IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 22214
29 augustus 2024
Uitspraak

Cuba is nog altijd een beschermde herkomstaanduiding voor sigaren

 
IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 3951

Nog zo gezegd

bmst.gifVanmiddag dient voor de Rechtbank Den Bosch een kort geding tussen Campina  en Cono Kaasmakers over wat je als 'advertising property' zou kunnen omschrijven. Campina, voorheen o.a. Melkunie, eist stopzetting van de reclamespotjes van Cono . In de spotjes prijst acteur Peer Mascini Beemsterkaas aan, in een "lekker melig verhaal met koeien die verwend worden met een jaccuzzi en een rodeostier."  Campina is van mening dat de Cono inbreuk maakt op haar auteursrechten op de Melkunie spotjes ("Ik had nog zo gezegd: geen bommetje!").

Lees hier meer (inclusief de commercials van Cono en Campina).

IEF 3950

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 10 mei 2007, KG 07-566 P/JR. Staat der Nederlanden tegen Heerink (met dank aan Quirijn Meijnen, Van Rossem  & Arnoud Engelfriet, Ius Mentis).

De Nederlandse staat is via de rechter uiteindelijk toch in het bezit gekomen van de domeinnaam 112.nl..De algemene bekendheid van het alarmnummer brengt met zich mee dat burgers door te surfen naar www.112.nl op een website van de overheid horen uit te komen. Heerink de domeinnaam moet overdragen aan de overheid. Merkregistratie mag niet baten.

Lees het vonnis hier. Merkregistratie hier. Nieuwsbericht hier (Leidsch Dagblad). 

IEF 3949

Hop Holland Hop

hlland.JPGRechtbank Alkmaar , 10 mei 2007, LJN: BA4811. Bavaria N.V. tegen A.P. Holding B.V. (met dank aan Willem Leppink en Carja Mastenbroek, Simmons & Simmons).

In kort geding heeft Bavaria staking gevorderd van het gebruik van het merk ‘Hollander’ en ‘It must be a Hollander’ door A.P. Holding BV. Volgens Bavaria maakt dat merk inbreuk op haar biermerk ‘Hollandia’. De voorzieningenrechter heeft die vordering vandaag afgewezen.

Niet gebleken is dat ‘Hollandia’ een bekend merk voor bier is. ‘Hollandia’ is afgeleid van het woord “Holland’. Tekens met het woord ‘Holland’ worden in algemeen beschrijvende zin gebruikt. Zo staan in het handelsregister 500 namen ingeschreven waarin het woord Holland gebruikt wordt voor uiteenlopende producten en diensten. Het onderscheidend vermogen van het merk Hollandia’ is daarom zeer beperkt. Bovendien gebruikt gedaagde het merk ‘Hollander’ en ‘It must be a Hollander’ voor een ander soort bier - vergelijkbaar met Belgisch bier- en richt gedaagde zich op een andere doelgroep. Het gevaar dat het publiek het merk ‘Hollander’ of ‘It must be a Hollander’ verwart met het merk ‘Hollandia’ is daarom niet groot.

Na 1 mei is de handhavingrichtlijn (vrijwel) uit de Hollandse vonnissen verdwenen. Zonder verwijzing naar richtlijn of wet matigt de voorzieningenrechter de vordering van euro 38.634,54 van AP: “Bavaria heeft de hoogte echter betwist. In het licht van alle omstandigheden - mede gezien de hoogte van de door Bavaria gemaakte kosten - komt een vergoeding van euro 17.000,-- redelijk voor. 

Lees het vonnis, met afbeeldingen, hier. Vonnis zonder afbeeldingen hier (rechtspraak.nl). Nieuwsbericht hier (Noord-Hollands Dagblad). 

IEF 3948

Can niet

nokia.bmpRechtbank ’s-Gravenhage 9 mei 2007, HA ZA 06-2166. Nokia Corporation tegen Hasan Candan.

