IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 11089

Schadevergoeding van vijf euro

Rechtbank 's-Gravenhage 21 maart 2012, HA ZA 10-3834 (Gaastra & X-one tegen X)

Sterk vergelijkbaar met andere Gaastra-jurisprudentie. Gaastra c.s. bemerkt dat in een advertentie op de website www.marktplaats.nl onder de namen Z, M en D, kleding, voorzien van de GAASTRA merken, ter verkoop wordt aangeboden. Contact met de verkoper heeft geleid tot een testaankoop van een Gaastra shirt en een spijkerbroek van Armani. Na onderzoek blijkt er sprake te zijn van namaak.

X heeft wel inbreuk gemaakt op het gemeenschapsmerk van X-One. Echter omdat Gaastra geen beroep op de merkrechten waarvan zij zelf houder is, heeft gedaan, is er geen grondslag voor de vordering tot staking van de merkinbreuk. Nu Gaastra geen indicatie heeft gegeven ten aanzien van de begroting van de schade, zal de rechtbank de (onweersproken) winst ad € 5,00 als geleden schade toewijzen. Iedere partij draagt de eigen proceskosten, X wordt bevolen het gebruik van het merk GAASTRA te staken onder last van een dwangsom.

Verder in citaten:

4.6. Voor zover al sprake is van namaak, betwist [X] dat hij wist dat het shirt dat hij aan de onderzoeker van Goorts heeft geleverd namaak was. Ook als die stelling juist zou zijn, hetgeen gemotiveerd is betwist door Gaastra c.s., dan kan dit niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van merkinbreuk omdat artikel 9 GMVo noch artikel 2.20 BVIE kennis of bewustheid van merkinbreuk vereist.

4.7. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [X] inbreuk heeft gemaakt op het Gemeenschapsmerk op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo en op het Beneluxmerk op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. Het gevorderde verbod om inbreuk te maken op het Gemeenschapsmerk van X-One is dientengevolge toewijsbaar. Dat Gaastra c.s. een afzonderlijk belang heeft bij toewijzing van het gevorderde verbod om inbreuk te maken op het Beneluxmerk is gesteld noch gebleken.

4.8. Nu Gaastra International geen beroep doet op merkrechten waarvan zij zelf de houder is, bestaat er geen grondslag voor haar vordering tot staking van merkinbreuk. Jegens Gaastra International zal het gevorderde verbod derhalve worden afgewezen.

4.15. Nu de omvang van het inbreukmakend handelen daarmee vast is komen te staan, kan de schade thans reeds worden begroot. Verwijzing naar de schade staat is derhalve niet nodig zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen. Gaastra c.s. heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat zij het gevorderde voorschot op de schadevergoeding (waarvan Gaastra c.s. tijdens de zitting heeft verduidelijkt dat zij anders dan vermeld in het petitum van de dagvaarding niet een voorschot van € 1.641,-- vordert maar een bedrag van € 500,--) niet precies kan onderbouwen maar dat dit een reëel bedrag is omdat de omvang van de inbreuk groter is dan het enkele van [X] gekochte shirt. Nu Gaastra c.s. aldus geen indicatie heeft gegeven ten aanzien van de begroting van de schade, ziet de rechtbank aanleiding aan te knopen bij de onweersproken stelling van [X] dat zijn winst terzake het inbreukmakende shirt € 5,-- was. De rechtbank begroot de door Gaastra c.s. geleden schade dan ook op € 5,-- en zal [X] veroordelen tot betaling van dit bedrag aan Gaastra c.s. Het door Gaastra c.s. gevorderde voorschot op de schadevergoeding wordt mitsdien afgewezen.

IEF 11088

Drijfverenscan

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 22 maart 2012, KG ZA 12-105 (A(...) & C(...) tegen Q(...))

Uitspraak ingezonden door Mark Tsoutsanis en Paul Wezelenburg, RWV advocaten.

A(...) exploiteert de IE-Rechten van moedermaatschappij C(...). A(...) gebruikt, in het kader van haar Profile Dynamics analyse voor gedragspatronen, teksten zoals een brochure, vragenlijst(en), rapportages en andere teksten, met als basis de theorie van Graves. Q(...) biedt meetinstrumenten aan, zoals de "drijfverenscan", die op dezelfde theorie is gebaseerd.

