BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2004464 (Procter & Gamble Manufacturing Cologne GmbH tegen Brookland Special Products B.V.)
Identiek dan wel geringe mate / niet overeenstemmend
Merkenrecht. Woordmerken. Oppositiebeslissing DESIRE tegen Dzire. Niet relevant is of dit merk past in een serie "D-merken" dat verwijst naar Dirk van de Broek supermarktketen. Visueel in zekere mate overeenstemmend. Auditief is identiek (diezaajur), dan wel geringe mate overeenstemmend (dziere of deeziere). Begripsmatig identiek (wens), dan wel niet overeenstemmend (fantasiewoord). Waren identiek (klasse 3 parfumerieën). Toegewezen voor klasse 3 - parfumerieën, e.a.; depot wordt wel ingeschreven in klasse 2, 3 - bleekmiddelen e.a. en 5.
44. Verweerder stelt, zo begrijpt het Bureau, dat hij houder is van een seriemerk waartoe het betwiste teken behoort (zie punt 19). Voor de boordeling van het onderhavige geschil is dit evenwel niet relevant, aangezien slechts het betwiste teken vergeleken dient te worden met de ingeroepen rechten.
48. [niet ingeschreven voor] Klasse 3 Zepen; parfumerieën, etherische oliën, cosmetische middelen, haarlotions; tandreinigingsmiddelen.
49. [wel ingeschreven voor] Klasse 3 Bleekmiddelen en andere wasmiddelen; reinigings-, polijst-, ontvettings- en schuurmiddelen.
BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2004673 (Handicare Holding B.V. tegen APEX MEDICAL CORP.)
Verhoogd aandachtniveau van het publiek
Merkenrecht. Woord tegen woord/beeldmerk. Oppositiebeslissing ALEX tegen APEX. Visueel in geringe mate overeenstemmend. Auditief is overeenstemmend. Begripsmatig geen vergelijking. Waren identiek (klasse 12 rolstoelen). Hoog aandachtsniveau van't in aanmerking komend publiek, gezien de soort waren (rolstoelen). Toegewezen voor klasse 12, depot wordt echter wel ingeschreven in klasse 10.
40 (...) In het voorliggend geval gaat het om rolstoelen. Het Bureau is van oordeel dat het aandachtsniveau van het in aanmerking komend publiek hoger dan normaal zal zijn, aangezien rolstoelen ofwel door professionele zorginstellingen zullen worden ingekocht, ofwel door particuliere consumenten die een rolstoel nodig hebben en die hier een zeer zorgvuldige keuze in zullen moeten
maken.
42. Op grond van het voorgaande concludeert het Bureau dat gezien de mate van overeenstemming van de totaalindruk van de tekens en de identiteit van de waren, het publiek, ondanks
het verhoogde aandachtsniveau, kan menen dat de waren afkomstig zijn van dezelfde, of economisch
verbonden, ondernemingen.
BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2005232 (Lief! B.V. tegen BOETIEK LIEF BVBA)
Dominante element van één lettergreep
Merkenrecht. Woord tegen woord/beeldmerk. Oppositiebeslissing LIEF! tegen BOETIEK LIEF. Inhoudelijk niet gereageerd. Door aanstelling gemachtigde is gereageerd in de zin van 2.16, lid 3, sub b BVIE. Identieke waar, visueel, auditief en begripsmatig sterk overeenstemmend. Dominante element van één lettergreep. Gevaar voor verwarring. Oppositie toegewezen, depot wordt niet ingeschreven.
12. Verweerder heeft niet meer inhoudelijk gereageerd. Echter heeft hij wel door de aanstelling van een gemachtigde (zie supra, punt 9) gereageerd in de zin van artikel 2.16, lid 3, sub b BVIE en zal het Bureau dus overgaan tot het nemen van een beslissing. Dit werd aan partijen bevestigd op 7 januari 2011.
40. Het ingeroepen recht heeft één lettergreep en het bestreden teken heeft er drie. Echter dient ook hier rekening te worden gehouden met het beschrijvende en niet onderscheidende karakter van het eerste woordbestanddeel. Het dominante element van het teken is auditief identiek aan het ingeroepen recht en neemt in het teken van verweerder een zelfstandige onderscheidende plaats in.
