IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 3778

Zwart maken 1019b en/of 1019e Rv

Bij wege van proef zal de rechtbank 's-Gravenhage gedurende een periode van 6 maanden te rekenen vanaf 1 mei 2007, derhalve tot 1 november 2007, toestaan dat een partij in een brief zijn bezwaren reeds op voorhand toelicht tegen toewijzing van een maatregel als bedoeld in artikelen 1019b of 1019e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorwaarden waaraan een dergelijke brief moeten voldoen alsmede het formulier waarmee deze moeten worden ingediend vindt u in de Regeling zwart maken Den Haag .

Lees de regeling hier.

IEF 3777

De auteurswet aan te passen

mlv.gifNog niet gepubliceerde kamer vragen van het lid Vos (PvdA) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het verbod van de NMA op prijsafspraken door vertalers. (Met dank aan Rien Verhoef, literair vertaler).

Onder andere:

“7. Bent u er van op de hoogte dat  Duitsland een regeling in de Auteurswet heeft opgenomen die prijsafspraken voor schrijvers toestaat en dat Duitsland dus een andere interpretatie hanteert van de Europese mededingingsregels?

8. Bent u bereid om een wettelijke regeling te treffen of de auteurswet aan te passen, zodat freelancers wel minimumtarieven mogen afspreken?”

Lees alle vragen hier

IEF 3776

Eerste Leeuwarder Jurkjeszaak (HB)

jrk.JPGGerechtshof Leeuwarden, 4 april 2007, rolnr. 0600269. Van der Meulen Sneek B.V. & Interoys Holland B.V. tegen Lucky Locket Ltd (met dank aan Evert van Gelderen & Michael Gerrits, De Gier & Stam).

Hoger beroep in de eerste Leeuwarder Jurkjeszaak. Lucky Locket, een Engelse kinderkledingfabrikant, brengt in Nederland een kinderjurk (verkleedjurk) op de markt van het model “Dragonfly’. Van der Meulen, im- en export van speelgoed, heeft in Nederland een kinderjurk op de markt gebracht onder de naam “Who’s that girl?”. Ik kort geding heeft de voorzieningenrechter de auteursrechtelijke inbreukvorderingen van Lucky Locket toegewezen. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter met een arrest dat niet veel nieuws oplevert, maar een paar aardige passages bevat.

Over de gestelde verwatering van het auteursrecht stelt het hof dat het theoretisch eigenlijk niet kan, maar geeft vervolgens aan hoe het misschien toch wel zou kunnen: “Van der Meulen stelt in dit hoger beroep o.a. dat het auteursrecht van Lucky Locket is verwaterd. (…) voorzover in het auteursrecht al gesproken zou kunnen worden van verwatering, in die zin dat een in aanvang beschermd werk verworden is tot een onbeschermde stijl - hetgeen zich overigens moeilijk laat inpassen in de systematiek van het auteursrecht -, heeft te gelden dat Van der Meulen volstrekt onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd waarom daar in het onderhavige geval sprake van is. Het had op de weg van Van der Meulen gelegen om aan de hand van de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Dragonfly jurk, als opgesomd door de voorzieningenrechter in no. 6 van het bestreden vonnis, aannemelijk te maken dat de genoemde trekken op grote schaal terug te vinden zijn in andere kinder(verkleed)jurken, en wel in die mate dat gezegd moet worden dat (inmiddels) sprake is van algemene stijlkenmerken van de karakteristieken van de Dragonflyjurk voor kinder(verkleed)jurken. Dit heeft zij echter nagelaten, zodat hierop haar verwateringsverweer, wat daar verder ook van zij, strandt.” (10-11)

Over de richtlijnconforme proceskostenveroordeling stelt het hof dat er, hoewel de procedure dateert van voor de implementatiedatum, wel ruimte is voor richtlijnconforme interpretatie, zij het dat het eerdere kort gedingvonnis daar niet voor in aanmerking komt: 

“De voorzieningenrechter heeft Van der Meulen volgens de gebruikelijke liquidatietarieven veroordeeld in de proceskosten. Het hof onderschrijft het standpunt van Lucy Locket, dat zij op grond van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn aanspraak zou kunnen maken op een volledige proceskostenvergoeding. Voor een beperkte uitleg van art. 14, in die zin dat slechts recht zou bestaan op een volledige proceskostenveroordeling indien sprake zou zijn van grootschalige namaak of piraterij -, ziet het hof voorshands onvoldoende aanknopingspunten in tekst en doel van de richtlijn.