Q(...) voert aan dat zij al op 23 november 2011, de dag van ontvangst van de sommatie zijdens A(...), de beweerdelijke inbreuk heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden, door het off line plaatsen van de drijfverenscan. In de twee weken na betekening van de dagvaarding heeft Q(...) alles in het werk gezet om A(...) tegemoet te komen. Dit resulteerde in het op 17 februari 2012 gedane voorstel, waarmee aan alle vorderingen werd voldaan en waarin zelfs is aangeboden een bedrag van € 7.350 te betalen. De feitelijke terugroeping welke Q(...) is aangevangen op 14 december 2011 is eveneens een voldoende tegemoetkoming.

Bij deze stand van zaken is er aan de zijde van A(...) niet meer sprake van voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorzieningen. Deze zullen dan ook worden geweigerd.

Een bijzondere proceskostenbetwisting:

4.16. A(...) heeft deze kosten betwist, vooral omdat kosten zijn gedeclareerd voor werkzaamheden door een vermoedelijke student-stagiaire en door een der advocaten over de periode voor zijn beëdiging. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat wat betreft de student-stagiaire niet alle bestede uren zijn gedeclareerd. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de gedeclareerde uren niet ten behoeve van de zaak zijn gemaakt, dan wel niet evenredig zijn of niet voldoen aan de maatstaf van redelijkheid. De voorzieningenrechter weegt voorts mee dat aan de zijde van A(...) vrijwel eenzelfde bedrag is gedeclareerd en dat de proceshouding van de zijde van A(...) zeker niet aan vermindering van de proceskosten heeft bijgedragen. Het door Q(...) gevorderde bedrag zal daarom worden toegewezen.
IEF 11087

Een nieuwe lente, een nieuw boek

Bijdrage ingezonden door Margot Verbaan, De Brauw Blackstone Westbroek.

Gisterenmiddag werd het boek Industriële Eigendom deel 3, vormen, namen en reclame gepresenteerd, ten kantore van De Brauw Blackstone Westbroek, wat geen toeval is: de auteurs zijn daar alle werkzaam (geweest). Na een historische beschouwing door Toon Huydecoper (waarin Piet Helbach natuurlijk een prominente rol speelde), reikte Constant van Nispen het eerste exemplaar uit aan de Directeur-Generaal van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom, de heer Simon. Het boek werd onmiddellijk al van een bespreking voorzien door A-G professor Verkade, die alle hoofdstukken (modellenrecht, handelsnaamrecht, domeinnamen, ongeoorloofde mededinging, misleidende en vergelijkende reclame, oneerlijke handelspraktijken en geografische herkomstaanduidingen) de revue liet passeren.

Alleen al het hoofdstuk over modellenrecht zou -zo zei hij-  een eigen boek rechtvaardigen, zo niet een proefschrift. Gelukkig waren er ook punten van discussie, onder andere over het breken van een lans voor de handelsnaamlicentie; daar had hij toch graag een betoog bij gezien waarin de overdrachtsbeperking van art 2 Hnw naar de prullenmand zou worden verwezen. Hij eindigde met het denkbeeldig boven het hoofd houden van het bij een feestwinkel gekochte bord, met daarop een wapen en de tekst: "Hulde aan de auteurs". Het borrelde nog goed na in The Rock.

IEF 11086

Om te lezen: Orphan Works: Mapping the Possible Solution Spaces

Hansen, David Robert, Orphan Works: Mapping the Possible Solution Spaces (March 9, 2012). Berkeley Digital Library Copyright Project White Paper No. 2, SSRN-id2019121.

This paper surveys a range of proposed orphan works solutions. The goal is to acquaint the reader with the wide variety of solution types, and to identify the positive and negative aspects of each. The paper discusses four general categories of proposed solutions to the orphan works problem: Remedy-limitation approaches, such as the one advocated in the 2006 U.S. Copyright office proposal, that are predicated on a user’s good-faith, reasonable search for rights holders; administrative systems, such as the one adopted in Canada, that allow users to petition a centralized copyright board to license specific reuses of orphan works; access and reuse solutions that are tailored to rely upon the existing doctrine of fair use; and extended collective licensing schemes, which permit collective management organizations ('CMOs') to license the use of works that are not necessarily owned by CMO members, but that are representative of the CMO members’ works.

