IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22199
21 augustus 2024
Uitspraak

Europese Commissie mag geografische aanduiding afwijzen ondanks goedkeuring van lidstaat, aldus advocaat-generaal

 
IEF 22198
20 augustus 2024
Uitspraak

Kunstmatig neurale netwerken zijn op zichzelf niet octrooieerbaar, aldus de Britse rechter

 
IEF 9145

Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn

Howrey Europa begint voor zichzelf, of anders gezegd: Op 1 januari 2011(1-1-11) verlaten 12 Europese partners het Amerikaanse advocatenkantoor Howrey LLP om een zelfstandig Europees kantoor van IE advocaten en octrooigemachtigden te beginnen.

Het nieuwe kantoor, genaamd Hoyng Monégier LLP (octrooirecht, merkenrecht en auteursrecht) zal geleid worden door 17 partners, verspreid over vier vestigingen, in Amsterdam, Brussel, Madrid en Parijs en zal vooralsnog bestaan uit circa 70 werknemers.  Naast name partners Willem Hoyng (Amsterdam) en Denis Monégier du Sorbier (Parijs) en de tien andere van Howrey afkomstige partners (waaronder Bart van den Broek, Joris van Manen, Carl de Meyer en Benoit Strowel), zal Hoyng Monégier worden verstrekt door vijf partners die afkomstig zijn van andere vooraanstaande Amsterdamse, Brusselse en Parijse IE kantoren.

“Onze verwachting is dat we in Europa nog krachtiger kunnen opereren vanuit een Europees, dan vanuit een Amerikaans kantoor. Onze ambitie is het beste Europese IE-kantoor te zijn.” aldus Willem Hoyng.

De Amsterdamse vestiging blijft in de Rembrandttoren, waar nu Howrey gevestigd is. Alle Amsterdamse werknemers stappen over van Howrey naar het nieuwe kantoor. Dat geldt ook voor de IE advocaten in Brussel en Madrid en (ten dele) Parijs.

IEF 9144

Het subsidiaire verzoek te impliceren

Gerechtshof ’s-Gravenhage,  30 maart 2010, LJN: BN9781, Er.Ba Market Srl tegen Melvin Producties B.V.

Merkenrecht. Beschikking van 30 maart 2010 in oppositieprocedure ROX tegen ROXSTAR. Gedeeltelijke vernietiging (aardig voor de statistici) van de beslissing in oppositie van het Bureau. De oppositie is gegrond voorzover gericht tegen de inschrijving van het merk ROXSTAR voor klasse 18, paraplu’s en klasse 25, kleding, schoeisel en hoofddeksels. Procedurele overwegingen waarom het  hof (toch) bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten:

30.   Het hof merkt ten slotte nog het volgende op. Blijkens het arrest van het BGH van 15 december 2003 inzake ‘Langs Vlaamse Wegen’ (NJ 2004, 347), zoals verstaan in het arrest van de HR van 17 maart 2006 inzake ‘Erotisch Huishoudtextiel’ (NJ 2006, 532) en het al eerder genoemde arrest van het BGH inzake ‘Europolis’, staat het de hoven te Brussel, ’s-Gravenhage en Luxemburg niet vrij om hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van de deposant een bevel te geven om tot gedeeltelijke inschrijving van het depot over te gaan in een door de deposant aan gespannen beroepsprocedure tegen de weigering van het Bureau om zijn merk in te schrijven (artikel 6ter BMW (oud)/2.12 BVIE).

De achtergrond van deze rechtspraak is dat genoemde hoven bevoegd zijn om kennis te nemen van het geschil dat ontstaat uit de weigering van het Bureau een depot in te schrijven en derhalve alleen kunnen oordelen of het Bureau al dan niet terecht de inschrijving van het depot heeft geweigerd, hetgeen inhoudt dat die hoven alleen maar die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan het Bureau heeft beslist of had moeten beslissen, zodat die gerechtelijke instanties geen acht kunnen slaan op gegevens die worden aangevoerd ter ondersteuning van aanspraken die, zoals een gedeeltelijke inschrijving, buiten de beslissing van het Bureau vallen of die niet aan het Bureau zijn voorgelegd. In een oppositieprocedure ingevolge artikel 6septies BMW (oud)/2.17 BVIE geldt eveneens dat de genoemde hoven alleen die gegevens in aanmerking kunnen nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het Bureau werd genomen of had moeten worden genomen, zo blijkt uit het arrest van het BGH van 26 juni 2009 inzake ‘Koyo/Kayo’ (BIE 2009, nr. 73).

