Piper zal hij zal zich als hoofdredacteur gaan wijden aan een nieuwe elektronische uitgave op het gebied van het reclamerecht van uitgeverij DeLex.  Jan Kabel blijft verder verbonden aan de Stichting Reclame Code als kamervoorzitter, aan SIRE als Voorzitter van de Commissie van Toezicht en Advies,  aan het NICAM (de Kijkwijzer) als Voorzitter van het College van Beroep, en aan het BKR als Voorzitter van de Geschillencommissie BKR.  Verder is hij bestuurslid van de Vereniging voor Reclamerecht en fungeert vaak als voorzitter voor de studiebijeenkomsten van die vereniging.  Jan Kabel zal met zijn kennis en ervaring het media- en reclamerechtteam van de praktijkgroep Technology, Media en Commercial van DLA Piper verder versterken, zowel nationaal als internationaal. 

Jan Kabel over zijn nieuwe functie bij DLA Piper: “Het lijkt me boeiend om vanuit de juridische praktijk mee te gaan maken hoe nieuwe commerciële media- en informatieplatforms juridisch een maatschappelijk verantwoorde vorm kunnen krijgen.”  Niels Mulder, voorzitter van de praktijkgroep Technology, Media en Commercial: “Het verheugt ons zeer dat een alom gewaardeerde wetenschapper als Jan Kabel deel gaat uitmaken van ons groeiende TMC-team.  Jan vormt een uitstekende aanvulling op onze praktijk op het gebied van mediarecht en reclamerecht.” 

IEF 6124

Indorata-Serviços e Gestão, Ldª tegen OHIM

HvJ EG, zaak C-212/07 P (Zesde kamer) van 13 februari 2008.

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 februari 2007, Indorata-Serviços e Gestão/BHIM (T-204/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot vernietiging van de beslissing tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "HAIRTRANSFER" voor bepaalde waren en diensten van de klassen 8, 22, 41 en 44.

Onderscheidend vermogen van het merk.
De hogere voorziening wordt afgewezen.
Lees hier meer

IEF 6115

Een onmiskenbaar bestemmingsverband

mtc.gifHof van Cassatie van België, 17 april 2008, c.05.0497.N/1, Benelux-Merkenbureau Maesschalck Lieven.

Cassatie in merkweigeringszaak. Het BMB weigert, ook in beroep, de registratie "Move to cure" als merk diensten uit klassen 41 en 42. Tegen deze afwijzende beslissing heeft de verweerder ‘zich voorzien’ bij het Hof van Beroep te Brussel, dat de vordering van de verweerder gegrond heeft verklaard en de eiser heeft verplicht om het teken "Move to cure" als merk in te schrijven voor de klassen 41 en 42. In cassatie kiest het Hof de zijde van het BMB en vernietigt het bestreden arrest. De appelrechters hebben onvoldoende vooruit gedacht.

“2. Het Hof van Justitie heefî geoordeeld (HvJ, 12 februari 2004, zaak C-363199, Koninklijke KPN Nederland NV tí Benelux-Merkenbureau; HvJ, 12 februari 2004, zaak C-265100, Campina Melkunie BV t/ Benelux-Merkenbureau) dat het niet noodzakelijk is om de inschrijving te weigeren bij gebrek aan onderscheidend vermogen dat de tekens of benamingen waaruit het merk bestaat op het moment van de inschrijvingsaanvraag, daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag wordt ingediend of van de kenmerken van deze waren of diensten. Het volstaat dat die tekens en benamingen hiertoe kunnen dienen. De inschrijving van een woordteken als merk moet dan ook geweigerd worden indien het in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt.

