IEF 22210
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (III)

 
IEF 22209
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (II)

 
IEF 22208
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (I)

 
IEF 4917

Neerwaartse spiraal

Rechtbank Dordrecht, 3 oktober 2007, LJN: BB4887. Hoogendonk tegen Dutch Spiral c.s.

Eindvonnis in een 'stokoude zaak'. Tamelijk omvangrijk bewijsbeslag levert niks aan bewijs op. Beroep op auteursrecht afgewezen.

Wel gemeld, nog niet besproken. Bij het tussenvonnis in de verwante procedure zijn Dutch Spiral en gedaagde 2 veroordeeld tot afgifte aan Hoogendonk van kopieën van de door de deskundige in zijn rapport genoemde bestanden c.q. gegevensdragers c.q. bescheiden. Naar de rechtbank begrijpt baseert Hoogendonk die vorderingen (nog) op onrechtmatige daad en inbreuk op auteursrecht. Aan deze twee juridische gronden legt Hoogendonk een en dezelfde feitelijke stelling ten grondslag, namelijk: Dutch Spiral heeft gebruik gemaakt van door ex-werknemers van Hoogendonk meegenomen gegevensdragers.

De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de juistheid van deze feitelijke stelling niet is komen vast te staan. De bewijslast ten aanzien van deze feitelijke stelling rust op Hoogendonk. Hoogendonk heeft aangegeven het bewijs te willen leveren door middel van de in beslag genomen gegevensdragers.

Wat het beroep op het auteursrecht betreft zijn er ook andere redenen op grond waarvan de vorderingen moeten worden afgewezen.

In de eerste plaats betwist Dutch Spiral dat de schroefloze spiralen, tekeningen en de wikkel machine van Hoogendonk als werken in de zin van de Auteurswet moeten worden beschouwd en/of dat Hoogendonk als maker daarvan moet worden aangemerkt. Hoogendonk brengt daar niets tegenin om haar beroep op het auteursrecht overeind te houden. Zij heeft haar beroep op het auteursrecht daarom, tegenover deze betwisting van Dutch Spiral, onvoldoende gemotiveerd.

In de tweede plaats geeft Hoogendonk niet aan wat zij (nog) precies verstaat onder het (de) auteursrechtelijk beschermde werk(en) waarop Dutch Spiral inbreuk maakt. Wat dat betreft schiet zij tekort in haar stelplicht. Hoogendonk wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure in conventie.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 4916

Herstelvonnis

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 oktober 2007, KG ZA 07-116, G-Star International B.V. tegen Esprit Europe (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Hestelvonnis m.b.t. dit eerdere vonnis. Toevoeging aan het dictum:

“veroordeelt Esprit tot betaling van een dwangsom van €10.000 voor ieder product waarmee (een gedeelte van) dit bevel wordt overtreden, of, zulks naar keuze van G-star, voor iedere dag (of gedeelte van een dag) dat een overtreding voortduurt;”

Lees het herstelde vonnis hier.

IEF 4915

Het privilege van immuniteit

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28 september 2007, LJN: BB5865, Werknemer tegen Europese Octrooi Organisatie.

IE-Arbeidsrecht. Bevoegdheidsincident; beroep op immuniteit door Europese Octrooi Organisatie. Ambtenarengerecht biedt aan artikel 6 EVRM gelijkwaardige bescherming.

Het gaat in dit geding om de vraag of het EOO zich in deze terecht beroept op een uitzondering op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter die uit het volkenrecht voortvloeit, te weten het privilege van immuniteit van jurisdictie en tenuitvoerlegging op het grondgebied van Nederland van een internationale publiekrechtelijke rechtspersoon. Nederland is op grond van het volkenrecht gehouden de immuniteit van internationale publiekrechtelijke rechtspersonen te respecteren. Dit vereiste is expliciet neergelegd in artikel 13a van de Wet Algemene Bepalingen.

Lees het arrest hier.

IEF 4914

Botcement (bodem)

botcement.gifRechtbank ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2007, Heraeus Kulzer GmbH tegen Biomet Nederland B.V. c.s. (met dank aan Willem Leppink, Simmons & Simmons).

Geschil tussen twee producenten van botcement over misleidende reclame, onrechtmatig handelen en merkinbreuk. Na een kort geding in twee instanties volgt nu het vonnis in de bodemprocedure.