De vraag is echter of er plaats is voor toepassing van de richtlijn, nu deze thans nog niet in het nationale recht is omgezet. Naar het voorlopig oordeel van het hof dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord, nu de richtlijn reeds op 29 april 2006 had moeten zijn geïmplementeerd. Op grond van de
gemeenschapstrouw dient het hof het nationale recht richtlijnconform te interpreteren. Dat de inleidende dagvaarding van vóór deze datum dateert, doet hieraan niet af. Niet gezegd kan worden dat zulks in strijd zou zijn met de rechtszekerheid, nu de Handhavingsrichtlijn gepubliceerd is en derhalve kenbaar was voor Van der Meulen. Ook overigens ziet het hof geen beletsel voor een richtlijnconforme interpretatie. Wel zal het hof de kostenveroordeling zoals uitgesproken door de voorzieningenrechter in stand laten, nu dit vonnis dateert van vóór 29 april 2006.”(22-23)

Lees het arrest hier. Eerder bericht + vonnis in kort geding: IEF 1721 (2 maart 2006). Eerder bericht 2e Leeuwarder jurkjeszaak: IEF 2413 (28 juli 2006).

IEF 3775

Vrijwel klakkeloos

plntet.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 4 april 2007, HA ZA 06-1210. Smit-Etiketten B.V. tegen Benfried B.V.

Auteursrecht op insteek-bloemetiketten. Vrijwel klakkeloze nabootsing. Wettelijk vermoeden makerschap. Bodemprocedure, gestart voor verstrijken implementatietermijn Handhavingsrichtlijn, liquidatietarief. Afbeeldingen in vonnis.

Eiser Smit heeft voor kwekerij Atlantis een insteeketiket ontworpen voor de Medinilla plant (boven). Atlantis neemt 300.00 etiketten af. Een tweede offerte van Smit, wordt niet gevolgd door een order. Atlantis stapt naar gedaagde Benfried die een zelfde soort insteeketiket ontwerpt en levert (onder). Smit sommeert Benfried de inbreuk op haar auteursrechten te staken.

De rechter beargumenteert dat het insteeketiket een werk is en komt vervolgens vrij snel tot de conclusie dat er sprake is van inbreuk en passeert alle uitvoerige verweren van Benfried (geen werk, niet de maker). ‘Het betreft een vrijwel klakkeloze nabootsing van alle relevant te achten vormgevingselementen.” (4.10).

Hetgeen Benfried heeft aangevoerd (dat het vormgevingserfgoed van insteekbloemetiketten maakt dat er geen sprake is van een eigen karakter of een persoonlijk stempelt) ‘overtuigt in het geheel niet.’ ‘Uit het overgelegde materiaal volgt juist vanwege de aangegeven talrijke vormgevingsverschillen dat het etiket dat Smit jegens Benfried inroept een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Zodoende kan in het ontwerp voor dat etiket een auteursrechtelijk werk worden gezien.’

Ook moet Smit ex artikel 4 jo. 8 Aw als maker worden aangeduid. Het verweer (Gaastrazaak) gaat niet op. In die zaak  ging het om de vraag of het vermelden van de naam Gaastra als merkopdruk op kleding ook impliceert dat zij maker is ex art. 4 Aw. Het etiket in casu draagt echter niet de naam Atlantis, maar Smit-Etiketten. Benfried tracht nog aan te voeren dat Smit niet de auteursrechten op de foto op het etiket heeft, maar dit verweer wordt gepasseerd. De fotograaf was maar ‘stilist’ van Smit (HR NJ 1991/377 Kluwer/Lamooth, r.o. 3.4). Ook de poging om Atlantis als maker op te voeren (art. 6 Aw) strand.