IEF 11085

Dag van indiening, ook het uur en de minuut

HvJ EU 22 maart 2012, zaak C-190/10 (GENESIS tegen Boys Toys SA en Administración del Estado) - dossier

In navolging van conclusie AG [IEF 9525]. Merkenrecht. Elektronische indiening van aanvraag. Uitleg begrip "datum van indiening"

Vraag: Kan artikel 27 van verordening nr. 40/941 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd, dat behalve met de dag, ook rekening mag worden gehouden met het uur en de minuut van indiening van de aanvraag om inschrijving van een gemeenschapsmerk bij het BHIM (voor zover dat gegeven is vastgelegd) voor de vaststelling van de temporele voorrang ten opzichte van een nationaal merk dat op dezelfde datum is aangevraagd, wanneer het tijdstip van indiening een relevante omstandigheid is volgens de nationale wetgeving die de inschrijving van het nationale merk regelt?

Het hof verklaart voor recht:
Artikel 27 van verordening (EG) nr. 40/94 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het niet toestaat dat behalve met de dag, ook rekening wordt gehouden met het uur en de minuut van indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) om te bepalen of een gemeenschapsmerk ouder is dan een op dezelfde dag ingediend nationaal merk, zelfs wanneer de op de inschrijving van dat nationale merk toepasselijke nationale regeling het uur en de minuut van indiening in dit verband als relevant beschouwt. [red. accent]

Op andere blogs;
Merkwaardigheden (Gij zult alles delen)

 

IEF 11084

Illegale en namaak («counterfeit») gewasbeschermingsmiddelen

Gewasbeschermingsbeleid en snelle toename van illegale en namaak gewasbeschermingsmiddelen, Kamerstukken II 2011-2012, 27 858, nr. 104

Uit't kamerstuk: Op dit moment is niet bekend hoeveel «counterfeit» in Nederland wordt geïmporteerd: er zijn nauwelijks gevallen van (import van) counterfeit middelen op de Nederlandse markt bekend.

Wel kent de NVWA signalen uit omringende landen met betrekking tot (doorvoer van) van counterfeit middelen en de rol van Nederland als doorvoerhaven. Circa 80% van de alle Europese import van gewasbeschermingsmiddelen komt via Nederland de EU binnen. Zowel import als doorvoer worden gecontroleerd door de NVWA. Doorvoer wordt gecontroleerd op basis van meldingen van inspectiedienstenuit Duitsland, Engeland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Griekenland. Gelet op het belang van een effectieve bestrijding van counterfeit zullen de controles vanaf dit jaar meer structureel plaatsvinden op basis van risicoprofielen die zijn opgesteld met behulp van de Douane.

In 2011 is een convenant met de Douane van kracht geworden zodat verdergaande samenwerking op dit terrein mogelijk is. Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILR), Douane en NVWA werken zoveel mogelijk samen om import van counterfeit tegen te gaan. Producenten van gewasbeschermingsmiddelen hebben groot belang bij het bestrijden van counterfeit. Nefyto, de brancheorganisatie van deze producenten, heeft toegezegd al het mogelijke te doen om de inspectiediensten te ondersteunen bij de bestrijding van (import) van counterfeit.

Naast counterfeit kan ook sprake zijn van import van illegale (niet in Nederland toegelaten) gewasbeschermingsmiddelen. De NVWA is betrokken bij het in gebruik nemen van een RAS systeem (Rapid Alert System) voor vermoedelijke illegale gewasbeschermingsmiddelen. Dit systeem zal binnenkort online gaan en werkt onder auspiciën van de OECD en is opgezet om partijen niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te kunnen volgen vanaf het punt waar ze de EU binnenkomen tot de plaats van bestemming binnen de lidstaten.

IEF 11083

Op grond van de rangorde nietigheid

Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, HA ZA 11-1479 (Promodyne & GBS tegen Zhu Quping)

Uitspraak ingezonden door Jerry Considine, Considine Merkenbureau.

Merkenrecht. Rangorde inschrijving. Zhu is handelaar in sigaretten in de regio zuidoost Azië. GBS importeert tabaksproducten uit Azië en is klant van Promodyne die sigarettenverpakkingen produceert en voorziet van het merkteken Maba. Zhu heeft veschillende merkdepots verricht. Promodyne c.s. heeft in verstekvonnis merkdepot nietig laten verklaren. Hiertegen is Zhu tijdig in verzet gekomen.