3. De appelrechters oordelen dat "in de merkenrechtelijke context het duiden van de bestemming van waren of diensten, als toetssteen voor het beschrijvende van een teken, aldus (dient) te worden begrepen dat het verband tussen het teken en de waren of diensten onmiskenbaar is" en dat "het (niet) volstaat dat tussen teken en waren of diensten ook wel een bestemmingsverband kan voorhanden zijn". Vervolgens oordelen de appelrechters dat in termen van bestemming van de diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd, uit het woordteken "move to cure" niets beschrijvend kan worden afgeleid om reden dat "ontspanning, sport en medische diensten ook wel (kunnen) beschouwd worden in het licht van 'bewegen' en 'genezen' of 'gezondheid', maar voor geen van de drie kan worden volgehouden dat een onmiskenbaar bestemmingsverband voorhanden is".

Door aldus te oordelen verantwoorden de appelrechters hun beslissing dat de verweerder gehouden is het teken "move to cure" als merk in te schrijven niet naar recht en schenden zij artikel 6bis, 1, a) van de Benelux Merkenwet. De overige grieven kunnen niet tot ruimere cassatie leiden.”

Lees het arrest hier(website BBIE).

IEF 6114

Hairtransfer & Terranus

HvJ EG, zaak C-212/07 P (Zesde kamer) van 13 februari 2008 - Indorata-Serviços e Gestão, Ldª tegen OHIM

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 15 februari 2007, Indorata-Serviços e Gestão/BHIM (T-204/04), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep strekkende tot vernietiging van de beslissing tot afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk "HAIRTRANSFER" voor bepaalde waren en diensten van de klassen 8, 22, 41 en 44 - Onderscheidend vermogen van het merk

De hogere voorziening wordt afgewezen.

Lees de beschikking hier.

HvJ EG, zaak C-243/07 P, beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 15 februari 2008, Carsten Brinkmann tegen OHIM

Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 22 maart 2007, Brinkmann/BHIM (T-322/05), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep ingesteld door de aanvrager van het gemeenschapswoordmerk "TERRANUS" voor waren van klasse 36 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1145/2004-1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 10 juni 2005 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositieprocedure ingesteld door de houder van het communautaire en nationale beeldmerk "TERRA" voor waren van klasse 36 - Gevaar voor verwarring van twee merken

De hogere voorziening wordt afgewezen.

Lees de beschikking hier.

IEF 6113

Zelf afdoen

ehy.gifHvJ EG, 8 mei 2008, in zaak C-304/06 P, Eurohypo AG tegen OHIM.

Merkenrecht. HvJ corrigeert GvEA omdat het  7, lid 1, sub b is vergeten; uitsluiten dat een merk wordt gebruikt om een waar of een dienst te beschrijven is iets anders dan bepalen of een merk de consument of de eindgebruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten kan waarborgen.

Het Hof doet de zaak vervolgens zelf af, maar het eindresultaat levert voor Eurohypo niets op. De inschrijving van het woordteken EUROHYPO moet worden geweigerd, omdat het beschrijvend is voor de diensten, financiële zaken; monetaire zaken; makelaardij in onroerende goederen, financiële diensten en financieringen’ van klasse 36 en elk onderscheidend vermogen mist  in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

“57. In casu vloeit de redenering van het Gerecht echter voort uit een onjuiste uitlegging van de in de punten 54 tot en met 56 van het onderhavige arrest uiteengezette beginselen.

58. Uit de punten 45, 54, 55 en 57 van het bestreden arrest blijkt immers dat het Gerecht het onderscheidend vermogen van het merk EUROHYPO heeft beoordeeld door alleen de beschrijvende aard ervan in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 te analyseren. In dat arrest is de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening dus niet afzonderlijk onderzocht, hoewel het Gerecht op basis van deze weigeringsgrond het tweede middel dat in eerste aanleg tegen de litigieuze beslissing is aangevoerd, heeft afgewezen.

59. Het Gerecht heeft aldus bij de analyse van het merk EUROHYPO met name nagelaten rekening te houden met het openbaar belang dat artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 specifiek beoogt te beschermen, namelijk de waarborg van de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten.

60. Bovendien heeft het Gerecht bij deze analyse een onjuist criterium toegepast om te beoordelen of het betrokken merk kon worden ingeschreven.

