IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 2649

Diverse publicaties

1- A.C. Lagemaat, M.L. Boonk, and M Briet, In: Recht in een virtuele wereld: juridische aspecten van massive multiplayer online role playing games, Chapter 2, pages 21-40. NVvIR, Elsevier, 2006. 

Vermogensrechtelijke aspecten. Mede vanwege het toegenomen economisch belang van online gaming en de verhandeling van virtuele objecten die door spelers worden gebruikt in online games, is het belang van de vraag welke juridische status die objecten hebben toegenomen. Lees hoofdstuk 2 hier

2- M.L. Boonk and DF Groenevelt, In: Recht in een virtuele wereld: juridische aspecten van massive multiplayer online role playing games, Chapter 5, pages 81-96. NVvIR, Elsevier, 2006. 

Internationaal Privaatrechtelijke aspecten van Virtuele Werelden. Het internet kent vele verschillende toepassingen, waarbij deterritorialisering en multinationalsering in meer of mindere mate optreden. Een virtuele wereld zoals een MMORPG is bij uitstek het voorbeeld van een internettoepassing  waarbij deze effecten zich in extreme mate doen gevoelen. Lees hoofdstuk 5 hier.

3- S.H. Bol, M.L. Boonk, W.-H. Hogerzeil, C.L.H. Netze-Ritsema, and M. Weij, In: Recht in een virtuele wereld: juridische aspecten van massive multiplayer online role playing games, Chapter 6, pages 97-112. NVvIR, Elsevier, 2006. 

Intellectuele eigendom. In de wereld van de virtuele computergames (MMORPG) gaat veel geld om (…)  Bij deze handel gaat het om spelkarakters (avatars) of andere spelattributen, zoals bijvoorbeeld een virtueel zwaard, een stuk land of kleding. Stel nu dat een van deze goederen een merknaam in zich heeft.  Lees hoofdstuk 6 hier

4- F.P. van Koppen. De vermogensrechtelijke status van de domeinnaam,  maandblad voor Vermogensrecht, augustus 2006.

De auteur verdedigt dat de relatief-recht-benadering de voorkeur verdient boven de aanname dat het domeinnaamrecht een recht sui generis is. Daarnaast is hij van mening de wetgever te zijner tijd een “domeinnaamwet” zou moeten invoeren, waarin de belangrijkste vermogensrechtelijke vraagstukken volgens de relatief-recht-leer geregeld worden. Lees het artikel hier

5- P.B. Hugenholtz, Annotatie bij HvJEG 6 februari 2003, C-245/00 (SENA/NOS), HR 28 mei 2004 (SENA/NOS) en HR 28 november 2003 (SENA/NKP). Verschenen in NJ 2006-374-376, p. 3617-3619.  Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 2648

De wederzijdse vorderingen

"Energiebedrijven Essent en Oxxio hebben hun ruzie over reclame-uitingen bijgelegd. Ze stonden vorige maand voor de rechter omdat Oxxio zich op zijn website ten onrechte zou profileren als het goedkoopste energiebedrijf met de beste service. Oxxio beschuldigde daarop Essent ook van onjuist reclame te voeren. De wederzijdse vorderingen zijn nu ingetrokken."

Lees hier meer (Reclamewereld).

IEF 2647

Ondertussen in Brussel

“The Socialist Members of  the European Parliament will next week table a motion in Strasbourg to scrap the McCreevy plan for a new Munich-based court system to oversee patent law. The system would be outside the reach of both the European Parliament and the Court of Justice.

The motion criticises Mr McCreevy’s support for a European Patent Litigation Agreement (EPLA), founded outside the scope of the EU institutions, as weakening EU democracy.   The MEPs claim creation of the EPLA would undermine judicial independence, increase litigation costs and expose small- and medium-sized businesses to greater risks.  

Lees hier meer.