Nokia is rechthebbende op Gemeenschaps- en Beneluxmerken houdende het woordmerk NOKIA en gedeponeerd voor (onder meer) waren en diensten op het gebied van de telecommunicatie. Nokia is aangesloten bij de Stichting Namaakbestrijding (SNB-React). Eind februari 2005 is door SNB-React geconstateerd dat Candan vermeend inbreukmakende batterijen, bedoeld voor “3310” en covers met omschrijving “Nokia 6600” verkoopt.

In kort geding heeft de voorzieningenrechter te Maastricht op 08 februari 2006, Candan verboden inbreuk op de merk- en auteursrechten van Nokia te maken. Nokia vordert ook in deze bodemprocedure op grond van haar merk- en auteursrechten een inbreukverbod, gepaard met nevenvorderingen.

 

Merkenrecht

 

Candan betwist dat de batterij en covers daadwerkelijk namaak zouden zijn. Candan heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat niettemin sprake zou zijn van originele Nokia producten. De rechter heeft bepaald dat nu de namaakbatterij en -covers, respectievelijk de verpakkingen daarvan, voorzien zijn van het merk Nokia, er sprake is van inbreuk op haar merkrechten. Het verbod daartoe kan worden toegewezen.

Candan bestrijdt voorts dat sprake zou zijn van kwade trouw aan zijn zijde. Candan is echter niet ter comparitie verschenen om voldoende steekhoudend uit te leggen dat en waarom hij de tamelijk opvallende defecten aan de verpakkingen van de covers niet heeft gezien. Hetzelfde geldt voor de batterij, welke tegen een duidelijk te lage prijs is aangeschaft. Deze feiten tezamen hadden Candan moeten nopen tot een onderzoek naar de herkomst van de batterijen, dat hij niet heeft gesteld te hebben gedaan. Candan is dus te kwader trouw te achten en de vordering van Nokia tot afgifte ter vernietiging is toewijsbaar.

Voorts oordeelde de rechtbank dat “de mogelijkheid dat Nokia door de vastgestelde inbreuken (…) enige schade heeft geleden (…) voldoende aannemelijk [is] geworden, terwijl deze niet reeds thans begroot kan worden. De gevorderde schade op te maken bij staat kan daarmee worden toegewezen. (…) Voor toewijzing van het gevorderde voorschot op die schadevergoeding is door Nokia onvoldoende inzicht verschaft in enige hoogte van de schade, indachtig dat geenszins duidelijk is welke omvang de inbreuk door Candan had. Hiervoor kunnen de toe te wijzen opgaven informatie verschaffen.”

Auteursrecht

De vordering van Nokia voor zover gebaseerd op haar auteursrechten zijn onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Ervan uitgaande dat Nokia overgelegde verpakking aan haar eis ten grondslag legt, vermag de rechtbank niet in te zien dat één van de twee verpakkingen van covers verkocht door Candan een zelfde totaalindruk zou vertonen als deze Nokia verpakking.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3947

Conform de standaard (herstelvonnis)

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 09 mei 2007, HA ZA 06-955, Herstelvonnis in Koninklijke Philips N.V. tegen LG Electronics c.s.

Philips heeft verzocht om verbetering van het op 25 april 2007 in conventie tegen LG Electronics Benelux Sales gewezen vonnis, zodat het opgelegde verbod om inbreuk te maken op het Europees octrooi alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

“Nu LG tegen de vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis geen specifiek verweer heeft gevoerd, lag toewijzing van die vordering zonder meer voor de hand. (…) Ook omdat iedere motivering om de vordering in zoverre niet of nog niet toe te wijzen ontbreekt, is voor partijen duidelijk dat uitvoerbaar bij voorraadverklaring bij vergissing achterwege is gelaten. Derhalve is sprake is van een kennelijke fout, die zich leent voor eenvoudig herstel.”

Lees het vonnis hier. Eerder bericht + vonnis: IEF 3891 (1 mei 2007).

IEF 3936

Kledingvoorschrift

kleding.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage 7 mei 2007, KG 07-280. Paletti Collections B.V. tegen Shoeby-Shop c.s.

Auteursrecht en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht op kinderkleding. Ontlening is aannemelijk.