Ter comparitie is zijdens Benfried ook erkend dat haar etiket ten opzichte van het eerdere etiket volgens het ontwerp van Smit, waarmee Benfried bekend was, geen andere vormgevingstotaalindruk maakt. Van een nieuw niet-inbreukmakend zelfstandig werk is met betrekking tot het etiket van Benfried dan ook geen sprake. Van loutere stijlnabootsing of enkele navolging van auteursrechtelijk
niet relevante of onbeschermde elementen, zoals Benfried eveneens ten onrechte aanvoert, al evenmin.

Een aantal vorderingen worden toegewezen. (verbod, vernietiging, rekening en verantwoording). Recall en buitengerechtelijke kosten worden afgewezen. De zaak is voor 29 april 2006 (verstrijken implementatietermijn Handhavingsrichtlijn) aangevangen, zodat er voor volledige proceskosten geen plaats is.

Lees het vonnis hier.

IEF 3774

Een onbekend sub-merk

bse.gif

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 23 februari 2007, NV Ben Jans Electronics tegen Bose B.V. (met dank aan Sébastien Lardinoit en Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Wel inbreuk, hoewel het niet bekend submerk niet meelift op de bekendheid van het hoofdmerk en dominant element  Bose. Voor België hoge advocaatkostenveroordeling.

Een lezenswaardig Belgisch vonnis van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen over het merk LIFESTYLE IN DIGITAL en het oudere merk LIFESTYLE. Het betreft een verzet tegen een verstekvonnis van 27 september 2004. Op basis van het oudere merk LIFESTYLE, voor meer bepaald digital home theater systems, vordert Bose B.V. een inbreukverbod en de nietigverklaring van Ben Jans Electronics merk LIFESTYLE IN DIGITAL (voor producten gericht op de integratie van digitale systemen in meubilair).

De Rechtbank van Koophandel overweegt onder meer dat het merk LIFESTYLE een “sub-merk” is van het hoofdmerk BOSE en dat daardoor de drempel van bekendheid in de zin van artikel 2.20 lid sub c BVIE hoger ligt, dat de enkele deponering van een merk gebruik van een merk in het economisch verkeer oplevert, en dat het complementaire karakter van waren voldoende is om soortgelijkheid van waren aan te nemen. LIFESTYLE beschikt over (beperkt) onderscheidend vermogen voor “home theater systems” door inburgering. 

De Rechtbank van Koophandel spreekt een inbreukverbod uit en verklaart het merk LIFESTYLE IN DIGITAL nietig. Daarnaast veroordeelt de Rechtbank Jans tot het betalen van een schadevergoeding van 3.000 euro. Het grootste deel van deze schadevergoeding (2.500 EUR) bestaat uit de terugbetaling van advocatenkosten, wat in België zeer uitzonderlijk wordt toegekend.

Lees het vonnis hier. Eerder verstekvonnis hier.

IEF 3773

Dagboek

NRC Handelsblad  4 april 2007: Martinus T., de verdachte van de moord op politiek activist Louis Sévèke uit Nijmegen, wil niet dat er zonder zijn toestemming wordt geciteerd uit een dagboek waarin hij onder meer het motief voor zijn daad zou hebben beschreven.(…) Volgens Advocaat B. Ficq valt het dagboek onder de Auteurswet en heeft alleen haar cliënt het publicatierecht. Schenders van het auteursrecht zullen aansprakelijk worden gesteld ,,voor alle schade die hieruit voortvloeit”. In overleg met T. bepaalt Ficq of zejuridische stappen neemt tegen Wegener.  Ficq noemt het dagboek ,,een manuscript in de vorm van een geschreven autobiografie, waarin vele intieme details over het persoonlijk leven van cliënt worden opgetekend.”

IEF 3772

Vijf maanden stage

Leidse rechtenstudente wint Europese scriptieprijs. Op Maandag 26 Maart 2007 vond in Alicante de prijsuitreiking plaats van de ‘OHIM Annual Prize for the best dissertation in the field of Community Trade Marks and Designs’. De prijs is bedoeld voor (Engelstalige) Masterscripties op het gebied van het Europese merkenrecht en modellenrecht.