Lees de beslissing hier (link en pdf)
BBIE 28 april 2011, oppositienr. 2004752 (Jean A. Véquaud GmbH & Co. KG tegen BVBA Coppens-Droeshout)
Als een deel van de beschermde waren
Merkenrecht. Beeldmerk tegenover woordmerk. Oppositiebeslissingen ATTITUDE LIFESTYLE (...) tegen Attitude Clothing. Verwarringsgevaar. Soortgelijke waren: beiden klassen 25 en klasse 26 (gesp / ceintuur) is noodzakelijk wanneer die waren worden gebruikt als deel van de kleding. Begripsmatig is ATTITUDE dominant en zowel clothing als lifestyle beschrijvend. Visueel twee woorden die sterk gelijken en niet onderscheidend zijn. Auditief gelijk, aandacht het begin van de woorden. Toewijzing van de oppositie, depot wordt niet ingeschreven.
35. De betwiste waren in klasse 26, “gespen” en “koorden voor kleding” zijn waren die noodzakelijk gebruikt worden als een deel van de door het ingeroepen recht beschermde waren in klasse 25, met name kledingstukken en ceintuurs. Zo kan zonder een gesp een ceintuur bijvoorbeeld niet gesloten worden. Dientengevolge zullen vele fabrikanten en ontwerpers beide ontwerpen en produceren en zal de consument hieraan gemeenschappelijke origine toekennen. Deze waren zijn dan ook soortgelijk.
BBIE 29 april 2011, oppositienr. 2003572 en 2003573 (GEO G. Sandeman Sons & Co. Ltd. tegen The Robertson Wide River Wines Company (Proprietary) Limited)
Nauwelijks reële commerciële exploitatie
Merkenrecht. Beeldmerken. Gebruik in de één lidstaat constitueert niet een normaal gebruik in de Gemeenschap. Twee franstalige oppositiebeslissingen ROBERTSON'S (klasse 33 - port) tegen ROBERTSON's WINERY RW en ROBERTSON. Nadere bepaling ONEL/OMEL (IEF 9378). Gebruik in Nederland is, gezien de frequentie en omvang van de commerciële exploitatie van de waren onvoldoende om normaal gebruik van het Gemeenschapsmerk aan te nemen. Afwijzing van de opposities, de merken worden ingeschreven. De Franstalige beslissing heeft rechtskracht, hier vertaalde citaten [red.]:
33. (...) BBIE 15 januari 2010, oppositienr. 2004448 (ONEL/OMEL)). Gebruik in uitsluitend één lidstaat leidt niet noodzakelijkerwijs tot wel of geen normaal gebruik in de Gemeenschap. Immers, moet worden onderstreept dat de interne (politieke) landsgrenzen van de Gemeenschap in beginsel geen rol spelen, maar dat er, conform de Europese rechtspraak, rekening moet worden gehouden met alle concrete omstandigheden van het geval, om vast te stellen of er sprake is van “normaal gebruik” voor de instandhouding van het ingeroepen merk.
35. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat gekeken moet worden naar de desbetreffende markt en dat naast andere aspecten gerelateerd aan deze markt, de de territoriale omvang van het gebruik is een van de omstandigheden die in overweging wordt genomen om te beoordelen of het oudere merk wel of niet normaal wordt gebruikt voor de betreffende waren producten of diensten.
49. (…) Het is gebruikelijk in de handel van de betrokken waren om ze te produceren in grote hoeveelheden en ze te verkopen, zowel in winkels als in supermarkten. Deze waren zijn naar hun aard gericht op een zeer ruim publiek dat zich uitstrekt over het grondgebied van de gehele Gemeenschap.50. (...) Alle andere stukken betreffen slechts Nederland, dat is in dit geval slechts een zeer beperkt deel van de markt van de betreffende waren. Dergelijke eenmalige en beperkte acties kunnen in de context van de branchegebruiken, gezien de frequentie en omvang, nauwelijks worden als reële commerciële exploitatie beschouwd.
51. Gezien de omvang van het recht op een gemeenschapmerk en rekening houdend met de relevante markt van waren waarvoor het merkbescherming geniet (…) concludeert het Bureau dat zelfs al zouden de bewijzen volstaan om het gebruik aan te tonen van het ingeroepen merk in de relevante periode, dat in casu dit gebruik van het merk in een beperkt deel van de Gemeenschap onvoldoende is om normaal gebruik van het gemeenschapsmerk vast te stellen.