Heraeus brengt botcement op de markt onder het merk Palacos. Biomet is een voormalige licentienemer van Heraeus. Tijdens de samenwerking werd door Biomet botcement verhandeld onder de naam Refobacin Palacos. Per 31 augustus 2005 heeft Heraeus de samenwerking met Biomet beëindigd. Nadien heeft Biomet zelf een botcement ontwikkeld dat zij verhandelt onder de naam Refobacin Bone Cement R. Biomet brengt dit product op de markt onder dezelfde productnummer en in dezelfde verpakkingen die zij ten tijde van de relatie met Hareaus gebruikte voor Refobacin Palacos. Biomet heeft haar nieuwe product Refobacin Bone Cement R aan klanten geïntroduceerd door middel van een mailing waarin onder het volgende is vermeld: “Alle producteigenschappen van ons antibioticumhoudend cement, inclusief de artikelnummers en prijsstelling, blijven ongewijzigd. In de komende maanden zullen alle andere Biomet Europe cementproducten ook een nieuwe krijgen.”

 

Volgens de rechtbank is de inhoud van de mailing misleidend. In de mailing wordt Refobacin Bone Cement R door Biomet ten onrechte gepresenteerd als een product dat gelijk is aan Refobacin Palacos, terwijl vast is komen te staan dat de producteigenschappen in elk geval op twee punten van elkaar verschillen. Dat het wellicht wel gaat om een gelijkwaardig product, en dat de mailing is gericht aan professionele gebruikers met verstand van botcement, doet hieraan niet af. Biomet heeft zich in reclame voor haar nieuwe product Refobacin Bone Cement R ook ten onrechte beroepen op onderzoeksresultaten uit klinische studies die betrekking hebben Refobacin Palacos.

Volgens de rechtbank is het niet (meer) onrechtmatig dat Biomet voor haar nieuwe product dezelfde verpakkingen en dezelfde productnummers gebruikt als voor Refobacin Palacos. Door handhaving van dezelfde productnummers is weliswaar verwarring ontstaan bij afnemers, maar het risico op verwarring (ook door de productverpakkingen) is inmiddels in voldoende mate weggenomen doordat Biomet op grond van de veroordeling in kort geding op grote schaal rectificaties heeft verzonden.

Ten aanzien van de vorderingen op grond van merkinbreuk overweegt de rechtbank dat Heraeus Biomet er niet van kan weerhouden om na de periode van samenwerking op zakelijke wijze te verwijzen naar de voorheen door haar gevoerde producten, met inbegrip van het merk Palacos, met het doel de afnemers omtrent de veranderingen te informeren. Dit rechtvaardigt volgens de rechtbank een voorbehoud op het uit te spreken inbreukverbod.

Lees het vonnis hier. Eerdere uitspraken vanaf hier

IEF 4913

Bevoegdheid

Kamerstukken II 2007-2008, 23490, nr. 473, Bijlage. Besluit van de Raad inzake de ondertekening namens de Gemeenschap van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (10 september 2007).

Artikel 1: De ondertekening van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat het Verdrag van Lugano van 16 september 1988 vervangt, wordt hierbij, onder voorbehoud van sluiting van dit verdrag, namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

Zie voor IE artikel 22 (exclusieve bevoegdheid): Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:

"4) Ten aanzien van de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten welke aanleiding geven tot deponering of registratie, ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen: de gerechten van de door dit verdrag gebonden staat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is gevraagd, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst.

Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, dat is ondertekend te München op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats, de gerechten van elke door dit verdrag gebonden staat bij uitsluiting bevoegd voor de registratie of de geldigheid van een voor die staat verleend Europees octrooi, ongeacht of de kwestie bij wege van rechtsvordering dan wel exceptie wordt opgeworpen."

Lees hier meer

IEF 4911

Het jaartal 1912 bij de aanduiding van de Auteurswet te schrappen

Kamerstukken II 2007-2008, 31 248, nr. 2 en 3. Herstel van wetstechnische gebreken en leemten alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetsbepalingen op het terrein van het ministerie van Justitie (Reparatiewet II en III Justitie).

In dit wetsvoorstel wordt een aantal wetstechnische gebreken en leemten herstelt. Daarnaast worden een aantal wijzigingen van ondergeschikte aard aangebracht.

"De rechtbank te ’s-Gravenhage wordt, zoals in de Auteurswet bij geschillen over vergoedingen gebruikelijk, ook in eerste aanleg bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoedingen voor het overnemen van beschermd materiaal voor het onderwijs (artikel 16 van de Auteurswet) en vergoedingen voor reprografische verveelvoudigingen (artikel 16h van de Auteurswet)."