De eerste prijs, bestaande uit een geldbedrag van € 2500 en vijf maanden stage bij OHIM, is gezamenlijk uitgereikt aan mevr. Alja Poler de Zwart (LL.M. Universiteit Leiden, scriptiebegeleider A. Tsoutsanis) en dhr. Sergio Balana Vicente (Universiteit van Barcelona).

De Master scriptie van Alja Poler de Zwart, geschreven in het kader van het masterprogramma European Law, betreftde merkenrechtelijke bescherming van slagzinnen en heeft als titel ‘Slogan Trade Marks - Comparative analysis between the case-law of the Court of First Instance & European Court of Justice & the Benelux & German law’. 

Lees hier iets meer.

IEF 3771

Bizzness or leisure?

bzt.gifRechtbank Haarlem, 2 april 2007, KG ZA 07-71, Bizz Travel tegen Airtrade Holding B.V. en BCD Holdings N.V. (met dank aan Margot Span, Köster Advocaten)

Geen inbreuk op de merk- en handelsnaamrechten van Bizz Travel of anderszins onrechtmatig handelen door het gebruik van de naam Bizztrip. Diensten voor zakelijke markt en vrijetijds stemmen zijn geen overeenstemmende diensten. Niet alle onderzoekrapportages vallen onder de richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Eiser Bizz Travel voert sinds 1988 de handelsnaam Bizz Travel voor vakantiereizen en is sinds 1994 houder van het gelijknamige woordmerk. Airtrade, gedaagde 1, heeft in 2005 het woordmerk BIZZTRIP gedeponeerd bij het BBIE. Die inschrijving is door het BBIE geweigerd, omdat het teken ieder onderscheidend vermogen zou missen. BCD, gedaagde 2, heeft daarop het beeldmerk BIZZTRIP gedeponeerd. Dat merk in wel ingeschreven. Eiser Bizz Travel stelt dat gedaagden inbreuk maken op haar handelsnaam- en merkenrechten. 

De voorzieningenrechter ziet in de genoemde weigering van het woordmerk BIZZTRAVEL een nadere bevestiging dat het bestanddeel BIZZ een gebruikelijke aanduiding is voor ‘zakelijk’.Het bestanddeel TRAVEL is beschrijvend. De beschermingsomvang van het merk BIZZ TRAVEL is zeer gering en de mate van gelijkenis tussen de tekens BIZZ TRAVEL en BIZZTRIP onvoldoende om als overeenstemmend kunnen worden aangemerkt.

Bovendien, en dat is wel interessant, meent de rechter dat er geen sprake is van soortgelijkheid tussen de tot dezelfde klassen behorende diensten:

“(…) dat bij het in aanmerking komende publiek geen associaties tussen beide merken zullen worden gewekt, met name niet omdat de merken worden gebruikt voor waren en diensten die weliswaar in algemene zin soortgelijk zijn te noemen, maar die voor wat betreft de core-business van partijen betrekking hebben op andersoortige diensten en gericht zijn tot een ander publiek. Dat BIZZ TRAVEL is ingeschreven voor dezelfde klasse-aanduiding in het Benelux Merkenregister als waarvoor Airtade voor haar merk BIZZ TRIP depot had aangevraagd, is daarbij niet van belang, nu ingevolge artikel 2:20 lid 3 BVIE bij de beoordeling van de soortgelijkheid geen rekening hoeft te worden gehouden met die indeling in klassen”. (4.9)

De rechter doet vervolgens een diepgaand onderzoek naar het reisaanbod (ook op internet) en stelt vast dat Bizz Travel, dus met Bizz als de in r.o. 4.5 aangenomen gebruikelijke aanduiding voor zakelijk,  zich richt op de zogenaamde leisure-markt en dat Airtrade onder de naam Bizztrip zich voornamelijk richt op de zakelijke reiziger. “Gelet op het gebruik van zoektermen op internet acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat het publiek via een en dezelfde zoekopdracht niet steeds bij beide ondernemingen zal uitkomen.” Het beroep op 2:20 lid 1 sub b BVIE slaagt derhalve niet.