Benelux Gerechtshof 30 maart 2011, A 2010/7 (concl. A-G G. Dubrulle inzake Á LA CARTE)
Merkenrecht. Beroepszaak. Weigering absolute gronden. Klasse 20, 24, 35. Toepassing 2.8 lid 2 en 2.11 mist ieder onderscheidend vermogen, gebruikelijke aanduiding in normaal taalgebruik en bovendien beschrijvend voor de aangegeven klassen. Overdracht merkrechten van Intres BV aan NV Intres Belgium. BOIE: Geen rechtsmacht, of niet territoriaal bevoegd Hof ex 2.12 lid 1 en 3 BVIE. Prejudiciële vragen.
1. Geldt het adres van deposant tijdens inschrijving, of adres titularis of gemachtigd op moment van beroep als aanknopingspunten?
2. Indien wijziging adres van merkhouder naar ander Benelux-land, voorkeursvolgorde of beide territoriale aanknoping en dus vrije keuze?
3. Indien territoriaal niet bevoegd : verwijzing, of is onbevoegdheidsoordeel is eindoordeel?
Uit r.o. 8 volgt dat noch het BVIE noch de voorbereidende werken (Memorie van Toelichting) de gevolgen van overdracht van merk behandelen, vergelijkbaarheid met beroep in oppositie:
10. De voorschriften uit artikel 2.12.1 en 3 BVIE dienen aldus te worden uitgelegd dat de territoriale bevoegdheid uitsluitend wordt bepaald door het adres van de deposant of van zijn gemachtigde of het correspondentieadres, elk zoals vermeld bij het depot, wanneer dit een adres is binnen het Benelux-gebied, ongeacht of de deposant tijdens de inschrijvingsprocedure de merkrechten heeft overgedragen aan een derde met een adres in een ander Benelux-land.
12. Uit het antwoord op de eerste vraag volgt dat voor de bepaling van de bevoegdheid een wijziging in het adres van de merkhouder niet relevant is, zodat de tweede vraag geen antwoord behoeft.
13. Indien het hof, conform artikel 2.12.3, eerste zin, BVIE, op basis van de vermelding van adressen in het depot vaststelt dat het territoriaal niet bevoegd is, geldt de beslissing inzake de onbevoegdheid als eindbeslissing over het beroep.
Fiat Justitia: Recht 2.0, jaargang 23, nummer 3 | april 2011
In het ledenmagazine van de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, staan een aantal interessante artikelen.
Leendert Kloot, 'Interview Francisco van Jole', p. 10-13.
Arnoud Engelfriet, 'De puinhoop van het Europese softwareoctrooi' p.15-20
Mark Putting, 'Interview met een activist van anonymous', p.22-23
Brenno de Winter, 'Ov-chipkaart vanaf begin voer voor juristen', p. 24-27
Tobias Cohen Jehoram, 'Online auteursrechtinbreuk en recht 2.0', p. 31-34.
Christiaan Alberdingk Thijm, 'De toekomst van televisie: rechten rechtenclearing 2.0' p. 40-42.
E-J van de Pas, 'vraagje: welke bewijskracht heeft een e-mail en wat is ‘de cloud’?' p. 46-49.
L.W. Kamp, 'De auteursrechtelijke mythe van de afwijking op zes of vijftien punten', IEF 9625
De auteursrechtelijke mythe van de afwijking op zes of vijftien punten
met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP
In de uitzending van De Wereld Draait Door van 18 april jl. dook weer de mythe op dat een ontwerper die op een vast aantal punten afwijkt van het ontwerp van een ander, nooit inbreuk zou maken op de auteursrechten die rusten op dat oudere werk. Op de vraag van presentator Matthijs van Nieuwkerk of het zomaar kon dat Zara en H&M goedkopere varianten van de collectie van Prada verkochten, antwoordde de hoofdredactrice van het modetijdschrift Elle, Cécile Narinx:
CN: Als het maar op zes punten verschilt, mag je je laten inspireren.
MvN: Als je maar op zes punten verschilt? Als je dus voor de banaan kiest, dat mag?
CN: Ja, maar als het dan toch maar een beetje een andere banaan is.
Was het auteursrecht maar zo simpel. De maker van een auteursrechtelijk beschermd werk heeft het exclusieve recht zijn werk openbaar te maken of te verveelvoudigen, dit is zijn auteursrecht. Onder een verveelvoudiging wordt ook verstaan "nabootsing in gewijzigde vorm, welke niet als nieuw oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt" (artikel 13 Auteurswet).
