IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 2143

Te weinig creatieve elementen

Hof van Beroep Antwerpen, 2 mei 2006, 2005/AR/1565. N.V. Code tegen Mercis B.V. & Dick Bruna. (Met dank aan Joris Deene, Universiteit Gent)

 

Hoger beroep in de zaak Belgische Lijntje-zaak (eerdere berichten hier)

De eerste rechter verwierp het argument van (het inmiddel opgeheven) tijdschift Deng dat er sprake was van een parodie en ook in hoger beroep komt de rechter tot dezelfde conclusie. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelt dat de door Deng ingeroepen parodie onvoldoende verschillend is van het origineel, aangezien er door Deng te weinig creatieve elementen zijn toegevoegd om op zich een origineel werk uit te maken. Door de voorstelling van het onschuldige kinderfiguur Nijntje als gebruiker van verboden substanties wordt het levenswerk van Dick Bruna volgens het hof bovendien verminkt. De beweerde parodie beperkt zich immers niet tot een humoristische-kritische benadering van de auteursrechtelijke figuur maar tast door de denigrerende voorstelling de eer en de reputatie van Dick Bruna aan.

Interessant is het feit dat het hof van beroep het argument van de vrije meningsuiting terzijde schoof. Het in artikel 10 EVRM gewaarborgd recht staat de bescherming van de originaliteit van de wijze waarop een maker van een werk zijn ideeën uitdrukt niet in de weg. De auteurswet voorziet volgens het hof van beroep in een aantal uitzonderingen in het voordeel van de vrije meningsuiting, onder meer voor de parodie, doch deze uitzondering kon in deze zaak niet toegepast worden aangezien er sprake is van een slaafse kopie en niet om een parodie.

 

Lees het arrest hier.

IEF 2142

Belast met het beheer

Hof van Justitie EG, 1 juni 2006, zaak C-169/05. Uradex CVBA tegen RTD en BRUTELE.  

Uradex is een vennootschap voor collectief beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars. Uradex heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg in Brussel tot vaststelling dat de kabelmaatschappijen die lid zijn van de Beroepsvereniging van de radio- en teledistributie (RTD), en in het bijzonder  de Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE), door zonder haar toestemming en dus in strijd met de artikelen 51 en 53 van de wet de tot haar repertoire behorende prestaties van uitvoerende kunstenaars via de kabel door te geven, de naburige rechten schenden die Uradex beheert. Zij heeft eveneens gevorderd dat elk van de betrokken maatschappijen wordt gelast, de doorgifte via de kabel van die prestaties te staken.

De rechtbank wijst de vordering af. Het Hof van Beroep wijst de vordering gedeeltelijk toe en oordeelt dat BRUTELE de doorgifte van niet audiovisuele prestaties dient te staken wegens schending van de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaars die het beheer ervan aan Uradex hebben opgedragen. Uradex  stelt cassatie in en het Hof van Cassatie stelt de volgende prejudiciële vraag:

„Moet artikel 9, lid 2, van [de] richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, niet mag uitoefenen, daar zij alleen belast is met het beheer van de financiële aspecten van de rechten van deze rechthebbende?”

Het HvJ beantwoord de vraag in negatieve zin,  het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij is niet beperkt tot de financiële aspecten van deze rechten.

Artikel 9 („Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”) van richtlijn 93/83/EG luidt als volgt:

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.

2. Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging.

Het Hof overweegt dat op grond van artikel 9 lid 1 richtlijn rechthebbenden het recht op doorgifte enkel kunnen uitoefenen via een maatschappij voor collectieve behartiging. Indien een rechthebbende zijn rechten niet heeft overgedragen aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging, dan wordt deze maatschappij geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van deze rechthebbende (artikel 9 lid 2 richtlijn). Volgens het Hof brengt deze bepaling geen beperking aan voor wat betreft de omvang van het beheer:

"Derhalve volgt uit de formulering ervan niet dat een dergelijk beheer enkel betrekking zou moeten hebben op de financiële aspecten van de betrokken rechten, met uitsluiting van het recht op doorgifte"
Dit laat onverlet de mogelijkheid dat van een rechthebbende het recht op doorgifte over te dragen. In dat geval wordt de rechtsverhouding tussen hem en de maatschappij voor collectieve behartiging verbroken.

Lees het arrest hier. Eerder bericht hier.

IEF 2141

Lolbroek (3)

Rechtbank Utrecht, 1 juni 2006, KG ZA 06-525. Bavaria & K. tegen KNVB.

Kort reclamerechtvonnisje in de hier voorbesproken leeuwenhose-zaak.

"De KNVB moet supporters met een gekochte Leeuwenhosen (een promotieartikel van Bavaria in de vorm van een oranje broek) toelaten tot de stadions tijdens de oefeninterlands van het Nederlands elftal op 1 en 4 juni 2006. Bavaria mag op die dagen echter geen Leeuwenhosen of andere promotieartikelen aanbieden binnen een straal van 10  kilometer van het stadion. Dit is de uitspraak in een kort geding dat werd aangespannen door Bavaria tegen de KNVB."