De inschrijving van Zhu's Beneluxmerk MABA wordt nietig verklaard en doorhaling wordt uitgesproken vanwege de eerdere inschrijving van het Gemeenschapsmerk door GBS. Zhu wordt bevolen elk gebruik van overstemmende tekens te gebruiken.

Rangorde
4.12. naar aanleiding van het voorgaande staat vast dat het merk van BS niet onderhevig is aan nietigheid ten gevolg van bij GBS bestaande kwade trouw bij de indiening van de aanvrage daarvan. De indiening van de aanvrage van het Gemeenschapsmerk van GBS is van eerdere datum dan het depot van het Benelux-merk van Zhu. Artikel 2.45 BVIE bepaalt dat ten aanzien van de rangorde tussen merken de artikelen 2.3 en 2.28 lid 3 sub a BIE van overeenkomstige toepassing zijn in geval de inschrijving berust op een eerder depot van een Gemeenschapsmerk. Gelet op het bepaalde in artikel 2.28 lid 3 BVE roepen merkhoudster GBS en belanghebbende Promodyne terecht op grond van de rangorde de nietigheid in van Zhu's Benelux-merk. De rechtbank zal daarom de nietigverklaring van het Benelux-merk van Zhu uitspreken en de doorhaling daarvan gelasten. Gelet op artikel 1.14 BVIE wordt de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de doorhaling echter afgewezen.

Lees het vonnis hier (ingezonden grosse HA ZA 11-1479, schone grosse).

IEF 11082

Langs andere kanalen dan het dealernetwerk

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9327 (Werzalit GmbH tegen Quick Service)

Merkenzaak. Werzalit Duitsland brengt, onder het merk Werzalit, bouwelementen van kunststof met houtspaander als vensterbanken, balkon- en gevelbekleding, tafelbladen en profielen op zowel de Nederlandse markt als daarbuiten. Quick Service mocht langs andere kanalen dan het dealernetwerk van Werzalit ook producten verkopen. De licentievergoeding wordt, zo luidt de brief van de advocaat, niet gezien als licentievergoeding maar als vergoeding voor de schade die Werzalit Duitsland lijdt als gevolg van merknaaminbreuk.

Het merkrecht op het merk Werzalit is vervallen per 4 augustus 2009. Voor zover dit merkrecht niet is vervallen, geldt dat Werzalit AG & Co merkhoudster is. Quick Service heeft nooit producten die zij heeft afgenomen van Werzalit Oostenrijk als producten van Werzalit Duitsland verkocht. Bovendien is zij nog steeds gerechtigd producten van Werzalit Duitsland te verkopen.

Degene die zich erop beroept dat waren door of met toestemming van de houder in het verkeer zijn gebracht, draagt de bewijslast van deze feiten. Het is aldus niet relevant of Quick Service op de hoogte was van de beëindiging van de licentie overeenkomst. Quick dient de verkoop van Werzalit producten te staken en gestaakt te houden.

Verder in citaten:

5.3.  Degene die zich erop beroept dat waren door of met toestemming van de houder in het verkeer zijn gebracht, draagt de bewijslast van deze feiten. In deze zin ook HvJ 8 april 2003, BIE 2004, 11. Uit deze bewijsregel volgt dat het niet relevant is of Quick Service ervan op de hoogte was dat de licentieovereenkomst tussen Werzalit Duitsland en Quick Service op 1 maart 2007 is geëindigd. Bewijslevering op dit punt voegt dus niets toe, zodat dat achterwege kan blijven.

Dictum:
6.4.  veroordeelt Quick Service de verkoop van Werzalit producten voor zover zij deze heeft afgenomen of afneemt van Werzalit Oostenrijk en/of Topalit GmbH, en het gebruik van de merknaam Werzalit voor die producten, te staken en gestaakt te houden,

6.5.  veroordeelt Quick Service om aan Werzalit Duitsland een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 250.000,

6.6.  veroordeelt Quick Service in de proceskosten, aan de zijde van Werzalit Duitsland tot op heden begroot op € 10.655,93,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
IEF 11081

Terugbetaling kosten rectificatie

Hof 's-Gravenhage 20 maart 2012 (bij vervroeging), LJN BV8506 (terugbetaling kosten rectificatie)

Als randvermelding. Uitlatingen niet onrechtmatig: vernietiging kort geding vonnis, terugbetaling van kosten rectificatie.