IEF 2646

Aantrekkelijker

minfin.bmpPersbericht ministerie van Financiën: “Octrooibox aantrekkelijker. De octrooibox uit Werken aan Winst wordt aantrekkelijker. Voorkomen wordt dat een verlies op een octrooi slechts tegen het speciale lage tarief (10%) uit de octrooibox aftrekbaar is. Dit staat in een nota van wijziging die dinsdag naar de Tweede Kamer is gestuurd.. Het tarief van 10% wordt slechts van toepassing voor zover de opbrengsten de voortbrengingskosten overstijgen.

Tevens wordt een versoepeling voorgesteld voor ondernemers die inkomstenbelasting betalen. Een ondernemer die voldoet aan het zogenoemde urencriterium (een minimumaantal uren per jaar waarin hij als ondernemer optreedt) krijgt volgens de voorstellen uit Werken aan Winst de mkb-winstvrijstelling van 10%. In het jaar waarin de ondernemer zijn onderneming staakt, bijvoorbeeld door overlijden, zal hij soms niet voldoen aan het urencriterium. Door de aanpassing in de nota van wijziging kan hij in dat jaar toch de mkb-winstvrijstelling krijgen.

In de rentebox (waarin financieringswinst tegen 5% kan worden belast) worden meer keuzemogelijkheden voorgesteld. In de deelnemingsvrijstelling wordt een versoepeling opgenomen voor vastgoedbeleggingsdochters en voor deelnemingen die onder de 5%-grens zakken. Tenslotte zijn in de nota van wijziging overgangsregelingen opgenomen voor de afschrijving op kassen van tuinders en voor bestaande kleine deelnemingen in de deelnemingsvrijstelling."

Lees hier meer.

 

IEF 2645

Geen aanleiding

Kamerstuk 30633, nr. 6, 2e Kamer. Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen BVIE; Verslag, vastgesteld 18 september 2006.

Het onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de vaste commissie voor Economische Zaken geen aanleiding gegeven tot het stellen van vragen of het maken van opmerkingen.

De voorzitter van de commissie, De Haan, de griffier van de commissie, Tielens-Tripels

IEF 2644

Grote gelijkenis nodig

bih.bmpRechtbank Leeuwarden , 9 augustus 2005, LJN: AU7060. Boatimport Holland B.V. tegen gedaagde.

De handelsnaam Bootimport.nl kan bestaan naast de oudere handelsnaam Boatimportholland.nl.  Weinig spectaculaire uitspraak van ongeveer een jaar oud, vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl.
 
Het in de beide handelsnamen voorkomende woord "bootimport", dan wel "boatimport" is feitelijk slechts een beschrijving van de activiteit van de ondernemingen van partijen -te weten het importeren van boten- en heeft daarmee slechts een zwak onderscheidend vermogen. gedaagde heeft ook onweersproken gesteld -en met voorbeelden van internetsites onderbouwd- dat de naam "bootimport" een algemene en veelvoorkomende naam is voor bedrijven die boten importeren. In de handelsnamen is voor het overige een grote gelijkenis nodig, wil er verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 5 Handelsnaamwet te duchten zijn.

Behalve het woord "bootimport"/"boatimport" bestaat er echter geen enkele gelijkenis tussen de beide handelsnamen; bij de één zijn de (overigens eveneens weinig onderscheidende) woorden "Holland B.V." toegevoegd, terwijl bij de ander een duidelijke verwijzing naar een internetsite plaatsvindt door middel van de toevoeging ".nl". Voor zover partijen naast de Oudhuijzer 560 al hetzelfde type boten verkopen -hetgeen door gedaagde is weersproken- kan aan het voorgaande nog worden toegevoegd dat partijen verschillende vestigingsplaatsen en een andere categorie afnemers hebben.