Lees het vonnis hier.

IEF 2140

IJsco Ali

Rechtbank Breda, 31 mei 2006, gevoegde zaken 137008/HA ZA 04-1554 en 142555/HA ZA 05-256, Maras-IJs B.V. tegen Ali Genç / Ali Genç tegen Berkers (met dank aan Gino van Roeyen, Banning).

Uitgebreid vonnis in geschil tussen twee ijszaken, waarin een groot aantal IE-rechtsgebieden aan bod komen.
 
Maras houdt zich sinds 1992 bezig met de verkoop van ijs als entertainment. Dit omvat verschillende verkoopacts, zoals de Turkse IJsverkoper, de Italiaanse ijsverkoper en ijsverkopende clowns. Genç, die enige tijd bij Maras in dienst is geweest, begint in 1997 een Turkse ijszaak onder de naam IJsco Ali, waarbij ook optredens plaatsvinden waarin wordt gegoocheld en gejongleerd met Turks IJs.
 
Tussen partijen ontstaat vervolgens een geschil over het merk, de domeinnaam en handelsnaam 'IJsco Ali'. Eveneens in geschil is de vraag of Genç met zijn optredens inbreuk maakt op een auteursrecht op de opvoering van de shows van Maras, alsmede op het promotiemateriaal van Maras.


 
Genç wordt door de Rechtbank grotendeels in het gelijk gesteld. De rechtbank meent Maras inbreuk maakt op merk- en handelsnaamrechten van Genç en dat er geen sprake is van een merkdepot te kwader trouw van Genç. De merkinschrijving IJSCO ALI van Maras wordt doorgehaald en Maras wordt bevolen de domeinnaam ijscoali.nl aan Genç over te dragen.
 
Van een inbreuk op auteursrechten is volgens de rechtbank ook geen sprake. Partijen hebben wat de show betreft niet onderbouwd wat de geestelijke schepping is zodat dit punt buiten beschouwing wordt gelaten. Ook inbreuk op het promotiemateriaal van de shows, dat partijen over en weer stellen, wordt niet aangenomen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2139

Onafgebroken in de rechterbovenhoek

Rechtbank Amsterdam, 31 mei 2006, KG 06-944. Talpa Media Holding B.V. & Talpa TV B.V. tegen TV 10 B.V. (Met dank aan Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap).

Het gebruik zoals Talpa thans voornemens is van het cijfer 10 valt niet onder de reikwijdte van het in het vonnis van 2 juni 2005 opgenomen verbod, welk verbod is bekrachtigd in het arrest van het Hof Amsterdam van 15 oktober 2005.

In dat vonnis, van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2005, is het Talpa verboden de tekens TIEN, TV= TIEN, TV TIEN, TIEN =TV en TIEN.TV te gebruiken ter onderscheiding van haar televisiediensten of onderneming. In het onderhavige geding gaat het om de vraag of Talpa dwangsommen zal verbeuren indien zij het cijfer 10 gebruikt in een reclamecampagne die de strekking heeft televisiekijkers ertoe te bewegen om televisiezender Talpa te programmeren onder voorkeurstoets 10 van hun afstandsbediening.



Talpa wenst hiertoe het cijfer 10 in de rechterbovenhoek van het televisiescherm te tonen en slogans te gebruiken met de zinsnede “bij Talpa op 10”. 

Op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht wordt er vooralsnog van uitgegaan dat Talpa het cijfer 10 niet zal gebruiken ter onderscheiding van haar televisie- diensten dan wel haar onderneming. Daarvoor gebruikt Talpa het merk Talpa. Het cijfer 10 zal in de campagne steeds in combinatie met het logo en/of de naam van Talpa worden gebruikt. Ook indien het cijfer 10 onafgebroken in de rechterbovenhoek van het televisiescherm is te zien, wordt dit aangemerkt als uitsluitend beschrijvend gebruik van het kanaalnummer, nu ook het logo van Talpa onafgebroken in beeld is. Niet is komen vast te staan dat het cijfer 10 door Talpa zelfstandig wordt gebruikt ter onderscheiding van haar televisiediensten dan wel haar onderneming.

De voorzieningenrechter verbiedt TV 10 Talpa te verhinderen het cijfer 10 zoals afgebeeld in de  dagvaarding (10 in cirkel in rechterbovenhoek, zie afbeelding) en in slogans met de zinsnede “bij Talpa op 10”.

Lees het vonnis hier. Genoemde eerdere uitspraken hier.

(TV 10 heeft inmiddels aangekondigd in hoger beroep te gaan)

IEF 2138

Een courant gegeven

Rechtbank Tongeren, 22 mei 2006. VZW Cityparade tegen ACW Limburg (de griffie heeft de naam van de partijen in alcoholstift uitgedaan).

