IEF 22212
29 augustus 2024
Artikel

Representatief en niet-representatief onderzoek. Van Monshoe/Puma tot NRC Buurtenonderzoek

 
IEF 22211
29 augustus 2024
Artikel

Jong IE-borrel op donderdag 19 september 2024

 
IEF 22210
28 augustus 2024
Uitspraak

Magenta kleurmerk nietig verklaard in de Benelux (III)

 
IEF 5083

Geo-informatie

Kamerstuk 31200 VII, nr. 10, 2e Kamer.  Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2008 ; Verslag (101 pagina's)houdende een lijst van vragen en antwoorden 

Vraag 161: Met welke belemmeringen hebben bedrijven te maken bij het verkrijgen van geo-informatie die zich bevindt binnen (semi-)overheden?

Antwoord vraag 161: Dit betreffen vooral belemmeringen van juridische aard. Zo kan het zijn dat er een intellectueel eigendomsvoorbehoud (van een derde of het overheidsinstantie zelf) op de informatie rust waardoor de toegang tot deze informatie en het hergebruik hiervan beperkt kan worden (…).

Vraag 163:  Aan welke (bestuurlijke) belemmeringen voor de ontsluiting van geo-informatie moet worden gedacht? Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van het ontsluiten van geo-informatie?

Antwoord vraag 163: Er zijn vooral wèttelijke belemmeringen die ontsluiting van geo-informatie door overheidsorganisaties in de weg staan. Zo kan de informatie bijvoorbeeld vallen onder een bijzondere wettelijke bepaling die toegang en/of hergebruik van deze informatie uitsluit of er kan sprake zijn van een voorbehoud op grond van intellectuele eigendomsrechten (er rust een auteursrecht of databankenrecht op de informatie waardoor hergebruik niet kosteloos mogelijk is) (…).

IEF 5082

De bewaring van gegevens

Kamerstuk 31145, nr. 8, 2e Kamer. Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens); Verslag.

Onder heel veer meer: “De leden van de PvdA-fractie vragen of op basis van dit wetsvoorstel ook rechtstreeks gegevens kunnen worden opgevraagd door opsporende instanties van andere lidstaten. Deze leden willen graag weten in welke gevallen dat kan. Kan dat ook voor overtredingen van kleine aard, zoals bijvoorbeeld een overtreding van het auteursrecht?”

Lees het volledige verslag hier.

IEF 5081

Het gemiddeld aantal fotokopieën per werknemer

Kamervragen met antwoord,  nr. 5232007-2008, 2e Kamer. Vragen van het lid Teeven (VVD) aan de minister van Justitie over de kopieerheffing die door de Stichting Reprorecht wordt opgelegd aan winkeliers. (Ingezonden 26 september 2007); Antwoord. 

“Het is waar dat de huidige regeling binnen een differentiatie in bedrijfssectoren, differentieert naar bedrijfsomvang op basis van het aantal werknemers. Dit is ingegeven door de premisse, die ook door onafhankelijk onderzoek wordt gestaafd, dat het gemiddeld aantal fotokopieën per werknemer stijgt naarmate het aantal bij een onderneming werkzame personen stijgt. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het te allen tijde mogelijk blijft om een individuele regeling te treffen”

Lees de vragen en antwoorden hier.

IEF 5080

Sonja Proof

Nu.nl bericht: “Dieetgoeroe Sonja Bakker sleept twee C1000-supermarkten uit Leeuwarden voor de rechter. Bakker vindt dat de eigenaren van de supermarkten inbreuk maken op haar merkrecht. Het kort geding dient dinsdag. (…) Op meerdere schappen hangt een kaart met de tekst 'Gezond, gemakkelijk en Sonja Proof'.

Lees hier iets meer.