"Voorgesteld wordt het jaartal 1912 bij de aanduiding van de Auteurswet te schrappen. Die overbodige toevoeging wekt ten onrechte de indruk dat de wet in de loop der jaren niet veelvuldig aan technologische ontwikkelingen is aangepast. De Auteurswet is in het kader van de omzetting van richtlijn nr. 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167) geheel gemoderniseerd en aan de laatste technologische ontwikkelingen aangepast."

Lees hier het wetsvoorstel en hier de memorie van toelichting

IEF 4910

Een referentie naar de nachtelijke arbeid van bakkers

warmebakker.GIFRechtbank van koophandel Brussel, 21 september 2007, A.R. 4851/06, VLAM/VEBIC tegen NV Ceres (met dank aan Nicolas Clarembeaux, Altius).

Wel gemeld, nog niet besproken Belgische Benelux-merkenzaak over de merken “Wakkere Bakker” en “De Warme Bakker/Le Boulanger Artisan”. 

Het Vlaams centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM), dat zich onder andere bezig houdt met de promotie van brood- en banketproducten, is houder van het in de Benelux ingeschreven woord/beeldmerk “Wakkere Bakker”. Gesteund door de Vlaamse federatie van verenigingen van brood- en banketbakkers, ijsbereiders en chocoladebewerkers (VEBIC) verzet VLAM zich tegen het gebruik van het jongere merk “De Warme Bakker” door NV Ceres, een marktleider in graan-, meel en bloemproducten. VLAM/VEBIC vordert een inbreukverbod en stellen voorts dat een beschrijvende benaming als “De Warme Bakker” die elk onderscheidend vermogen mist, niet mag worden gemonopoliseerd door één onderneming. NV Ceres verweert zich door te stellen dat de bezwaren van eiseres tegenstrijdig zijn: “ofwel het merk is geldig en zou er sprake kunnen zijn van inbreuk, ofwel behoort het tot het openbaar domein en is iedereen vrij het te gebruiken.”

De rechtbank van koophandel oordeelt allereerst dat VEBIC niet ontvankelijk is in haar vordering; zij is geen merkhouder, maakt geen deel uit van het bedrijfsleven en kan als zijnde een VZW (vereniging zonder winstgevend doel) niet in rechte optreden voor het algemeen belang van haar leden. Ten aanzien van de VZW VLAM oordeelt de rechtbank dat zij een eigen, rechtstreeks belang heeft als merkhouder en dus wel ontvankelijk is.

De rechtbank volgt het standpunt van NV Ceres dat de vorderingen van eiseres tegenstrijdig voorkomen: “Overwegende dat alhier enkel kan vastgesteld worden dat eiseressen, zelf een weinig consequente houding aannemen, nu zij zowel een nietigheidsvordering instellen wegens een zogezegd niet onderscheidend en/of louter beschrijvend karakter van het samengesteld merk van verweerster, als een inbreukvordering op grond van artikel 13 A 1 b en c BMW (art. 2.20 1 b en c BVIE), en/of aldus wegens een (inbreukmakend) merkgericht gebruik, hetzij een gebruik ter onderscheiding van waren of diensten, van een naar hun oordeel overeenstemmend teken. (…) Dat inderdaad niet in te zien valt hoe er van een teken dat louter beschrijvend zou zijn en/of aldus ieder onderscheidend vermogen zou missen, en derhalve in dusdanig geval de wezenlijke functie van het merk niet zou kunnen vervullen, een merkgericht gebruik zou kunnen gemaakt worden.”
 
Volgens de rechtbank heeft het samengestelde merk van NV Ceres (de combinatie van woord en beeld) wel onderscheidend vermogen. De inbreukvordering van VLAM is ongegrond omdat de totaalindruk van beide merken visueel en auditief verschillen. Verwarringsgevaar is niet aannemelijk.

NV Ceres heeft met succes een tegenvordering ingesteld, ertoe strekkende dat het depot van VLAM vervallen wordt verklaard voor de waren uit klasse 30 (brood, banketbakkers- en suikerbakkerswaren). VLAM heeft immers normaal gebruik gemaakt van het merk ten aanzien van deze waren. VLAM produceert zelf geen broodwaren en zij heeft ook niet aangetoond dat zij het gebruik van haar merk ter onderscheiding van brood en banketbakkerswaren in licentie heeft gegeven.