Er bestaat evenwel ook een verschil tussen de weigeringsprocedure en de oppositieprocedure. In een verzoek van de deposant aan het Bureau in een weigeringsprocedure om inschrijving voor alle bij dat depot opgegeven waren en diensten hoeft een subsidiair verzoek tot inschrijvingen voor een aantal van die waren of diensten niet geïmpliceerd te worden geacht – althans kan het Bureau dit zo beperkt opvatten, hetgeen het kennelijk ook doet – omdat de deposant, die (na kennisneming van een voornemen van het Bureau tot weigering) meent dat voor een aantal van die waren en diensten in ieder geval inschrijving dient plaats te vinden, op de voet van regel 3.1 van het Uitvoeringsreglement van het BVIE zijn depot dienovereenkomstig kan aanpassen. De opposant in een oppositieprocedure heeft niet een vergelijke mogelijkheid tot aanpassing van zijn verzoek. Het verzoek van een opposant aan het Bureau in een oppositieprocedure om – zoals in dit geval, zie rov. 1.c – het depot voor bepaalde bij het depot opgegeven waren niet in te schrijven moet daarom geacht worden wel het subsidiaire verzoek te impliceren om het merk hooguit voor een deel van die waren in te schrijven.

Aangenomen moet worden dat het Bureau het oppositieverzoek van ER.BA ook zo heeft opgevat. Het is aan de beoordeling van het impliciete subsidiaire verzoek van ER.BA echter niet toegekomen omdat het van oordeel was dat van overeenstemmende merken geen sprake was en dat reeds daarom het merk van Melvin voor alle waren ingeschreven diende te worden. Uit het hiervoor overwogene blijkt evenwel dat dit oordeel niet als juist kan worden beschouwd en dat het Bureau zijn beslissing mede op basis van het impliciete subsidiaire verzoek had moeten nemen. Het hof moet daarom dat impliciete subsidiaire verzoek alsnog in aanmerking nemen en is daarom bevoegd om de oppositie-beslissing van het Bureau gedeeltelijk te vernietigen en gedeeltelijk in stand te laten.

Lees de beschikking hier.

IEF 9143

Excessieve waardeoordelen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 30 september 2010, LJN: BN9748 (wapperverbod software muziekcomputers).

Merkenrecht. Auteursrecht. Wapperverbod. Rome II (toepasselijk recht). Stukgelopen samenwerking. Auteursrechtelijke claims op software in hoogoplopend geschil ('de rat!!') tussen voormalige zakenpartners over betaling. Eisers vorderen inbreuk verbod op merken (gebruik op ‘kritieksite’)  en wapperverbod m.b.t. uitlatingen tegen derden over de ‘illegaliteit’ van door eisers verkochte producten.’ Vorderingen toegewezen. Grensoverschrijdend verbod m.b.t. in Duitsland geregistreerde .com domeinnaam. In citaten: 

Toepasselijk recht: 4.2.  Voor zover de vorderingen zijn gegrond op onrechtmatige gedragingen van  [gedaagde], het zogenaamde ‘wapperen’ met niet aan hem toekomende auteursrechten richting afnemers van [eisers] en het dreigen de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden, kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’), het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Aangenomen moet worden dat de gestelde schade zich (onder andere) in Nederland voordoet.

Voor zover de vorderingen zijn gegrond op de ingeroepen merken, kunnen zij eveneens worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 8 Rome II de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd, in dit geval (onder andere) Nederland.  Voor zover de vorderingen ten slotte zijn gegrond op onrechtmatige uitlatingen van [gedaagde], kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden. (…)

Wapperverbod: 4.6.  Nu [gedaagde] tot op heden geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven - en kennelijk vooralsnog ook niet wil geven - van zijn verweer (tegen de onder 4.4 genoemde stellingen van [eisers]) dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de eerdergenoemde werken, maar wèl klanten van [eisers] heeft aangeschreven met de mededeling dat zij, kort gezegd, gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten, handelt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig jegens [eisers].