61. Volgens dat criterium kan een merk dat bestaat uit beschrijvende bestanddelen, voldoen aan de voorwaarden voor inschrijving indien het woord tot het normale taalgebruik is gaan behoren en aldaar een eigen betekenis heeft gekregen. Hoewel dat criterium relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, is dat niet het criterium aan de hand waarvan het bepaalde sub b van dat lid moet worden uitgelegd.

62. Aan de hand van dat criterium kan wel worden uitgesloten dat een merk wordt gebruikt om een waar of een dienst te beschrijven, maar kan niet worden bepaald of een merk de consument of de eindgebruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waren of diensten kan waarborgen.

63. Aldus stelt rekwirante terecht dat het Gerecht in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

64. Uit het voorgaande volgt dat, zonder dat het derde onderdeel van het twee middel in hogere voorziening behoeft te worden onderzocht, het bestreden arrest moet worden vernietigd voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat de vierde kamer van beroep van het BHIM artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet had geschonden door bij de litigieuze beslissing inschrijving van de woordcombinatie EUROHYPO (…).

65. Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Dit is hier het geval.

66. Vooraf zij opgemerkt dat, zoals blijkt uit punt 56 van het onderhavige arrest, het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inhoudt dat dit merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (arrest Henkel/BHIM, reeds aangehaald, punt 34 en aangehaalde rechtspraak).

67. Volgens vaste rechtspraak moet dat onderscheidend vermogen worden beoordeeld enerzijds met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en anderzijds met betrekking tot de perceptie ervan door het relevante publiek.

68. In casu dient te worden vastgesteld dat, zoals de kamer van beroep in de litigieuze beslissing heeft opgemerkt zonder door rekwirante te zijn weersproken, de betrokken diensten tot alle consumenten zijn gericht. Bovendien staat vast dat de absolute weigeringsgrond voor slechts één van de talen van de Europese Unie – te weten het Duits – is aangevoerd. Bijgevolg bestaat het relevante publiek uit wiens oogpunt moet worden beoordeeld of het merk onderscheidend vermogen bezit, uit de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde Duitstalige consument.

69. Zoals het BHIM in de litigieuze beslissing terecht heeft opgemerkt, vat het relevante publiek, in de sector waarop de aanvraag tot inschrijving van het merk ziet, het woordteken „EUROHYPO” op als een woord dat in zijn geheel en op algemene wijze verwijst naar financiële diensten waarbij een zakelijke waarborg dient te worden gesteld, en inzonderheid naar hypothecaire leningen die worden betaald in de munteenheid van de Europese Economische en Monetaire Unie. Bovendien ontbreekt elk bijkomend element op basis waarvan kan worden aangenomen dat de combinatie van de gangbare en gebruikelijke elementen EURO en HYPO ongewoon zou zijn of een eigen betekenis zou hebben waardoor rekwirantes diensten in de perceptie van het betrokken publiek worden onderscheiden van diensten met een andere commerciële herkomst. Het relevante publiek neemt het betrokken merk dus waar als een woord dat informatie verstrekt over de aard van de erdoor aangeduide diensten en niet over de herkomst van de betrokken diensten.

70. Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, mist bijgevolg elk onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Derhalve dient het beroep dat rekwirante tegen de litigieuze beslissing heeft ingesteld, te worden verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 6112

Expres

5str.gifHvJ EG 8 mei 2008, conclusie van Advocaat-Generaal Y. Bot in zaak C-144/07 P, K-Swiss, Inc. Tegen OHIM.

Merkenrecht ontaardt in volledig procesrechtelijk geschil. De twee vragen die in deze zaak primair rijzen, zijn de vraag of het bezorgen van een beslissing van het Bureau per expreslevering kan worden gelijkgesteld met een kennisgeving per aangetekende brief met ontvangstbevestiging in de zin van regel 62, lid 1, van verordening nr. 2868/95, en de vraag of het in lid 3 van deze regel geformuleerde vermoeden ook geldt wanneer is aangetoond dat de geadresseerde van deze expreslevering ze heeft ontvangen binnen tien dagen na verzending door het Bureau.