Lees het vonnis hier.

IEF 4909

Niet het gebruik dat van het merk is gemaakt

doug.gifRechtbank ‘s-Gravenhage, 17 oktober 2007, KG ZA 07-744, Parfumerie Douglas GmbH en Parfumerie Douglas Nederland B.V. tegen Noapoa Enterprises N.V.

Bodemprocedure. Merkenrecht. Geen rechtsverwerking doordat de schikkingsvoorstellen niet tijdig zijn aanvaard. Het enkele feit dat waren en/of diensten in verschillende klassen vallen kan niet leiden tot de conclusie dat er geen soortgelijkheid tussen die waren en/of diensten bestaat. Bij vaststelling van soortgelijkheid van waren en diensten is louter de inschrijving van het merk bepalend en niet het gebruik dat van het merk is gemaakt. Inbreukverbod toegewezen voor de gehele Gemeenschap.

Parfumerie Douglas is actief op de markt van parfumerieën, boeken, bijouterieën, mode en suikerwerk en is houdster van een aantal merkrechten, waaronder het Gemeenschapsmerk DOUGLAS voor onder andere de diensten in klasse 35: “retailing relating to […] games, playthings, gymnastics and sproting articles, decorations for Christmas trees.”

Noapoa is de Europese distributeur van een Amerikaanse leverancier van pluche speelgoed, Douglas Cuddle Toys, Inc. Noapoa is houdster van de inschrijving van het Benelux woordmerk DOUGLAS, gedeponeerd voor waren 25, 28 en 35. Tevens heeft zij een Gemeenschapsmerkaanvrage ingediend bij het OHIM.

Douglas stelt tegen de aanvrage van het Gemeenschapsmerk van Noapoa oppositie in. Voorts verzoekt zij aan Noapoa om vrijwillig waren in klasse 25 en 35 te schrappen uit de waren- en dienstenopgave van de Benelux inschrijving. Hierop reageert Noapoa blijkbaar niet. Toch stuurt zij het verzoek om schrapping van klasse 25 en 35 door aan het BBIE en het OHIM. Blijkbaar was toen al deze bodemprocedure aanhangig gemaakt. De oppositie bij het OHIM is in ieder geval hangende deze bodemprocedure geschorst.

In deze procedure vordert Douglas de nietigheid van het Benelux merk van Noapoa alsmede een inbreukverbod. Noapoa verweert zich onder meer door te stellen dat Douglas geen belang heeft bij haar vorderingen omdat zij eerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het gebruik van het merk van Noapoa voor waren in de klasse 28. Deze verklaringen van Douglas zijn echter gedaan in het kader van schikkingsvoorstellen en zijn niet tijdig door Noapoa aanvaard. Vandaar dat volgens de rechtbank niet kan worden volgehouden dat Douglas geen belang heeft bij haar vorderingen. Ook het beroep op rechtsverwerking faalt om die reden.

Ten aanzien van de gevorderde nietigheidsverklaring overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de merken identiek zijn. Ook de waren waarvoor Noapoa haar Benelux merk heeft ingeschreven zijn soortgelijk aan de diensten waarvoor het Gemeenschapsmerk van Douglas is ingeschreven. Het enkele feit dat waren en/of diensten in verschillende klassen vallen kan niet leiden tot de conclusie dat er geen soortgelijkheid tussen die waren en/of diensten bestaat. Evenmin is relevant dat Noapoa betwist dat Douglas haar merk heeft gebruikt voor speelgoed. Bij vaststelling van soortgelijkheid van waren en diensten is louter de inschrijving van het merk bepalend en niet het gebruik dat van het merk is gemaakt. Voor zover Noapoa een beroep wilde doen op de vervallenverklaring van het Gemeenschapsmerk van Douglas, faalt dat beroep. Het Gemeenschapsmerk is immers nog geen 5 jaar geleden ingeschreven. Ten slotte staat vast dat het Gemeenschapsmerk van Douglas inherent onderscheidend vermogen heeft. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of het merk van Douglas grote bekendheid geniet op de retailmarkt. Gegeven de hoge mate van overeenstemming, de soortgelijkheid van waren en diensten en het inherent onderscheidend vermogen van het merk, oordeelt de rechtbank dat ook indien het merk niet de bekendheid geniet die Douglas claimt, verwarring bij het publiek kan ontstaan. De gevorderde nietigheidsverklaring en doorhaling wordt toegewezen.