Merkenrecht: 4.11.  De voorzieningenrechter overweegt voorts dat door het gebruik door [gedaagde] van het teken [naam] in de domeinnaam www.[naam].com afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het woordmerk [woordmerk]. Het enkele feit dat onder dat - duidelijk aan het woordmerk gerelateerde - teken een klachten/kritieksite in stand wordt gehouden, is voor die conclusie reeds voldoende. [gedaagde] heeft deze stelling van [eisers] ook niet anders bestreden dan met het betoog dat het als een paal boven water staat dat [eisers] juist niet over een ‘goede reputatie’ beschikt, nu men werkt met illegale software. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het zogenaamde ‘wapperverbod’ reeds is overwogen, wordt dit betoog echter als onvoldoende concreet onderbouwd verworpen.

4.12.  Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde], anders dan hij zelf stelt, geen geldige reden heeft voor het gebruik van het woordmerk [woordmerk]. (…) Het is vaste rechtspraak dat van een geldige reden eerst sprake is wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Er bestaat voor [gedaagde] geen enkele noodzaak om eventuele misstanden bij [eisers] aan de kaak te stellen onder het gewraakte teken [naam]. Dit geldt te meer nu [gedaagde] tot op heden in geen enkel opzicht aannemelijk heeft gemaakt dat [eisers] zich schuldig maakt/heeft gemaakt aan ‘systematische fraude’.

4.13.  Een en ander voert tot de slotsom dat [gedaagde] door het gebruik van het teken [naam] inbreuk maakt op het merkrecht van [eisers] in de onder 4.7 bedoelde zin.

Broncodes van de software: 4.14.  [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de broncodes van de [eisers] software in zijn bezit heeft. Uit de in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft gedreigd de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden (zie 2.8). Aangenomen moet echter worden dat deze broncodes behoren tot het bedrijfsdebiet van [eisers]. [gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Ook speelt hierbij een rol dat [gedaagde] tot op heden niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij enige (rechtsgeldige) aanspraak kan maken op de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Onder deze omstandigheden heeft [eisers] dan ook groot belang bij een verbod om de broncodes gratis aan derden, waaronder klanten van [eisers], ter beschikking te stellen.

Onrechtmatige uitlatingen: “4.16.  Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde] niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Desondanks heeft [gedaagde] klanten van [eisers] aangeschreven met de mededeling dat zij gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten. Dit is op zichzelf al onrechtmatig jegens [eisers]. Daarnaast wordt [eis.3] in dit verband echter op verschillende manieren persoonlijk belast met allerlei negatieve uitlatingen omtrent zijn persoon. (…)

4.17.  Voorshands kwalificeren al deze uitlatingen van [gedaagde] voornamelijk als waardeoordelen die als excessief kunnen worden aangemerkt, die evident als onnodig grievend en beschadigend voor [eis.3] zijn te beschouwen en die voor het overige door geen enkele feitelijke onderbouwing worden ondersteund. Dit alles geldt te meer nu de website www.[naam].com, alsmede de berichten op de twitter-account van [gedaagde] zich richten tot een groot publiek. Verder geldt dat de wijze waarop [eis.3] telkens door [gedaagde] wordt omschreven/gekarakteriseerd niet noodzakelijk is om aandacht te vragen voor de gestelde illegale verhandeling van muziekcomputers/software door [eisers]. Zelfs indien - veronderstellenderwijs - moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op dit punt, gaat het niet aan om [eis.3] persoonlijk te beschimpen, op een wijze waarop dat feitelijk is gebeurd en die geenszins ter zake dienend is voor de kwestie waarop [gedaagde] kennelijk de aandacht wil vestigen, te weten zijn aanspraak op een auteursrecht met betrekking tot de muziekcomputers/software van [eisers].

Grensoverschrijdend verbod: 4.19.  Het gevorderde onder 3.1 sub a tot en met d ligt voor toewijzing gereed.  Met betrekking tot het gevorderde onder 3.1 sub c wordt nog het volgende overwogen. Weliswaar is de website www.[naam].com in Duitsland geregistreerd en aangemaakt en staat deze op naam van de in Duitsland woonachtige partner van [gedaagde], maar op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE is de voorzieningenrechter bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, in welk geval hij ook een grensoverschrijdend verbod kan geven. Daarbij is nog van belang dat de bewuste website door gebruikmaking van de Nederlandse taal nagenoeg uitsluitend is gericht op de Nederlandse markt.