Op 24 juli 2002 heeft rekwirante K-Swiss het Bureau verzocht een beeldteken bestaande in de afbeelding van een schoen met vijf evenwijdige strepen aan de zijkant in te schrijven ter aanduiding van waren van klasse 25. Bij beslissing van 19 oktober 2004 werd deze aanvraag afgewezen op grond dat het betrokken teken elk onderscheidend vermogen miste voor de betrokken waren. Ook het beroep dat rekwirante tegen deze beslissing heeft ingesteld, werd verworpen bij beslissing van 26 september 2005 van de eerste kamer van beroep van het Bureau.

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 januari 2006, heeft rekwirante verzocht om vernietiging van de litigieuze beslissing en verwijzing van het Bureau in de kosten. Bij op 3 april 2006 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft het Bureau krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

Gerecht: “In deze omstandigheden en gelet op het feit dat volgens artikel 63, lid 5, van verordening nr. 40/94 beroep bij het Gerecht moet worden ingesteld binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing van de kamer van beroep, verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen overeenkomstig artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dient te worden vastgesteld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de bestreden beslissing is verstreken op 9 januari 2006.Het onderhavige beroep, dat op 16 januari 2006 werd ingesteld, is derhalve tardief en moet niet-ontvankelijk worden verklaard.”

A.G: Zoals rekwirante en het Bureau ben ik van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat een kennisgeving per expreslevering onregelmatig is. Verder zal ik wijzen op de gevolgen die moeten worden verbonden aan deze onjuiste rechtsopvatting. (…) Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

„–      De beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 14 december 2006, K- Swiss/BHIM (Evenwijdige strepen op schoen) (T-14/06), wordt vernietigd.

–      De exceptie van niet-ontvankelijkheid die het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) voor het Gerecht heeft opgeworpen, wordt ongegrond verklaard.

–      De zaak wordt naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen verwezen voor een uitspraak over de vordering van K-Swiss, Inc. strekkende tot vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2005.

Lees de conclusie hier.

IEF 6111

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 mei 2008,  LJN: BD1049, Microsoft Corporation tegen Unicaresoft Corporation B.V.,

Persbericht Rechtbank Den Haag: “Unicaresoft mag geen gebruik meer maken van teken MSNLOCK. Kort geding dat Microsoft had aangespannen tegen Unicaresoft BV over het gebruik door dit bedrijf van de naam MSNLOCK als domeinnaam en als aanduiding voor een softwareapplicatie waarmee het gebruik van MSN Messenger in tijd kan worden beperkt.  Uicaresoft maakt door het gebruik van het teken msnlock inbreuk op de merkrechten van Microsoft met betrekking tot het merk MSN. De vorderingen van Microsoft zijn daarom toegewezen.

Unicaresoft moet zich, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, onthouden van elk gebruik van aanduidingen en/of tekens die inbreuk maken op de MSN merkrechten van Microsoft in de Benelux en de Europese Gemeenschap, in het bijzonder door gebruik van het teken msnlock, zelfstandig of als deel van een domeinnaam.

Ook moet Unicaresoft, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, hebben bewerkstelligd dat alle door Unicaresoft geregistreerde en/of gehouden domeinnamen voor zover deze (mede) bestaan uit het teken msnlock of daarmee overeenstemmende tekens, op naam van Microsoft worden gezet.

Unicaresoft wordt veroordeeld tot betaling aan Microsoft van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Unicaresoft in gebreke is om hieraan te voldoen of, naar keuze van Microsoft, voor elke overtreding.

Unicaresoft wordt ook veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op € 18.135.