Update: Schikking Sonja Bakker en supermarkten in conflict over het merkrecht van de dieetgoeroe, meldde Bakkers advocaat Jan Willem van Dijk donderdag. “Eerder op de dag meldde de rechtbank in Leeuwarden dat Bakker de supermarkten in kort geding had gedagvaard. De zaak zou dinsdag dienen. Een paar uur later meldde de rechtbank dat de zaak was ingetrokken. Woensdagavond is namelijk al een schikking getroffen, meldde Van Dijk.”

Lees hier meer.

IEF 5079

Hotelvredebreuk

O.a. BN DE Stem bericht: "Vier 15-jarige Bredanaars worden door de Amsterdamse digitale recherche verdacht van meubeldiefstal uit Habbo-hotel, een virtueel hotel op internet. Een jongen (17) uit Gennep is zelfs opgepakt, volgens de politie 'de eerste keer ooit ter wereld' dat iemand vast zat voor virtuele diefstal.

(...) De vijf tieners worden ervan verdacht voor 10.000 euro meubels uit kamers te hebben gestolen en in hun eigen kamers te hebben gezet. Het leverde 'heel veel verdriet bij de slachtoffertjes' op. "Voor sommigen is het hotel echt hun hele wereld", aldus Marion Strumpel van Habbo-hotel.

De vijf konden de meubels stelen door de wachtwoorden van de spelers te ontfutselen. De jongen uit Gennep deed dat door de site van Habbo na te maken, op het moment dat kinderen erachter kwamen dat de site nep was, hadden ze hun wachtwoord al ingetikt."

Lees hier meer.

IEF 5078

Hun lopende patentzaken

De Volkskrant bericht: TomTom en Garmin schikken patentzaken. "De makers van navigatieapparatuur TomTom en Garmin hebben al hun lopende patentzaken geschikt. Dat maakten de twee ondernemingen donderdag bekend. Details rondom de schikking werden niet verstrekt. Het betreft patentzaken in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en in de Amerikaanse staten Wisconsin en Texas."

Lees hier meer.  

IEF 5077

De Gondelvorm

gondel.gifGvEA, 15 November 2007, zaak T-71/06, Enercon GmbH tegen OHIM (geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering inschrijving van de vorm van een deel van een windenergieconvertor als driedimensionaal Gemeenschapsmerk voor waren in klasse  7. Het merk behoort tot de gebruikelijke vormen en heeft geen onderscheidend vermogen.  Inburgering in een wezenlijk deel van de EU is niet aangetoond. OHIM had verzoekster niet hoeven uit te nodigen  aanvullende rapporten over het gebruik in andere lidstaten over te leggen indien daarmee het bedoelde bewijs van inburgering had kunnen worden geleverd.

“25. Im vorliegenden Fall ist zunächst darauf hinzuweisen, dass sich die Parteien nicht gegen die von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung wenden, dass die von der Anmeldemarke erfassten Waren für ein hochspezialisiertes Fachpublikum mit erheblichem Sachverstand bestimmt seien. Die Unterscheidungskraft der Anmeldemarke ist daher unter Berücksichtigung der mutmaßlichen Haltung eines fachmännischen Abnehmers zu beurteilen.

26. Hinsichtlich der Gondelform ist festzustellen, dass sie, wie von der Klägerin selbst vorgetragen, durch die Verwendung ringförmig angeordneter Generatoren anstelle eines auf der Basis eines Getriebes konstruierten Generators ermöglicht wird. Daher könnte der fachmännische Abnehmer aus der Gondelform, deren Eintragung beantragt wird, folgern, dass der Hersteller des Windenergiekonverters, zu dem diese Gondel gehört, für den Bau des Generators eine andere Technik verwendet hat als die auf der Basis eines Getriebes. Selbst wenn aber ein solcher Abnehmer möglicherweise erkennen könnte, dass die fragliche Gondelform der Verkleidung eines mit innovativer Technik konstruierten Generators entspricht, ändert dies nichts daran, dass er sie nur als eine Variante der Verkleidung eines Generators wahrnähme, der besondere Merkmale fehlten, die geeignet wären, die betriebliche Herkunft der Gondel zu kennzeichnen. Folglich erlaubt es das Zeichen dem Abnehmer der von der Anmeldemarke erfassten Produkte nicht, diese, ohne eine Prüfung vorzunehmen und ohne besonders aufmerksam zu sein, von Produkten anderer Unternehmen zu unterscheiden.