Het gaat in deze zaak om drie ontwerpen voor meisjeskledingstukken uit de zomercollectie 2006 van eiseres Paletti. Deze kledingstukken zijn in het voorjaar van 2005 ontworpen door Paletti en vanaf voorjaar/zomer 2005 aangeboden aan de detailhandel. Tot de zomercollectie 2007 van gedaagden Shoeby Shop c.s. behoren onder meer 3 meisjeskledingstukken uit de Jilly & Mitch lijn. Deze zijn op zijn vroegst in januari 2006 door Shoeby Shop ontworpen.

Paletti vordert – samengevat – een auteursrechtinbreukverbod, alsmede een verbod tot het maken van inbreuk op niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen, voorts een verbod tot onrechtmatig handelen door Shoeby Shop cs met diverse nevenvorderingen.

Volgens de Voorzieningenrechter moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat bij alle drie ingeroepen ontwerpen van Paletti sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk en van een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel.

Shoeby Shop c.s. hebben volgens de rechter geen relevant overzicht verschaft van het vormgevingserfgoed van dit soort kinderkleding. Hetgeen zij in dit verband naar voren hebben gebracht bevat naar eigen zeggen uitsluitend materiaal dat stamt van ná het uitbrengen van de dagvaarding, te weten overzichten van diverse thans gevoerde (kinder)kledingcollecties die in brochures en op internet zijn te vinden in maart 2007: “Shoeby Shop c.s. verliezen daarmee evenwel de datering van de Paletti ontwerpen uit het oog, die voorshands auteursrechtelijk moet worden bepaald in het voorjaar van 2005 en niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrechtelijk in de zomer van 2005, althans in januari 2006.

Het verweer van Shoeby Shop c.s. dat geen sprake is van werken of modellen van Paletti, omdat beweerdelijk alle toegepaste kenmerkende vormgevingselementen zouden worden bepaald door de huidige mode, trend of stijl of door eisen van functionaliteit, kan volgens de rechter evenmin doel treffen vanwege het ontbreken van enige steekhoudende onderbouwing. Overigens komt volgens de rechter geen van de door Shoeby Shop c.s. overgelegde (maar ontijdige) afbeeldingen van ontwerpen naar voorlopig oordeel ook maar in de buurt van de ontwerpen van Paletti: “Zodoende dient er in dit kort geding van te worden uitgegaan dat de ontwerpen van Paletti origineel zijn. In die optiek is bovendien bij alle drie ontwerpen auteursrechtelijk sprake van een eigen oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Ook moet zodoende worden aangenomen dat de Paletti ontwerpen modelrechtelijk nieuw zijn, dus dat er geen identieke modellen (waarmee is bedoeld: ontwerpen waarvan de kenmerken slechts in onbelangrijke details van die van de Paletti ontwerpen verschillen) voor het publiek ter beschikking waren voor de zomer van 2005, althans januari 2006. En tenslotte moet zodoende worden aangenomen dat deze ontwerpen Gemeenschapsmodelrechtelijk een eigen karakter hebben, dus bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekken, dan die van modellen voorafgaand aan de zomer van 2005, althans januari 2006.”

De totaalindruk van het ontwerpen van Paletti worden voorshands niet voldoende afwijkend geoordeeld van die van Shoeby Shop c.s.. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat Shoeby Shop c.s. ten aanzien van alle drie de ontwerpen inbreuk maken op de ontwerpen van Paletti: “Dat Shoeby Shop c.s. zelfstandig in alle drie gevallen onafhankelijk van de Paletti ontwerpen en zonder daaraan te ontlenen tot hun ontwerpen zouden zijn gekomen, zoals zij stellen, maar geenszins onderbouwen, is voorshands bij deze stand van zaken, alleen al gelet op het verschil in ontstaan in de tijd van de ontwerpen van Paletti en Shoeby Shop c.s. en de niet betwiste positie van (…) [Paletti’s] kleding op de markt, onaannemelijk en moet worden verworpen.” De vorderingen van Paletti worden dan ook grotendeels toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3935

Op verzoek van Barbados

bbd.gifKamerstuk  31020, nr. 1, 1e/2e Kamer. Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Barbados tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Bridgetown, 28 november 2006 (Trb. 2007, 73); Brief van de minister van Buitenlandse Zaken
 
“Royalty's (artikel 12). Wat royalty’s betreft kon Barbados niet instemmen met een woonstaatheffing voor royalty’s conform het Nederlandse verdragsbeleid. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een woonstaatheffing voor royalty’s met betrekking tot het (recht van) gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap – daaronder begrepen films en uitzendrechten voor radio en televisie- en een bronheffing van maximaal 5 percent voor alle andere royalty betalingen zoals gedefinieerd in het derde lid.