1019h Proceskosten: 4.22.  (…) Gelet op het feit dat het merkenrechtelijk aspect van deze zaak maar een beperkt onderdeel uitmaakt van de gehele zaak, alsmede dat het op dat punt om een eenvoudige zaak gaat, acht de voorzieningenrechter met inachtneming van het door het LOVC vastgestelde stuk ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ een bedrag van € 2.000,00 (exclusief btw) redelijk en evenredig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9142

Flessen die al op schappen staan

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2010, KG ZA 10-1065, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne (CIVC) tegen Unilever Nederland B.V. (met dank aan Arnout Groen, Klos Morel Vos & Schaap).

Beschermde oorsprongsbenamingen. Champagne & Champagne Shampoo (een speciale jubileumshampoo  ter gelegenheid van het 70 jarige bestaan van Andrélon). Niet betwist is dat Unilever met het verhandelen van de Champagne Shampoo inbreuk heeft gemaakt op de beschermde oorsprongsbenaming Champagne. Het gevorderde verbod is derhalve toewijsbaar, zij het minder ruim dan gevorderd, “aangezien niet ieder gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming Champagne verboden is.” Unilever dient eveneens de aangepaste reclamecampagne te staken, ook al wordt de beschermde oorsprongsbenaming daarin niet meer, althans minder nadrukkelijk, genoemd.

Wel betwist is de vordering om ook de flessen die al op schap staan in de winkels terug te roepen. Ook die vordering wordt toegewezen: “Het probleem dat er op dit moment, meer dan twee maanden na de sommatie door CiVC, nog altijd flessen op de schappen staan, is namelijk door Unilever zelf veroorzaakt.”

1019h proceskosten. “Weliswaar worden de beschermde oorsprongsbenamingen niet genoemd in artikel 1019 Rv en is artikel 1019h Rv in dit geval dus niet toepassing, maar dat lijkt niet het gevolg te zijn van een bewuste keuze van de wetgever om beschermde oorsprongsbenamingen uit te sluiten, maar van een omissie.”

Lees het vonnis hier. (Klik op afbeelding voor vergroting)

IEF 9141

Octrooirecht BES-eilanden

Vanaf 10 oktober 2010 (a.s. zondag) kunnen inwoners van de BES-eilanden hun octrooiaanvraag indienen op de BES-eilanden. Voorheen moest men daarvoor naar het BIP in Curaçao. Op de BES-eilanden  (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wordt daarom een Rijksservicecenter opgericht.

De statuswijziging van de BES-eilanden leidt niet tot wijziging van een verdragspartij (dat is en blijft het Koninkrijk der Nederlanden), maar wel tot wijziging van het territorium van de landen binnen het Koninkrijk waarop de verdragen van toepassing zullen moeten worden. Verdragen specificeren namelijk het verschil tussen Nederland en de Nederlandse Antillen. Hiertoe moet daarom een mededeling aan de verdragsorganisatie of aan de verdragspartijen worden gedaan.

Verdrags- en wetswijzigingen. Voor veel verdragen is een enkele kennisgeving vereist, andere verdragen bieden een specifieke regeling (zie bijvoorbeeld artikel 168 van het Europees Octrooiverdrag).

 

Verdrags- en wetswijzigingen. Voor veel verdragen is een enkele kennisgeving vereist, andere verdragen bieden een specifieke regeling (zie bijvoorbeeld artikel 168 van het Europees Octrooiverdrag).

Rijksoctrooiwet 1995. Ook de Rijksoctrooiwet 1995 en een aantal andere wetten worden aangepast. Hiervoor gaat de 'Rijkswet aanpassing Rijkswetten nieuw op te richten landen' (RARON) gelden. Inwerkingtreding van deze wet volgt nog bij Koninklijk besluit, maar de bedoeling is dat deze per eerstvolgende werkdag (maandag 11 oktober 2010) van kracht wordt.