Dat je zelfs met vijftien (!) verschillen niet zomaar vrijloopt van auteursrechtinbreuk ondervond H&M onlangs aan den lijve. Het Gerechtshof 's-Gravenhage deed uitspraak in de zaak tussen G-Star en H&M over de Elwood-jeans van G-Star (IEF 9564). Het Hof stelde allereerst vast dat beantwoording van de vraag of sprake was van inbreuk
aankomt op de totaalindruk en meer in het bijzonder op de vraag of de H&M-jeans in zodanige mate de (auteursrechtelijk beschermde) karakteristieke trekken van de Elwood-jeans vertonen dat de totaalindrukken die de broeken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat het ontwerp van de H&M-jeans als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt.
Vervolgens ging het Hof één voor één de auteursrechtelijke beschermde kenmerken van de Elwood-jeans af, die volgens het Hof bestonden uit de bolle kniesstukken en de schuine stiksels aan de voorzijde van de broek en het horizontale stiksel op kniehoogte en de band aan de onderzijde van de pijpen aan de achterzijde. Omdat H&M juist deze vier kenmerkende elementen had overgenomen in haar H&M-jeans was er volgens het Hof een overeenkomende totaalindruk en dus inbreuk. Hier deed niet aan af dat de broek van H&M op maar liefst vijftien punten verschilde van de broek van G-Star.
Het is dus duidelijk. Het overnemen van de auteursrechtelijk beschermde kenmerken mag niet, al breng je nog zo veel verschillen aan. Er is geen sprake van een zes-, zeven- of vijftienverschillentoets, maar een driestappentoets, die men op elke modeacademie uit zijn/haar hoofd moet leren.
1. vaststellen wat de auteursrechtelijk beschermde kenmerken zijn;
2. beoordelen in hoeverre deze zijn overgenomen; en,
3. beoordelen of daardoor een zelfde totaalindruk ontstaat.
Even terug naar Prada v. Zara en H&M
Prada ontwerpt een modecollectie die op talloze covers van internationale modetijdschriften is afgebeeld en door kenners wordt gezien als dé collectie van 2011. Ieder kledingstuk uit deze collectie is een auteursrechtelijk beschermd werk. Prada heeft dus als maker het exclusieve recht ze openbaar te maken, te verveelvoudigen en (enigszins) aan te passen. Op de werken zijn onder andere bananen afgebeeld. Winkelketens als Zara en H&M zijn uiteraard op de hoogte van de populariteit van de nieuwe Prada-collectie, en willen daar best een graantje van meepikken. Daarbij passen ze de Prada kledingstukken op bepaalde punten aan.
Of Zara of andere winkelketens hierdoor inbreuk maken op de auteursrechten van Prada is op dit moment niet zonder meer te zeggen. Volgens de hierboven uiteengezette driestappentoets moet elk kledingstuk apart worden beoordeeld. Het tellen van de hoeveelheid verschillen bewijst hooguit dat de verkeerde toets wordt toegepast, het is de totaalindruk die telt.
Dit bericht is rondom 19 april geschreven en is daardoor wat gedateerd, desalniettemin is het goed om de mythe nader te duiden.
BGH I. Zivilsenats 5 mei 2011 - I ZR 157/09 (Creation Lamis)
Alleen associatie is niet voldoende
Via internet worden onder het het merk CREATION LAMIS goedkope parfums aangeboden. Deze ruiken vergelijkbaar als duurdere merkparfums. In de bestellijst worden de duurdere merkproducten tegenover deze imitatie geplaatst. Het aanbieden, de reclame en de handel in imitatie is een oneerlijke handelspraktijk, zij meent klager, omdat de aangeboden producten als imitaties van origineel te herkennen zijn.
Het verbod van § 6 Abs. 2 Nr. 6 UWG (oneerlijke handelsreclame) richt zich niet tegen nabootsing. Voor oneerlijke vergelijkende reclame is het niet genoeg dat de associatie wordt gewekt. Het verbod richt zich tegen het adverteren van een duidelijke imitatie van een origineel.
Lees het persbericht hier, volledige uitspraak volgt
HR 29 april 2011, 09/04977 (conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake G-Star lntemational B.V. tegen Bestseller Retail Benelux B.V.)
(Zeer) grote vs beperkte beschermingsomvang
met dank aan Leonie Kroon & Niels Mulder, DLA Piper
Auteursrecht. Merkenrecht. Vormmerk. Onrechtmatige slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8229 en IEF 7178: Het hof Amsterdam oordeelde met de rechtbank dat de ‘aanblik/totaalindruk van de twee broeken te verschillend' is. Aan de Elwood komt bovendien vanwege de ontlening aan een motorbroek geen (zeer) grote beschermingsomvang toe. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Amsterdam).