Bizz Travel beroept zich voorts op artikel 2:20 lid 1 sub c BVIE en inburgering van haar merk, maar “Dat Bizz Travel veel marketinginspanningen in haar merk heeft geïnvesteerd kan niet tot de conclusie leiden dat daarmee de bekendheid van haar merk in de loop der tijd is toegenomen.” (4.12).

Een beroep op artikel 2:20 lid 1 sub d BVIE mocht evenmin baten. Volgens de rechter valt niet in te zien waarom Airtrade “geen geldige reden heeft om een louter beschrijvende aanduiding als merk te voeren”. (4.13)

Ook van inbreuk op grond van artikel 5 HNW  is geen sprake“(…) Bizz Travel kan niet met een beroep op artikel 5 Handelsnaamwet anderen het gebruik van de aanduiding bizz in combinatie met een aanduiding voor reizen verbieden en op die manier de aanduiding monopoliseren. Daarbij komt dat niet gesteld of gebleken is dat zich reeds daadwerkelijk verwarring bij het publiek heeft voorgedaan (…).” (4.16)

Interessant is tenslotte ook de overweging 4.20 ten aanzien van de, betwiste, richtlijnconforme proceskostenveroordeling. Hergebruikte onderzoekrapporten kunnen niet worden ingebracht:
“In dit geding is de vraag aan de orde of een recentelijk als merk en handelsnaam geïntroduceerde aanduiding inbreuk maakt op een al langer bestaand merk. Rapportages als deze moeten in die context worden beschouwd als onderzoeken naar de positionering van een nieuwe merkaanduiding in een bestaande markt en zijn als zodanig een normaal te achten onderdeel van de kosten en de investering van een nieuw merk.” Het tweede rapport van gedaagde naar de naamsbekendheid van eisers merk BIZZ TRAVEL heeft volgens de rechter naast het eerste onderzoeksrapport geen toegevoegde waarde.

De gedeclareerde advocaatkosten hebben daarnaast niet uitsluitend betrekking op dit kort geding. De proceskosten worden daarom gematigd tot een bedrag van 15.000 euro. 

Lees het vonnis hier.

IEF 3770

Merkenrelletje

Tentamenvraag: Probeer aan de hand van het volgende bericht iets zinnigs te zeggen over het begrip ‘reputatieschade’. Adfoblog bericht over een ‘Merkrelletje in de voetbalwereld. “ADO Den Haag weert de brandblussers van Ajax Brandbeveiliging uit zijn nieuwe stadion. ADO wil het merk niet meer omdat de naam ‘Ajax’ gevoelig ligt bij de Haagse club. Supporters van Ajax en ADO staan op gespannen voet met elkaar. Bij andere clubs hangen de brandblussers wel, maar daar is vaak de naam afgeplakt.”

Lees hier meer.

IEF 3769

Herrijzend Gemeenschapsoctrooi

The European Commission has set out its vision, in the form of a Communication, for improving the patent system in Europe and for revitalising the debate on this issue. Making the Community patent a reality and improving the existing patent litigation system should, together with supporting measures, make the patent system more accessible and bring cost savings for all.

(…)The Communication is intended to draw operational conclusions from the stakeholder consultation and to allow the Council to launch deliberations on patent reforms, in particular on the Community patent and jurisdictional arrangements. It addresses various supporting measures for an improved patent system, such as patent quality, knowledge transfer and enforcement issues.

(…)Under these circumstances, the Commission believes that consensus could be built on the basis of an integrated approach which combines elements of both EPLA and a Community jurisdiction. The way forward could be to reflect on the creation of a unified and specialised patent judiciary, with competence for litigation on European patents and future Community patents. This system could be inspired by the EPLA model but could allow for integration in the Community jurisdiction. As a first step, work should concentrate on building consensus among Member States around principles on which consensus is emerging.

A separate and comprehensive Communication on Intellectual Property Rights (IPR) is planned for 2008, to complement the Patent Communication and address outstanding non-legislative and horizontal issues in all fields of intellectual property.

Lees het persbericht hier. Lees de Communication hier.