Voor de Rijksoctrooiwet 1995 zullen vooral 'de Nederlandse Antillen' worden veranderd in 'Curaçao en Sint Maarten'. Er zijn nog talrijke kleine, juridisch-technische veranderingen (zie ook RARON, hoofstuk 7, artikel 7.1., Staatsblad 2010, 339). Hiermee start een nieuw hoofdstuk in de wetsgeschiedenis van octrooien.

Lees hier meer (Octrooicentrum)

IEF 9140

Definitiv und ohne Einschränkung?

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 28 september 2010, zaaknr. 200.003.254, Hinrichs GmbH & & Siladent /B&S  tegen Siladent Nederland B.V. en A. (met dank aan Josine van den Berg, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Tandheelkundige preparaten. Stukgelopen samenwerking. Tussenarrest. Duitse merkhouder stelt dat de voormalige Nederlandse distributeur inbreuk maakt op het merk Siladent door voortgezet gebruik van merk en handelsnaam.

Voldoende onderscheidend vermogen woordmerk ‘Siladent’. Gebruik ‘Siladent’ door eiser op producten naast een andere productnaam is gebruik ter onderscheiding en als herkomstaanduiding. Merkinbreuk aangenomen, ook door gebruik van handelsnamen waarin element ‘Siladent’ voorkomt. Vorderingen tegen gedaagde sub 3, de directeur van gedaagden sub 1 en 2, eveneens toewijsbaar: “onvoldoende betwist dat de grote kans bestaat dat hij weer een ander bedrijf opricht met een naam waarin ook het element ‘Siladent voorkomt.”

Eiser sub 2, kan zijn licentie niet aan gedaagden tegenwerpen, nu de licentie niet is ingeschreven en “dat Siladent /B&S die vorderingen zou instellen krachtens volmacht van de merkgerechtigde ligt niet voor de hand, nu deze zelf [als eiser sub 1-IEF] in rechte optreedt.” Geen gebruik van de handelsnaam Siladent door eisers: “Handelsnaamgebruik door Siladent Nederland, hoezeer ook geschiedt met instemming van Siladent Duitsland, wordt niet als handelsnaamgebruik hier te lande aan Siladent Duitsland toegerekend.” Overdracht domeinnaam op grond van 6:103 BW. Geen rechtsverwerking na beëindiging samenwerking: “Het is heel goed voorstelbaar dat HSBS geen goede gronden zag om op te treden, zolang Siladent Nederland uitsluitend producten die zij van Siladent Duitsland betrok onder de naam “Siladent” op de markt bracht”

Gedaagden stellen op grond van nadere schriftelijke afspraken met eisers, en dus met geldige reden, voor onbepaalde  tijd gebruik te kunnen mogen maken van het merk. De echtheid van deze documenten wordt echter betwist en het hof stelt gedaagde in de gelegenheid de authenticiteit te bewijzen en houdt de zaak aan. 

Lees het arrest hier.
 

IEF 9139

Ook zonder inzage gewaarborgd

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, LJN: BN9646, Oracle Nederland B.V. tegen Philips International B.V. c.s.

Auteursrecht. Bewijsbeslag. incident ex artikel 843a Rv, verzoek om inzage in door bewijsbeslag getroffen digitale bescheiden afgewezen, onvoldoende bepaalde bescheiden. En “een behoorlijke rechtsbedeling is ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden gewaarborgd.”

2.1.  In de hoofdzaak verwijt Oracle Philips c.s. samengevat het overtreden van het toegestane gebruik van Oracle software, welke overtreding als een auteursrechtinbreuk en een toerekenbare tekortkoming is te kwalificeren. Tussen partijen staat met name ter discussie de mate waarin voornoemde overtreding heeft plaatsgevonden alsmede de omvang van de door Philips c.s. en [A] aan Oracle te betalen achterstallige (licentie)vergoeding.