29. Soweit die Klägerin zweitens dahin argumentiert, dass das in Frage stehende Zeichen von einem weltberühmten Designer geschaffen worden sei, ist darauf hinzuweisen, dass nicht nachgewiesen wurde, dass die Gestaltung der Gondel durch Norman Foster dieser einen Charakter verliehe, der es erlaubte, sie von anderen Varianten von Generatorverkleidungen in einem Maße zu unterscheiden, dass der Abnehmer die betriebliche Herkunft der Gondel erkennen könnte.

30. Drittens ist ebenfalls das Argument zurückzuweisen, dass die streitige Form in Deutschland als Geschmacksmuster geschützt sei. Der Schutz eines Geschmacksmusters gilt nämlich dem Erscheinungsbild eines Produkts, das sich vom bestehenden Formenschatz abhebt. Im Fall einer Marke ist das entscheidende Kriterium hingegen die Eignung der Form, die Funktion des Hinweises auf die betriebliche Herkunft zu erfüllen, wobei die Neuheit der Form in diesem Zusammenhang keine ausschlaggebende Bedeutung hat. Da sich die Prüfungskriterien für diese beiden Rechte grundlegend unterscheiden, wirkt sich somit der Umstand, dass die fragliche Form bereits als Geschmacksmuster eingetragen ist, auf die im Markenrecht vorgesehene Prüfung nicht aus.

(…) 42 Nach alledem hat die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall den Grundsatz des Vertrauensschutzes und den der fairen Zusammenarbeit nicht dadurch verletzt, dass sie die Klägerin nicht dazu aufforderte, ergänzende Nachweise beizubringen

(…) 47 Nach alledem ist die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt, dass die Klägerin nicht nachgewiesen hat, dass die Anmeldemarke durch ihre Benutzung in einem wesentlichen Teil der Gemeinschaft Unterscheidungskraft erworben hat.

Lees het arrest hier.

IEF 5076

U bent relevant

sunplus.gifGvEA, 15 November 2007, T-38/04, Sunplus Technology Co. Ltd tegen OHIM/ Sun Microsystems, Inc. (geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositieprocedure. Oudere nationale (Benelux) woordmerken SUN tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk SUNPLUS. De oppositie betreft klasse 9, kort gezegd computers & software. Gerecht corrigeert het OHIM enigzins, maar bevestigt de toewijzing van de oppositie. Benelux computergebruikers vormen het relevante publiek. Een samenvatting in citaten:

“31. In the present case, the opposition was initially founded on a number of earlier trade marks. The contested decision was based solely on the earlier trade mark, registered in the Benelux countries on 21 September 1993. The assessment must therefore be restricted to the territory of the Benelux countries. Given that the relevant goods are computer products, the relevant public is made up of producers in the information technology field or computer users, including those who assemble the component parts of their computer hardware themselves. As the parties accept, such a public must be considered likely to have an above average span of attention and level of understanding of English.

(…) 34. None the less, the Board of Appeal’s finding that the relevant goods are identical can only be partially upheld. Although some of the goods covered by the marks at issue are in fact identical, that cannot be said of all the goods at issue, and in particular of integrated circuits and electronic circuits. However, it is necessary to point out, first, that all the goods in dispute, including the integrated circuits and the electronic circuits covered by the trade mark application, belong to the information technology field. Secondly, all the goods covered by the trade mark application can be regarded either as ‘computer components’ or as ‘…electronic data carriers’, or as ‘computer accessories’ covered by the earlier trade mark. Consequently, it is possible, without calling in question the global assessment of the likelihood of confusion, to regard all of them as having, at the very least, a very high degree of similarity.