Op grond van het voorgaande wordt ook het inbreukverbod toegewezen voor de gehele Gemeenschap. Volgens de rechtbank is er in casu geen reden om afwijking van dit beginsel te aanvaarden. In tegendeel, Noapoa presenteert zich als Europese distributeur en heeft zelf ook een Gemeenschapsmerk aangevraagd. 

Lees het vonnis hier.

IEF 4908

Guttapercha

BBIE, beslissing inzake oppositie, 3 oktober 2007, Nº 2000117 (TRIFLEX tegen TRIDEX).

De tekens zijn in hun geheel zowel op visueel vlak als op auditief vlak in grote mate
overeenstemmend. Begripsmatig vertonen de tekens slechts een beperkte mate van overeenstemming.

“Verder bestaat het ingeroepen recht van opposant uit het woordelement “flex” dat vandaag de dag een gangbare afkorting is van flexibel. Het tweede deel van het bestreden teken (“dex”) heeft geen verdere betekenis in de Benelux-talen. Het staat echter niet vast dat het in aanmerking komend publiek, wanneer het geconfronteerd wordt met het ingeroepen recht, deze betekenissen onmiddellijk zal waarnemen, mede omdat rekening dient te worden gehouden met de totaalindruk die door de merken in hun geheel worden opgewekt. Op begripsmatig vlak is het Bureau dan ook van oordeel dat er slechts een beperkte mate van overeenstemming bestaat tussen de tekens in kwestie.”(44-46)

Verweerder stelt verder dat hij reeds merkhouder was van het woordmerk TRIDEX op 9 juni 1994, maar door een vergetelheid dit merk vervallen is en zodanig de opposant, die pas na 1994 inschrijving bekwam voor zijn merk, te kwader trouw ageert. Het Bureau wijst deze stelling af, in het kader van de oppositieprocedure kan geen rekening worden gehouden met een ouder merk dat vervallen is.

Slotconclusie is dat er sprake is van een grote mate van overeenstemming op visueel en auditief vlak en een beperkte overeenstemming op begripsmatig vlak. De waren zijn deels identiek, deels soortgelijk en deels niet soortgelijk. Het Bureau is dan ook van oordeel dat er voor de waren die identiek, dan wel soortgelijk zijn, sprake kan zijn van gevaar voor verwarring.

Lees de beslissing hier.

IEF 4907

Het oorspronkelijke rebelse karakter van rockmuziek

BBIE, beslissing inzake oppositie, 3 oktober 2007, Nº 2000439 (ROCK & REPUBLIC tegen REBEL & REPUBLIC).

De tekens ROCK & REPUBLIC tegen REBEL & REPUBLIC stemmen visueel en fonetisch meer dan gemiddeld overeen. Op begripsmatig vlak zijn ze gemiddeld overeenstemmend.

“44. Het oorspronkelijke rebelse karakter van rockmuziek volstaat echter niet om de woorden “ROCK” en “REBEL” als overeenstemmend te beschouwen. Men kan louter overwegen dat de connotatie van het woord ROCK door sommigen als rebels werd en wordt beschouwd. 45. Het Bureau is van oordeel dat in hun totaliteit de tekens een gemiddelde begripsmatige overeenstemming vertonen.”

Met betrekking tot de soortgelijkheid van waren stelt de opposant o.a. dat de waren waarvoor zijn merk is ingeschreven, zoals onder andere juwelen, horloges, lederwaren en kledingstukken, soortgelijk zijn aan de waren in klasse 3 van het betwiste teken, aangezien deze nauw verbonden zijn met de mode- en kledingindustrie. Maar omdat volgens het Bureau niet kan worden vastgesteld dat de waren in klasse 3 [reinigingsmiddelen, zepen, parfumerieën]  van het betwiste teken onontbeerlijk of belangrijk zijn voor het gebruik van de andere waren en dat de consumenten het gebruikelijk en normaal vinden om deze waren samen te gebruiken, is het Bureau van mening dat er in casu geen sprake is van esthetische complementariteit, noch soortgelijkheid.

De enerzijds deels identieke, deels niet soortgelijke waren en anderzijds meer dan gemiddelde visuele en auditieve overeenstemming en gemiddelde begripsmatige overeenstemming van de tekens, leiden het Bureau ertoe te oordelen dat er sprake is van een gevaar voor verwarring en de oppositie wordt gedeeltelijk toegewezen.

Lees de beslissing hier.