(…) 3.5.  De rechtbank acht het gevorderde niet toewijsbaar. Dit is reeds het geval omdat niet is voldaan aan het tweede vereiste als hiervoor genoemd, te weten dat het moet gaan om voldoende “bepaalde bescheiden”. In het petitum van de dagvaarding verwijst Oracle naar de processen-verbaal van beslaglegging. In die processen-verbaal worden de in beslag genomen bescheiden slechts kort aangeduid met “copieen van de adminsitratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking”, “2 harddiscs welke derhalve identieke gecopieerde data-informatie bevatten […]”, “twee CD-roms […] beide genaamd [B] met daarop digitale bescheiden”, “kopieën van administratieve bescheiden”, “twee digitale kopieën, houdende bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]” ,“een digitale kopie, houdende de “ruwe data” van gerekwireerde, houdende de bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]”, “de administratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking” en “de digitale bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking, welke zijn gekopieerd en opgeslagen op 3 CD-roms […]”. In punt 34 van het verzoekschrift waarnaar de processen-verbaal veelal verwijzen, wordt verzocht beslag te leggen op digitale en andere gegevensdragers alsmede alle hardware en computers waarop zich de eerder in alinea 33 sub A, B, en C van het verzoekschrift genoemde bescheiden kunnen bevinden, waarbij het beslag beperkt zal zijn tot de bescheiden waarin een combinatie van één of meerdere woorden uit categorie 1 (Oracle en Oracle Server Worksheet (OSW)) in combinatie met één of meer woorden uit categorie 2 (named user, processor, ook wel omschreven als central processing unit of CPU, en licentie) voorkomen. Uit de processen-verbaal kan niet worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen harddiscs, cd roms, administratieve bescheiden en andere digitale bestanden, precies door het beslag zijn getroffen en in welke van deze gegevens Oracle nu concreet inzage wenst, terwijl Oracle dit ook bij dagvaarding niet specificeert. Inzage in de stukken leidt gelet hierop tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.

3.6.  Philips c.s. stelt bovendien terecht dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden is gewaarborgd. Niet in geschil is volgens Oracle dat Philips c.s. inbreuk heeft gepleegd op aan Oracle toekomende auteursrechten, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een tussen partijen bestaande overeenkomst. Indien de rechtbank in een later stadium van de procedure tot het oordeel komt dat het door Philips c.s. uitgevoerde audit rapport niet voldoet als grondslag voor het vaststellen van de als gevolg van die inbreuk/toerekenbare tekortkoming te betalen vergoeding, ligt het in de rede een onafhankelijk deskundigenbericht te gelasten, aan welk onderzoek Philips c.s. verplicht zal zijn mee te werken. Via deze weg kan dan tevens worden gewaarborgd dat Oracle geen inzage krijgt in bedrijfsgevoelige informatie die zich bevindt op bestanden die door het bewijsbeslag zijn getroffen en die niet zien op het thans tussen partijen bestaande geschil.

3.7.  Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek om inzage worden afgewezen. Oracle zal, als de in dit incident in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Philips c.s. en [A] begroot op ieder EUR 452,- aan salaris advocaat.

Lees het vonnis hier

IEF 9138

Bij de post

“Dear Manager, We are a Network Service Company which is the domain name registration center in Shanghai, China. On October,6th, 2010, We received HUAXIA Company's application that they are registering the name "IEForum" as their Internet Trademark and "IEForum.cn","IEForum.com.cn" ,"IEForum.asia" domain names etc., It is China and ASIA domain names.

But after auditing we found the brand name been used by your company. As the domain name registrar in China, it is our duty to notice you, so I am sending you this Email to check. According to the principle in China, your company is the owner of the trademark, In our auditing time we can keep the domain names safe for you firstly, but our audit period is limited, if you object the third party application these domain names and need to protect the brand in china and Asia by yourself, please let the responsible officer contact us as soon as possible. Thank you! 

Kind regards, Angela Zhang”

IEF 9137

De nieuwe Wet Merken BES (WMB)

BES EilandenHet BBIE gaat Wet Merken BES op 10.10.2010 uitvoeren. Het BBIE zal namens en in opdracht van de Rijksdienst Caribisch Nederland de nieuweWet Merken BES (WMB) uitvoeren. Het BBIE is verheugd dat er voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de in 2006 gecreëerde mogelijkheid dat ook individuele landen werkzaamheden aan het BBIE kunnen opdragen.

Het gaat om de merkenwetgeving die van toepassing gaat zijn op de drie bijzondere Nederlandse gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze wet zal in werking treden op de datum van de staatsrechtelijke hervorming van het Koninkrijk der Nederlanden op 10 oktober aanstaande. Alle in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde gemachtigden zullen als gemachtigde kunnen optreden onder de WMB.