Kort en zakelijk weergegeven gaat het geschil over de vraag of [appellante] onrechtmatig jegens projectontwikkelaar [geïntimeerde] heeft gehandeld door bepaalde, hierna (in rechtsoverweging 7.10) te vermelden, uitlatingen te doen tegenover een journalist van de Telegraaf, te weten [Naam] (hierna: de journalist), welke uitlatingen door de journalist zijn verwerkt in een op 26 juni 2010 gepubliceerd artikel met als kop "Burgemeester in de verdediging". Met de burgemeester werd gedoeld op de toenmalige burgemeester van Noordwijk.

10. Wat heeft [appellante] gezegd?
Haar voornaamste aantijgingen richten zich tegen de gemeente en burgemeester [...], die haar tot sluiting wilden dwingen. Deze beschuldigingen vinden voldoende steun in de feiten nu inmiddels vaststaat dat de intrekking van de gebruiksvergunning onrechtmatig is geweest en nu in dit kort geding aannemelijk is geworden dat het verlies van deze (vaste) gebruiksvergunning van invloed is geweest op de hoogte van de biedingen, althans op het ontbreken daarvan. Hier komt bij dat de stelling van [appellante] dat haar hotel als enige met de plotselinge intrekking van de gebruiksvergunning werd geconfronteerd, niet, althans niet voldoende gemotiveerd, is weersproken, zodat het hof in deze procedure van de juistheid hiervan uitgaat. (...)

11. Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [appellante] de uitspraken op grond van de haar bekende feiten en omstandigheden heeft kunnen doen. Aangezien haar uitlatingen jegens [geïntimeerde] niet diffamerend zijn, heeft ze deze ook mogen doen.. Dit betekent dat het bestreden vonnis vernietigd zal worden en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen.

12. [appellante] heeft haar vordering tot ongedaanmaking bij pleidooi gedeeltelijk ingetrokken en deze beperkt tot een vordering tot terugbetaling van de rectificatiekosten als bedoeld in rechtsoverweging 4, met wettelijke rente vanaf 23 september 2010, en een vordering tot terugbetaling van de door haar aan [geïntimeerde] betaalde proceskosten, met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2010. Deze vorderingen, waartegen geen verweer is gevoerd, acht het hof toewijsbaar.

IEF 11080

GTI werd al beschrijvend gebruikt vóór registratie

Gerecht EU 21 maart 2012, zaak T-63/09 (Volkswagen tegen BHIM/Suzuki Motor) - dossier - perscommuniqué

159 Matti Kortelainen and Hannu Mattila (FIN) Suzuki Swift SportDoet sterk denken aan de TDI-uitspraak [ IEF 10487].
 
Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het gemeenschapswoordmerk SWIFT GTI, Suzuki, houdster van het Duitse en internationale woordmerk GTI tegen. De afdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. De aangevoerde middelen: Er bestaat wel verwarringsgevaar tussen de merken.

Gerecht EU: Volkswagen kan zich niet verzetten tegen de inschrijving van het door Suzuki aangevraagde gemeenschapsmerk SWIFT GTi. Het Gerecht bevestigt de beslissing van het BHIM dat er geen gevaar bestaat voor verwarring tussen dit merk en de oudere merken „GTI” van Volkswagen.

Omdat de lettercombinatie GTI al lang voor aanmelding van GTI-merk van Volkswagen werd gebruikt als beschrijvende aanduiding, komt het Gerecht EU niet tot een andere conclusie. Het element "SWIFT" is een onderscheidende fantasiebenaming. Het Gerecht EU beoordeelt separaat over het verwarringsgevaar in respectievelijk Zweden, Duitsland en een aantal andere lidstaten (waaronder de Benelux). De klacht wordt afgewezen en Volkswagen wordt veroordeeld in de kosten.