(…) 42. The English word ‘sun’, which is both the only word component of the earlier trade mark and the dominant component of the trade mark applied for, will be easily understood by the public targeted, all the more so as the concept of ‘sun’ is unexpected when used for computer products and it will therefore have a greater impact on the consumer, as the Board of Appeal correctly held. The visual differences noted cannot, in that regard, cancel out the immediate conceptual association between the two marks: on the contrary, they are likely by their very nature, to reinforce it. The enhancing term ‘plus’ is not distinctive in any way and could be viewed as a way of emphasising the word ‘sun’, which it characterises in this context. The same is true of the figurative component of the mark applied for, which could be perceived as a stylised sun. Furthermore, the fact that the term ‘sunplus’ does not appear in the dictionary and forms no part of everyday language does not in any way alter that finding.

43. In light of the foregoing, the Board of Appeal was fully entitled to hold that there is a high degree of similarity between the marks at issue at the phonetic and conceptual levels, and that that similarity is not cancelled out by the existing visual differences.

44. In view of the fact that there is a very high degree of similarity between the goods covered by the earlier trade mark and by the trade mark applied for (sometimes to the extent that they are identical), and given the phonetic and conceptual similarities between the two marks, the Board of Appeal was fully entitled to find that, in the present case, there is a genuine risk that the relevant public, notwithstanding the fact that it may be particularly attentive, might believe that the goods covered by those marks have the same commercial origin.”

Lees het arrest hier.

IEF 5075

Niet openbaar toegankelijk

steigerkop.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, HA ZA 04-1278, Scafom International B.V. tegen Wilhelm Layher Vermogens Verwaltungs- Gmbh.

Eiser Scafom heeft Layher gedagvaard om vernietiging te verkrijgen van het Nederlandse deel van een Europees octrooi van Layher over een aansluitkop voor steigerbuizen. Scafom betoogde dat het octrooi niet nieuw is op grond van, onder andere, openbaar voorgebruik. Daarnaast is het octrooi volgens Scafom onvoldoende duidelijk / niet-nawerkbaar en niet-inventief en zou het octrooi toegevoegde materie bevatten.

In reconventie heeft Layher een inbreukverbod gevorderd en een aantal nevenvorderingen geformuleerd. De rechtbank gaat in conventie aan ieder van de geldigheidsargumenten voorbij. Scafom heeft de inbreuk niet betwist en de rechtbank wijst in reconventie de inbreukvorderingen voor het grootste gedeelte toe.

Geldigheid. Layher maakte kennelijk gebruik van een bedrijf (Woeste) dat voor Layher de aansluitkoppen, waarin de uitvinding belichaamd was, voor haar produceerde. De rechtbank overweegt dat het feit dat medewerkers van Woeste voor de prioriteitsdatum toegang zouden hebben gehad tot die aansluitkoppen nog niet betekent dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden. Volgens de rechtbank vloeit de verplichting tot vertrouwelijke omgang met de kennis over de bewuste aansluitkoppen voort uit de rechtsverhouding tussen Layher en Woeste (opdrachtgever – opdrachtnemer). Dit geldt volgens de rechtbank eveneens voor medewerkers van bedrijven die weer door Woeste zijn ingeschakeld.

Ook het feit dat klanten voor de prioriteitsdatum toegang zouden hebben gehad tot het fabrieksterrein van Layher, kan niet tot de conclusie leiden dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden, omdat niet gebleken is dat deze klanten de aansluitkoppen in detail hebben kunnen bestuderen, zodat zij van de uitvinding kennis hebben kunnen nemen. Tot slot overweegt de rechtbank dat ook het produceren en verhandelen van de aansluitkoppen voor de prioriteitsdatum niet tot gevolg kan hebben dat de uitvinding openbaar toegankelijk is geworden. Layher heeft onweerspoken aangevoerd dat de aansluitkoppen slechts in gelaste toestand op de markt zijn gebracht en dat bij gelaste aansluitkoppen de uitvinding niet meer zichtbaar is.