Op verzoek van Barbados is de definitie van royalty’s uitgebreid met uitzendrechten voor radio en televisie in navolging van het modelverdrag van de Verenigde Naties voor belastingverdragen (zie www.un.org, hierna: ‘het VN-modelverdrag’). Barbados heeft deze toevoeging ook in andere verdragen opgenomen.”

Lees het volledige kamerstuk hier.

IEF 3934

Visitekaartje

wcm.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 8 mei 2007, \KG ZA 07-302. Wacom Civiel Technisch Ingenieursbureau B.V. tegen Omtzigt (Hodn Wacom Wegenbouwkundig Adviesbureau).

Rechtsverwerking in handelsnaamgeschil. 

Gedaagde Omtzigt is in 1993 wegenbouwkundig advieswerk gaan verrichten onder de naam Wacom wegenbouwkundig adviesbureau. In 1999 is Omtzigt in dienst getreden van Van der Werff Wegenbouw, een onderneming die gelieerd is aan eiser Wacom CTI. In 2006 is Omzigt uit dienst getreden en sindsdien is Omtzigt werkzaam onder de naam Wacom Civieltechnisch Adviesbureau (Wacom CTA). In dit kader gebruikt hij de domeinnaam www.wacom-cta.nl.

Wacom CTI  beroept zich op artikel 5 Hnw en vordert staking van het gebruik van de handelsnaam en de domeinnaam. De voorzieningenrechter kan zich vinden in deze eis.

“Vast staat dat Omtzigt volledig op de hoogte was van de door Wacom CTI in 2002 nieuw gekozen handelsnaam Wacom civieltechnisch ingenieursbureau (Wacom CTI). In dit verband is veelzeggend dat Omtzigt gebruik maakte van visitekaartjes, waarop zijn naam en de handelsnaam van Wacom CTI was vermeld, en er dus aan meewerkte dat Wacom CTI onder die handelsnaam aan het handelsverkeer deelnam. Dat Omtzigt zich tegen het gebruik van de handelsnaam heeft verzet, blijkt uit niets. De voorzieningenrechter vindt het daarom aannemelijk dat het gebruik heeft plaatsgevonden met toestemming van Omtzigt. Onder die omstandigheden moet vooralsnog worden geoordeeld dat Omtzigt het recht heeft verwerkt zich jegens Wacom CTI op zijn oudere handelsnaam te beroepen. Nu voorts aannemelijk is dat de handelsnamen tot verwarring van de ondernemingen van partijen bij het publiek kunnen leiden, dient de vordering van Wacom CTI tot staking van het gebruik van de handelsnaam en de domeinnaam te worden toegewezen.” (4.5)

Lees het vonnis hier.

IEF 3933

Botcement (HB)

bmt.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 1 mei 2007, KG C0600424/HE. Biomet Nederland B.V. c.s. tegen Heraeus Kulzer GmbH. (met dank aan Rutger Kleemans, Freshields Bruckhaus Deringer).

Misleidende reclame en merkinbreuk. Hoger beroep in Botcementzaak. het hof vernietigt voor de duidelijkheid het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter, maar laat het eerdere oordeel inhoudelijk op grote lijnen wel in stand.

Heraeus en Biomet beëindigden in 2005 hun Botcement-samenwerking. Biomet ontwikkelt daarop een eigen botcement. Heraeus stelt dat de reclamecampagne voor het product van Biomet (waarin wordt gesuggereerd dat het nieuwe product van Biomet ‘identiek’ zou zijn aan het door Heraeus vervaardigde product) onrechtmatig is en krijgt in eerste instantie gedaan, kort gezegd, dat de gewraakte mededelingen, gestaakt en gerectificeerd moeten worden en dat het gebruik door Biomet van merk Palacos wordt verboden.  De voorzieningenrechter wijst alleen de eis met betrekking tot de vermeend overeenstemmende verpakkingen af.