De WMB zal materieel voor het overgrote deel gelijk zijn aan de thans op de Nederlandse Antillen geldende wetgeving. Belangrijk verschil is dat er niet is voorzien in een toetsing van merkdepots op absolute gronden. Een ander verschil is dat vertegenwoordiging door een gemachtigde niet langer verplicht is. Net als op de Nederlandse Antillen zal er geen sprake zijn van de mogelijkheid om oppositie in te stellen.

Bestaande rechten. Voor nu op Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende merkrechten, de bestaande Antiliaanse merken, is voorzien in een overgangsregeling. Houders van geldende Antilliaanse merken kunnen tot 10 oktober 2011, dus gedurende het eerste jaar, een bevestigend depot doen voor Caribisch Nederland. Door daarbij nummer en datum van het bestaande recht aan te geven en daarvan een afschrift bij te voegen, zal dit recht in het nieuwe merk voor Caribisch Nederland worden opgenomen. Een bevestigend depot is gratis.

Internationale merken. Protocol en Overeenkomst van Madrid zullen ook voor Caribisch Nederland geldend zijn. De thans op de Antillen geldende merkrechten zullen per 10 oktober worden omgezet in inschrijvingen voor Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten. Voor deze omzetting moeten de houders van de inschrijvingen geen actie ondernemen.

Bureau. Zoals al genoemd zal de WMB worden uitgevoerd door het BBIE. Om de communicatie over grote afstand en met een tijdsverschil te faciliteren wordt er nu gewerkt aan het creëren van een mogelijkheid om elektronisch depots in te kunnen dienen en aan een publicatie via de website voor de merken in Caribisch Nederland (www.caribie.nl). Het is daarbij de bedoeling om communicatie met het BBIE zoveel mogelijk langs elektronische weg te laten plaatsvinden.

Caribie.nl. Caribie.nl staat voor Caribisch Nederland Bureau Intellectueel Eigendom. De website www.caribie.nl wordt het centrale communicatiemiddel van het BBIE voor het registreren van merken in Caribisch Nederland. De website zal op 10 oktober 2010 toegankelijk zijn.

Lees hier meer.

IEF 9136

Werking in de gehele Unie

HvJ EU, 7 oktober 2010, conclusie A-G  Cruz Villalón in de zaak C-235/09, DHL Express France SAS tegen Chronopost (prejudiciële vragen Cour de Cassation (Frankrijk)

Gemeenschapsmerk: Persbericht HvJ: Volgens advocaat-generaal Cruz Villalón heeft de beslissing van een bevoegde nationale rechter die een inbreukmaker verder gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk verbiedt, werking in de gehele Unie. De nationale rechters van de andere lidstaten moeten de dwangmiddelen die dit verbod garanderen, erkennen en uitvoeren overeenkomstig hun nationaal recht.

In zijn vandaag genomen conclusie is advocaat-generaal Cruz Villalón in de eerste plaats van mening dat een verbod dat is opgelegd door een nationale rechter die optreedt als communautair merkenrechter, in beginsel werking heeft op het gehele grondgebied van de Unie.

Dienaangaande herinnert de advocaat-generaal eraan dat de verordening de bevoegde nationale rechter de mogelijkheid geeft vast te stellen dat in een of meer lidstaten inbreuk op het merk wordt gemaakt, zodat de houder de staking van de inbreuk in verschillende lidstaten voor één enkele rechtbank kan eisen. De inbreukvaststelling betreft een door de Unie verleend merk waarvan de rechterlijke bescherming aan bepaalde nationale rechters van de Unie is opgedragen, en heeft dus in de regel werking over het gehele grondgebied van de Unie.

Wanneer de inbreuk of het antwoord op de inbreuk is beperkt tot een specifiek geografisch of taalgebied, wordt de rechterlijke beslissing evenwel territoriaal beperkt. Aangezien het verbod het natuurlijke gevolg van de inbreukvaststelling is, komt de territoriale werkingssfeer van het verbod in de regel overeen met het gebied waarop de inbreuk is gepleegd.

In de tweede plaats hebben dwangmaatregelen volgens de advocaat-generaal werking op het grondgebied waar de inbreuk is vastgesteld en het verbod is gegeven.

Lees het volledige persbericht hier en de conclusie hier (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)