Het ging in deze zaak om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de in voorlopige voorzieningen betreffende de intellectuele eigendom verplichte termijn (artikel 1019 i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) waarbinnen Microsoft de eis in de hoofdzaak moet instellen bepaald op 6 maanden. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen deze termijn is ingesteld.  “

Lees het vonnis hier.

IEF 6110

Voor fotografen

Burafo organiseert symposium auteursrecht. De stichting Burafo organiseert in samenwerking met de NVF, het Nederlands Fotomuseum en Stichting Cultuurlab/Pakhuis de Zwijger een symposium over de ervaringen en problemen van fotografen met het auteursrecht en de praktische toepassing daarvan in hun contracten met opdrachtgevers en klanten. O.a:

Praktische aspecten van het auteursrecht in beeld. Frénk van der Linden, journalist, interviewt fotografen Govert de Roos, Karen Vlieger en Edo Kars (o.v.), agent Roel Sandvoort, Hollandse Hoogte, en Flip Bool, senior onderzoek en collecties Nederlands Fotomuseum, over hun ervaringen.

Collectieve auteursrechten in vogelvlucht. Vincent van den Eijnde, directeur van Stichting Pictoright, over collectieve rechten van fotografen. Wat zijn dat? Hoe werkt het? En het belangrijkste: hoe kom je aan je geld?

De toekomst van het auteursrecht. Prof. Bernt Hugenholtz, Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam, schetst de toekomst van het auteursrecht, de stand van zaken rond het auteurscontractenrecht, de ontwikkelingen op Europees niveau en de consequenties daarvan voor fotografen.

Portretrecht. Het portretrecht geeft fotografen steeds vaker problemen. Aan bod komen de rechten en plichten van de geportretteerde en de fotograaf, gevaren, de vrijwaring, gebruik in reclame, foto's op eigen website publiceren, quitclaims. Hoe regel je de rechten van de geportretteerde zodanig dat je toch lekker kunt werken, en zo min mogelijk problemen hebt?
Pim Milo, publicist, leidt het gesprek met fotografen Bert Verhoeff en Gerard Wessel. Advocaat Lisette Varossieau is aanwezig om de juridische kant toe te lichten.     
Citaatrecht. Steeds vaker beweren uitgevers dat de foto’s die ze in hun publicaties afdrukken onder het citaatrecht vallen, waardoor ze de fotograaf niet hoeven te betalen. Maar wanneer is een foto nou eigenlijk een citaat? Het Nederlands Fotomuseum kreeg ook te maken met zo’n uitgever. De rechter besliste dat de uitgever gelijk had. Vanuit de fotografie bekeken was dat onterecht. Deze rechtszaak vormt de basis voor een discussie over dit probleem. Moet de auteurswet gewijzigd worden zodat duidelijk omschreven staat wat de criteria zijn voor citaatrecht en fotografie?

Lucette Bronk, directeur van Stichting Burafo en de FotografenFederatie, leidt het gesprek met advocaat  Marcel de Zwaan, Flip Bool, senior onderzoek en collecties Nederlands Fotomuseum, en advocaat Philippe van Wijnen, auteur van Buiten Beeld. Het auteursrecht van fotografen (2007), uitgegeven door Focus Publishing. 

Rechten van derden. Een zonnebril van Rayban zonder toestemming van Rayban gebruiken in een reclamecampagne voor een auto kan flinke ellende veroorzaken. En foto’s maken samen met iemand anders (een styliste bijvoorbeeld), of onder verantwoordelijkheid van een art director, betekent dat zij een deel van je auteursrecht kunnen claimen. En hoe zit het met nabootsing of plagiaat van andere foto’s? Allerlei vormen van rechten van anderen komen aan de orde.

Ruud Visschedijk, directeur van het Nederlands Fotomuseum, leidt het gesprek met fotografen Vincent Kruijt (o.v.) en Merlijn Doomernik. Advocaat Maud van der Leeuw belicht de juridische kant.