Uit't perscommuniqué: Het Gerecht stelt vast dat het BHIM geen vergissing heeft begaan door te oordelen dat mensen uit de automobielsector de lettercombinatie „gti” als een beschrijvende aanduiding zullen opvatten en dat deze lettercombinatie slechts een zeer gering intrinsiek onderscheidend vermogen bezit voor het grote publiek. In dit verband had het BHIM met name rekening gehouden met de omstandigheid dat het letterwoord GTI veel wordt gebruikt door talrijke autofabrikanten in heel Europa (zoals Rover, Nissan, Mitsubishi, Peugeot, Suzuki en Toyota) om de technische kenmerken van bepaalde modellen aan te duiden en dat er andere merken met het letterwoord GTI bestaan (zoals „Peugeot GTI” of „Citroën GTI”). Bovendien heeft het BHIM terecht geoordeeld dat het woord SWIFT, dat als een verzonnen woord wordt opgevat en in het begindeel van het aangevraagde merk staat, het meest onderscheidende bestanddeel van dit merk vormt.

Het Gerecht is dan ook van oordeel dat het BHIM terecht heeft vastgesteld dat de modelnaam SWIFT de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van de conflicterende merken grotendeels zoniet geheel opheft. Evenzo heeft het BHIM terecht geoordeeld dat de gemiddelde consument in Zweden, in de Benelux, in Duitsland, in Frankrijk, in Italië en in Oostenrijk niet louter door de combinatie van de drie letters „gti” zal veronderstellen dat alle voertuigen, onderdelen en toebehoren van dezelfde fabrikant afkomstig zijn, zodat er geen verwarringsgevaar bestaat.

97      Zudem ist hervorzuheben, dass der Wortbestandteil „gti“, anders als die Klägerin vorträgt, in der Anmeldemarke keine äquivalente selbständig kennzeichnende Stellung behält, da er zum einen als Beschreibung technischer Spezifikationen der fraglichen Waren und damit als sehr schwach unterscheidungskräftig aufgefasst wird (siehe oben, Randnr. 86) und zum anderen nur an nachrangiger Stelle am Ende der Anmeldemarke steht.

112    Weiter geht aus der die Automobilbranche betreffenden Rechtsprechung hervor, dass, wenn in tatsächlicher Hinsicht erwiesen ist, dass der Durchschnittsverbraucher ein bestimmtes Produkt wegen seiner objektiven Merkmale erst nach einer besonders aufmerksamen Prüfung erwirbt, rechtlich zu berücksichtigen ist, dass dieser Umstand die Verwechslungsgefahr zwischen Marken für solche Produkte in dem entscheidenden Zeitpunkt, in dem die Wahl zwischen den Produkten und den Marken getroffen wird, verringern kann (Urteil des Gerichtshofs vom 12. Januar 2006, Ruiz Picasso u. a./HABM, C‑361/04 P, Slg. 2006, I‑643, Randnr. 40). Somit und im Hinblick auf die obigen Feststellungen in den Randnrn. 41 und 42 ist davon auszugehen, dass das in der vorstehenden Randnummer dargelegte Ergebnis, dass keine Verwechslungsgefahr besteht, durch den Umstand bestätigt wird, dass das allgemeine Publikum bei der Anschaffung der fraglichen Waren überdurchschnittlich aufmerksam ist. Dies gilt umso mehr für die Fachkreise, bei denen eine hohe Aufmerksamkeit und Kenntnis des relevanten Marktes besteht.

130    Schließlich habe die Klägerin nicht bewiesen, dass sie in einer erheblichen Reihe von Fällen gegenüber anderen Herstellern ein Verbot durchgesetzt hätte, GTI‑Autos jeweils unter ihrer eigenen Marke zu verkaufen, sei es auf dem deutschen Markt oder in einem anderen Mitgliedstaat. Eine einzige derartige Zwangsmaßnahme gegen eine Neuheit auf dem deutschen Markt, den Lada GTi im Jahr 2007, reiche nicht aus, um die Feststellung zu widerlegen, dass die Buchstabenkombination „gti“ von verschiedenen Autoherstellern bereits lange vor der Anmeldung der fraglichen Gemeinschaftsmarke umfangreich benutzt worden sei. Jedenfalls könnten die Schlussfolgerungen der Beschwerdekammer nicht durch ein einziges Verfahren, das lange nach Beginn des vorliegend in Rede stehenden Widerspruchsverfahrens anhängig gemacht und ohne Entscheidung in der Sache abgeschlossen worden sei, in Frage gestellt werden.

Op andere blogs:
AOMB (Een snelle beslissing)