Weliswaar heeft Boatimport Holland B.V. aangevoerd dat er daadwerkelijk verwarring tussen de beide ondernemingen heeft plaatsgevonden -zo zou een bestelling voor gedaagde bij Boatimport Holland B.V. terecht zijn gekomen- maar gedaagde heeft deze stelling gemotiveerd betwist, zodat in het kader van dit kort geding niet van de juistheid van die stelling kan worden uitgegaan. Met gedaagde is de rechtbank van oordeel dat de ter zitting getoonde logo's van partijen -die van Boatimport Holland B.V. bestaande uit een afbeelding van een speedboot en die van gedaagde uit een (andere) afbeelding van een speedboot in combinatie met een zwaardvis- zo verschillend zijn dat verwarringsgevaar niet te duchten is, ook niet in combinatie met de handelsnaam van partijen. De vordering zal dus worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2643

De gewraakte radiospot

hpn.JPGCollege Van  Beroep, 20 juli 2006, in het appel van MSD BV tegen de beslissing van de Reclame Code Commissie d.d. 20 juli 2006 in dossier 06.0242. (Met dank aan Klaas Bisschop, Lovells

Aardige uitspraak van het CvB  Ingegaan wordt op de vraag wanneer sprake is van reclame en op de vraag of indien in een radiospot wordt verwezen naar een website, beide bij de beoordeling van de zaak tezamen mogen worden genomen.

"In haar beoordeling van de in eerste aanleg ingediende klacht tegen de radiospot heeft de Commissie ambtshalve de website www.hoofdpiin.nl betrokken. Het College stelt onder verwijzing naar [eerdere]  uitspraken voorop dat de gewraakte radiospot met bijbehorende tag-on enerzijds en de website www.hoofdpijn.nl anderzijds onafhankelijk van elkaar bestaande uitingen zijn en als zodanig afzonderlijk van elkaar dienen te worden beoordeeld. Dat in de radiospot wordt verwezen naar de website leidt in beginsel en behoudens bijzondere omstandigheden waarvan te dezen niet is gebleken, niet tot het oordeel dat de website daarvan deel uitmaakt of anderszins bij de beoordeling van de radiospot moet worden betrokken.

De Commissie heeft vervolgens geoordeeld dat de radiospot door de verwijzing naar de website een reclame-uiting is voor producten van MSD.

De radiospot wijst op de problemen die hoofdpijn en migraine met zich mee kunnen brengen en op de mogelijkheid hoofdpijn of migraine te behandelen. In dit kader worden belangstellenden aangespoord de website www.hoofdpijn.nl te raadplegen. Nu in de radiospot niet over een geneesmiddel van MSD wordt gesproken, noch duidelijk wordt verwezen naar een geneesmiddel van MSD -de enkele verwijzing naar de website www.hoofdpijn.nl biedt in dat opzicht onvoldoende grond- kan -anders dan de Commissie heeft gedaan- niet worden geoordeeld dat de radiospot een reclame-uiting is voor goederen (door de Commissie aangeduid als “producten”) van MSD.

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld."

Lees de beslissing hier.

IEF 2642

Geen zoekmachine (2)

"Internetzoekgigant Google weigert de uitspraak van de Belgische rechter over het verbod op plaatsing van berichten uit Belgische Frans- en Duitstalige kranten op zijn website te plaatsen. Google noemt die eis ‘onnodig’ en ‘buiten proportie’."

Lees hier meer (Telegraaf). Eerdere berichten + vonnis hier.

IEF 2641

Grensoverschrijding

traphekje.JPGRechtbank ’S-Gravenhage, 21 september 2006, KG ZA 06-694. Bettacare Limited tegen H3 Products B.V. & Wedeka B.V. (Met dank aan Ruud van der Velden, Lovells). 

Goed nieuws voor iedereen die graag International-Cross-Border-Patent-Litigation-Practice zegt.

“4.18. Bettacare vordert een grensoverschrijdend inbreukverbod jegens H3 Products en Wedeka, twee in Nederland gevestigde vennootschappen. Zij stelt daartoe dat H3 naar het buitenland exporteert en meer in het bijzonder dat zij heeft aangetoond dat in ieder geval inbreuk wordt gemaakt in Duitsland. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.