Spreekuur. De hele dag geven Tim de Jong, advocaat namens Burafo, en Siep van der Galiën en Petronel van Leeuwen, advocaten van de NVJ/NVF, individuele adviezen aan fotografen over specifieke auteursrechtelijke problemen. Dit spreekuur is gratis voor fotografen die lid zijn van de BFN, GKf, PANL, SVFN, NVF, of zijn aangesloten bij de Stichting DIPP of Stichting Burafo. Voor anderen zijn de kosten 50 euro ex BTW per half uur. Het spreekuur is uitsluitend toegankelijk na afspraak.

Lees hier meer.

IEF 6109

Over de volledige proceskostenveroordeling

atst.gifPersbericht: “Jonge Balie Amsterdam: lezing over IE-proceskostenveroordeling op 15 mei. Alexander Tsoutsanis (advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap en universitair docent aan de Universiteit Leiden) spreekt over de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken. In tegenstelling tot de gebruikelijke forfaitaire proceskostenveroordeling, is in IE-zaken een volledige proceskostenveroordeling mogelijk. Al naar gelang de complexiteit van de zaak zijn kostenveroordelingen tussen de EUR 20.000 en 100.000 niet ongebruikelijk. De hoogte- en dieptepunten uit de praktijk zullen in deze lezing worden besproken.

Ook is er ruimte voor discussie over de impact die deze volledige proceskostenveroordeling mogelijk zou kunnen hebben op de opleiding van advocaat-stagiaires. Zullen stagiaires meer of minder pleiten door het verhoogde proceskostenrisico? Is wanneer patroon en stagiaire gezamenlijk pleiten het verweer dat “mr. X zijn stagiaire niet over de rug van cliënt Y mag opleiden” wel of geen valide proceskostenverweer ? Een dergelijk verweer is inmiddels voor de rechtbank Amsterdam gevoerd: wie dat meer of minder steekhoudend vindt mag dat op 15 mei zeggen. Komt dus allen!

De lezing vangt aan om 18.30 uur en duurt ongeveer een uur. Lokatie: Café Wilschut, Roelof Hartplein 1-3, 1071 TR Amsterdam.

Het bijwonen van Jonge Balie lezingen levert tevens punten op die kunnen worden aangewend voor de 34 door de Amsterdamse Raad van Toezicht verplicht gestelde plaatselijke opleidingspunten. Daarbij geldt dat één Jonge Balie lezing overeenkomt met één opleidingspunt. Het maximale aantal lezingen dat meetelt voor het voldoen aan de opleidingseisen is twaalf. Nadere informatie hierover is te vinden in de Opleidingsmaatregel 2007: www.advocatenorde-amsterdam.nl.

De lezing is vooral bedoeld voor advocaten van de Jonge Balie Amsterdam. Andere belangstellenden zijn ook welkom (bijvoorbeeld RAIO’s, griffiers en gerechtssecretarissen die ook te maken met de IE-proceskostenveroordeling).

IEF 6108

Exploitatie in de entertainment industrie

Woensdag 7 mei 2008, aanvang 20.00 uur: Intellectuele Eigendom, exploitatie in de entertainment industrie (2PO punten).

Tijdens deze voor de praktijk bestemde lezing krijgt u inzicht in het “360 graden” verdienmodel van de artiest waarbij verschillende deals aan de orde zullen worden gesteld. Sprekers:

- Eric Keyzer, advocaat media & entertainment en of counsel Allen & Overy LLP
- Leon Ramakers  - Voormalig directeur Mojo, cultureel ondernemer
- Kees van der Hoeven  - CEO Universal Music
- Rick van Schooten  - Managing Director Sony BMG Music Entertainment (Netherlands) BV

Organisatie: Stichting Entertainment Groep Amsterdam.  Locatie: Auditorium Ernst & Young Amsterdam, Antonio Vivaldistraat 150. Prijs € 30,- voor eenmalige kennismaking. Lidmaatschap 120 euro per 2 jaar.

Meer info/aanmelden per email.