Conclusie A-G Verkade: Klachten kunnen niet tot cassatie leiden op grond van 81 RO (geen rechtsvragen). Auteursrecht: bij juiste lezing wél de originaliteit meegenomen. Uiteenzetting (zeer) grote beschermingsomvang tegenover beperktere beschermingsomvang en het relatieve onderscheid. Van nabootsing die tot verwarring leidt, is geen sprake (4.15). Merkenrechtelijk sprake van onjuiste lezing door G-Star - viervoudige motivering dat serieus rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de vorm van de broek niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Motiveringsplicht.
4.4.In de (hierboven samengevatte) oordeelsvorming van het hof kan ik niét lezen (zoals de G-Stars klacht wil): dat het hof miskend zou hebben dat als eenmaal is aangenomen dat een originele toepassing van een vormkarakteristiek aan de oorspronkelijkheidstoets voldoet, de beschermingsomvang daarvan bepaald dient te worden door alle omstandigheden die daarvoor relevant kunnen zijn, waartoe ook behoort de originaliteit zelf van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe context. Ik zou menen dat het hof dit nu juist tot uitgangspunt heeft genomen.
4.7 Het hof heeft - al met al - dus juist wél de originaliteit van de toepassing van de elders gevonden vormelementen in een nieuwe context in aanmerking genomen, en is op basis van de door hem in aanmerking genomen omstandigheden tot het eerder gemelde resultaat gekomen. Daarom mist de klacht m.i. feitelijke grondslag. Dat G-Star het resultaat te mager vindt, doet daaraan niet af. Nu geen regel bestaat die zou meebrengen dat het hof op basis van de door hem in rov. 4.4 en rov. 4.5 beoordeelde omstandigheden tot een '(zeer) grote beschermingomvang' had moéten komen, getuigt het oordeel van het hof ook niet van een onjuiste rechtsopvatting.
4.8.1. Het criterium van 'een (zeer) grote beschermingomvang' bestaat niet als wettelijk criterium en evenmin als geijkt jurisprudentieel criterium. Ook in de literatuur ben ik het als zodanig niet tegengekomen. Wél geijkt is het relatieve onderscheid tussen een grotere en een minder grote beschermingsomvang. De auteursrechtelijke beschermingsomvang hangt samen met de aard en de mate van oorspronkelijkheid van het object waarvan is (of zou zijn) overgenomen.
4.8.3. In het denksysteem van het middelonderdeel zou een (niet vanwege functionele/ objectieve factoren beperkte) normale beschermingsomvang, thans een '(zeer) grote beschermíngomvang'moeten gaan heten. Het behoeft geen nader betoog dat deze nouveauté naar mijn inzicht niet voor erkenning of ijking' in aanmerking komt.
4.24.De klacht gaat uit van een onjuiste lezing van 's hofs arrest en kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan de klacht doet voorkomen, heeft het hof niet geoordeeld dat (serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid) dat de karakteristieke vormelementen van de Elwood broek van merkenrechtelijke bescherming zijn uitgesloten omdat zij een wezenlijke waarde aan de waar geven.
Het voorlopig oordeel van het hof dat serieus rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat de vorrn van de broek niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt, heeft het hof gebaseerd op vier omstandigheden:
i) in de procedure tegen Poelman Beheer Leek BV heeft een door de rechtbank uitgesproken
-'erga omnes' werkende
- nietigverklaring van het onderhavige vormmerk ook na appel en cassatie (kennelijk) standgehouden;
ii) naast het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (en het United States patent
and Trademark office) acht ook het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom voÍïnmerken als door G-Star gedeponeerd voorshands van bescherming als merk uitgesloten, onder meer op de hiervoor genoemde grond;
iii) de fraaiheid van het uiterlijk van een broek speelt in het algemeen een belangrijke rol bij de aankoopbeslissing; en
iv) het hof acht voorshands niet onaannemelijk dat de door de elementen bepaalde vorm vande Elwood broek daaraan een wezenlijke waarde geeft in de zin van art. 2.1lid,2 BVIE.4.25.Met deze (viervoudige) motivering, heeft het hof m.i. alleszins voldaan aÍm een van de rechter in kort geding te verlangen motiveringsplicht3r. Daarmee faalt de rechtsklacht, voor zover die al het hof miskenning van regels ten aanzien van de motivering in kort geding zou verwijten.