De overige nieuwheidsargumenten worden, evenals het beroep op het gebrek aan inventiviteit, door de rechtbank afgewezen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Scafom dat de “grenzen” van een zinsnede uit de conclusie onduidelijk zouden zijn, aangezien Scafom volgens de rechtbank onvoldoende heeft duidelijk gemaakt wat zij met die stelling heeft bedoeld. Na een vergelijking van het verleende octrooi en de oorspronkelijke aanvrage concludeert de rechtbank dat het octrooi door de aanvrage wordt gedekt.

Inbreuk. Scafom heeft bij conclusie van antwoord erkend dat zij aansluitkoppen heeft verhandeld die voldoen aan de kenmerken van de hoofdconclusie van het octrooi. De rechtbank onderzoekt of de vorderingen van Layher voor toewijzing in aanmerking komen en wijst deze voor het grootste gedeelte toe. 

Lees het vonnis hier.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

IEF 5074

Indian Film

Rechtbank 's-Gravenhage 31 oktober 2007, KG ZA 07-1126. Stichting Indian Film and Music (Sifam) tegen Roshan Video- CD & DVD World c.s.

Handhaving en exploitatie van auteursrecht met betrekking tot Bollywoodfilms. Korte inleiding in filmexploitatierecht. Verschoonbaar verzuim ten aanzien van kostenveroordeling.

Gedaagden stellen voorop dat de vordering van Sifam bij gebreke aan een deugdelijke substantiering voor afwijzing gereed liggen (n.b. het vonnis geeft eerst een complete weergave van het lichaam van de dagvaarding, waarbij de voorzieningenrechter de nummering heeft aangebracht). Voorts is volgens gedaagden het gevorderde in de eerste alinea volstrekt onduidelijk. Niet duidelijk is wie de aangeslotenen zijn en duidelijk is met betrekking tot welke werken rechten worden gepretendeerd.

 

De rechtbank stelt dat degene die op eigen naam een vordering ter handhaving van verkregen exclusieve rechten wil instellen, zoals Sifam kennelijk voor ogen stond, bij dagvaarding in elk geval een zevental punten moeten stellen. Sifam heeft zeker op vijf punten daarvan nagenoeg niets gesteld. Dit wordt niet goedgemaakt door overgelegde producties, aldus de rechtbank. "Later, gelet op de door de voorzieningenrechter gestelde termijn te laat, heeft Sifam een groot aantal ongespecificeerde documenten, voornamelijk contracten, in het geding gebracht. (...) Uit de contracten kan niet worden afgeleid welke entiteit en waarom als producent met betrekking tot de filmtitels kan worden aangemerkt." Sifam heeft een en ander ook niet goedgemaakt ter zitting. Niet in beeld is gekomen om welke films het nu eigenlijk gaat. Derhalve worden de vorderingen afgewezen.

Sifam stelt nog dat gedaagden de kostenopgave ex artikel 1019 Rv te laat hebben gedaan. "Als regel dient de kostenopgave en een specificatie daarvan (kort) voor de zitting ter kennis van de wederpartij te worden gebracht, zodat de wederpartij de mogelijkheid heeft hierop te reageren. Gelet op die regel hebben gedaagden te laat hun kosten opgegeven. De voorzieningenrechter acht dit verzuim in dit geval evenwel verschoonbaar omdat eiseres geen gehoor heeft gegeven aan de uitdrukkelijke aanwijzing van de voorzieningenrechter in haar dagvaarding op te nemen dat partijen hun kostenopgaven uiterlijk 15 oktober (twee dagen voor de zitting, red. IEF) zullen doen." Sifam wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag.

Lees het vonnis hier.