4.19. Voldoende aannemelijk is geworden – en overigens geheel onweersproken gebleven – dat H3 Products ook (letterlijk) octrooiinbreuk heeft gemaakt in Duitsland. Op het specifieke punt van inbreuk in het buitenland is geen ander verweer gevoerd door H3 dan dat het arrest van het Hof van Justitie EG van 13 juli 2006 iz GAT/LuK mee zou brengen dat bij het voeren van een geldigheidsverweer naar Duits recht in kort geding de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen. Bettacare heeft dat gemotiveerd betwist.

4.20. Het verweer van H3 wordt verworpen. Uit genoemd arrest – dat betrekking had op een (Duitse) bodemprocedure en waar de onderhavige problematiek niet met zoveel woorden aan de orde is geweest – volgt naar voorlopig oordeel niet dat bij het voeren van een nietigheidsverweer in kort geding ten aanzien van het octrooi in het buitenland, zoals door H3 in deze procedure gedaan, de krachtens art. 2 EEX Verordening bevoegde Nederlandse voorzieningenrechter bevoegdheid zou verliezen wegens het bepaalde in art. 22 lid 4 EEX Verordening. Zoals al eerder in kort geding is uitgemaakt door deze rechtbank voorafgaand aan het wijzen van bedoeld arrest GAT/LuK, kan de voorzieningenrechter naar Nederlands recht in een geval als dit slechts een voorlopig oordeel geven in de vorm van een inschatting van de kansen van het betreffende nietigheidsverweer – of dat nu Nederlands recht of buitenlands recht betreft maakt in die zin geen verschil – waarmee het exclusieve veld van art. 22 lid 4 EEX in kort geding voor wat betreft buitenlands recht in beginsel niet wordt betreden, omdat niets definitiefs omtrent de geldigheid naar buitenlands recht wordt vastgesteld.

4.21. In beginsel is de Nederlandse voorzieningenrechter dan ook grensoverschrijdend bevoegd jegens deze Nederlandse gedaagden, hetgeen niet anders wordt door het het voeren van een nietigheidsverweer gebaseerd op het Duitse deel van EP 951. Niet is gesteld of gebleken dat in Duitsland een "kort geding"-achtige (litispendentie) of bodemprocedure (vgl. HR NJ 2002/563) aanhangig is en ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan een grensoverschrijdend verbod in het onderhavige geval moet worden afgewezen. Voor Duitsland kan dan ook een grensoverschrijdend inbreukverbod worden toegewezen jegens H3 Products en jegens Wedeka nu voldoende aannemelijk is geworden dat laatstgenoemde als producent van H3 Products in Duitsland inbreuk dreigt te maken, één en ander als nader geformuleerd in het dictum.

4.22. Overige grensoverschrijdende verboden worden alleen al afgewezen wegens schending van de stelplicht in kort geding.”

(Uitgebreidere bespreking van dit octrooirechtelijk geschil over kinderbarrières voor installatie in een doorgang of dergelijke (traphekjes) volgt).

Lees het vonnis hier.

IEF 2640

Enige opschudding

Website NUV: " Naar de mening van het NUV bieden evenwichtige auteurscontracten met een redelijke beëindigingregeling, zoals de modelcontracten voor literair werk, een solide basis voor de gewenste continuïteit van de exploitatie.

Er was enige opschudding ontstaan toen een auteur zijn contracten eenzijdig had opgezegd vanwege een verstoorde relatie en de rechter dat niet verbood zolang maar een opzegtermijn van een jaar in acht wordt genomen. Rechters blijken niet altijd oog te hebben voor de rol van de uitgever en de gebruiken in de branche. Dat onderstreept het belang van goede contracten. In Boekblad Magazine van 14 september 2006 geeft NUV-secretaris Michel Frequin lessen voor auteurscontracten."

Lees hier meer.