Het hof is het hier grotendeels mee eens, maar vernietigt voor de duidelijkheid toch het vonnis van de voorzieningenrechter. Ook in hoger beroep stelt het hof dat er sprake is van misleidende reclame en merkinbreuk (waarbij het hof nog stelt dat beroep van Biomet bij pleidooi in hoger beroep op het verval van het merkrecht als tardief wordt aangemerkt). Wel beperkt het hof het gebod tot Nederland, herstelt het hof een verschrijving in de rectificatietekst (het hof komt met een nieuwe rectificatie) en verbind het de dwangsom aan een tijdseenheid en een maximum.

De stelling dat Biomet door het gebruik van identieke productnummers inbreuk zou maken wordt afgewezen. “Het hanteren van hetzelfde productnummer door Biomet voor een opvolgend product kan mogelijk tot onduidelijkheden bij afnemers leiden, maar niet gezegd kan worden dat Biomet daardoor jegens Heraeus op enige wijze onrechtmatig handelt.” (28)

Lees het arrest hier. Eerder bericht en vonnis rechtbank: IEF 1714 (1 maart 2006).

IEF 3932

Tweede medische toepassing

slks.gifHvJ EG, 17 april 2007, beschikking in zaak C-202/05, Yissum Research and Development Company of the Hebrew University of Jerusalem  tegen Comptroller-General of Patents. Prejudiciële beslissing.

Over het hoofd geziene beschikking (met dank aan de anonieme tipgever) over de interpretatie van Verordening 1768/92 voor aanvullende beschermingscertificaten voor geneesmiddelen (ABC / verlenging van octrooiduur).

De uitspraak verschaft duidelijkheid over de situatie waarin de certificaataanvraag is gebaseerd op een octrooi van het type tweede medische toepassing. In casu was de ABC-aanvraag afgewezen omdat de aangevoerde handelsvergunning niet de eerste voor dit product als geneesmiddel was. Vóór de zalf Silkis was een handelsvergunning namelijk al verleend voor andere geneesmiddelen, zoals Calcijex en Rocaltrol, die het geoctrooieerde calcitriol als enige werkzame stof bevatten.

De prejudiciële vraag door de Engelse rechter gesteld luidde als volgt: “Wanneer het basisoctrooi een tweede medische toepassing van een therapeutisch agens beschermt, wat wordt dan in artikel 1, sub b, van verordening [nr. 1768/92] bedoeld met ‘product’, en speelt met name de toepassing van het therapeutische agens een rol bij de definitie van het begrip ‚product’ in de zin van de verordening?”

Deze vraag beantwoordt het Hof als volgt: “Artikel 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 1768/92 (…) moet aldus worden uitgelegd dat ingeval het basisoctrooi een tweede medische toepassing van een werkzame stof beschermt, dit gebruik geen integrerend deel van de definitie van het product vormt.”

Hiermee is de ruimte voor aanvullende bescherming voor geneesmiddelen op basis van tweede medische indicatie octrooien vrij beperkt. De strikte interpretatie van de Verordening door het Hof is in lijn met twee andere recente uitspraken.

In Massachusetts Institute of Technology (C-431/04) werd al bepaald dat het begrip „product” in de strikte zin van „werkzame substantie” of van „werkzame stof” moet worden opgevat en dit begrip „product” niet het therapeutisch gebruik van een door het basisoctrooi beschermde werkzame stof kan omvatten. In Pharmacia Italia (C-31/03) oordeelde het Hof dat voor de afgifte van het certificaat de bestemming van het geneesmiddel niet het beslissend criterium is, en dat de door het certificaat verleende bescherming voor ieder gebruik van het product als geneesmiddel geldt, ongeacht of het product als geneesmiddel voor menselijk dan wel voor diergeneeskundig gebruik wordt aangewend. De onderhavige beschikking vormt ook een bevestiging van de praktijk van Octrooicentrum Nederland (zie BIE 1997, 20).

Lees de beschikking hier.