Vonnis over de vraag of het concept van een 'dance-parade' auteursrechtelijk is beschermd. Nee, zegt de voorzitter van de rechtbank, 'een evenement waarbij men met een stoet van wagens in het kader van een bepaald thema door een stad trekt langs een vastgestelde route, is een courant gegeven.' Het ingeroepen beeldmerk City Parade wordt helemaal niet door verweerder gebruikt en de vordering inzake de beweerde inbreuk op het merkrecht is dus ongegrond. Dreigende negatieve publiciteit is ook niet aangetoond.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2137

Het getorste reliëf

Gerecht van Eerste Aanleg, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim de Waele tegen OHIM

Heeft een vorm, die wordt gekenmerkt door het getorste reliëf in de vorm van een streng, onderscheidend vermogen voor darmen en charcuterie? Volgens het Gerecht niet: de aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie.

De Waele heeft een aanvraag ingediend voor een driedimensionale vorm voor onder meer klasse 18: "Darmen voor charcuterie". Na afwijzing wegens het gebrek aan onderscheidend vermogen heeft de kamer van beroep de beslissing ten dele herzien door te oordelen dat het aangevraagde merk wel onderscheidend vermogen heeft voor melkproducten.

De Waele bekritiseert het feit dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat, hoewel het relevante publiek bestaat uit professionelen, dit geen invloed heeft op de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk. Wat het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk betreft, is hij van mening dat de door hem gebruikte vorm van darmen voor charcuterie uniek is, en dat deze vorm bijgevolg de mogelijkheid biedt om zijn waren te onderscheiden van alle andere op de markt aanwezige waren en deze te identificeren. De Waele stelt dat de geclaimde vorm onderscheidend vermogen heeft, zelfs indien wordt aangenomen dat het doelpubliek ook de gemiddelde consument omvat.

Het Gerecht preciseert eerst "[...] dat geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen darmen zonder meer en „darmen voor charcuterie bestemd voor professionele afnemers”. Aangezien lege darmen voor charcuterie als zodanig geen levensmiddelen voor courant gebruik zijn, is de afnemer, of het nu gaat om een professionele charcuterieproducent dan wel om een particuliere persoon, noodzakelijkerwijs in zekere mate vertrouwd met de sector."

Ten aanzien van het relevante publiek oordeelt het Gerecht "[...] dat met betrekking tot verpakkingswaren is geoordeeld dat, ook al zijn het in beginsel professionelen en niet eindverbruikers in het algemeen die deze waren kopen, deze aankoop niettemin gebeurt met het oog op de latere verkoop van verpakte waren aan de eindverbruikers, en dat de perceptie door laatstgenoemden bijgevolg ook in aanmerking moet worden genomen. [...] Of een merk als merk van de verpakking dan wel als merk van de eindproducten wordt gebruikt, is een commerciële keuze van de houder van het merk, die kan veranderen na de inschrijving ervan, en dit mag de beoordeling of het teken als merk kan worden ingeschreven, dan ook op geen enkele wijze beïnvloeden."

Vervolgens gaat het Gerecht in op de vraag of de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat het het aangevraagde merk elk onderscheidend vermogen mist voor darmen van charcuterie, uitgaande van de perceptie door het relevante publiek. Deze perceptie is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk, omdat de gemiddelde consument niet gewend is om de herkomst van de waar bij gebreke van enige grafisch of tekstueel element af te leiden ui de vorm ervan of uit die van de verpakking. Onderscheidend vermogen zou dus moeilijker kunnen worden aangetoond. Volgens vaste jurisprudentie bezit de vorm van de verpakking van dergelijke waren slechts onderscheidend vermogen wanneer hij onmiddellijk kan worden waargenomen als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

Ten aanzien van de vorm stelt het Gerecht "[...] dat voor de beoordeling of de betrokken vorm van de darm door het publiek kan worden opgevat als een aanduiding van de herkomst van de waar, de door de uiterlijke verschijningsvorm van deze darm opgeroepen totaalindruk moet worden onderzocht. Zoals de kamer van beroep heeft verklaard, vormen nieuwe of originele elementen bovendien geen relevante criteria voor de beoordeling of een merk onderscheidend vermogen bezit, zodat een driedimensionaal merk niet op grond van originaliteit alleen kan worden ingeschreven. Het moet zich wezenlijk onderscheiden van de basisvormen van de betrokken waar die gewoonlijk in de handel worden gebruikt, en mag geen gewone variant van deze vormen zijn."

"Wat de in casu aan de orde zijnde vorm betreft, zij vastgesteld dat de door het merk opgeroepen totaalindruk wordt gedomineerd door de langwerpige vorm, en dat het getorste aspect ervan minder in het oog springt. Een langwerpige vorm is echter de meest gangbare vorm voor darmen en charcuteriewaren, zoals blijkt uit de voorbeelden die het BHIM heeft gegeven. Ook het oppervlak verschilt niet wezenlijk van de basisvormen die in de charcuteriesector worden gebruikt."

"De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren (zie in die zin arrest Henkel, reeds aangehaald, punt 49). De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen."

Tot slot: "Aangaande verzoekers argument dat volgens de rechtspraak de gemiddelde consument zich ervan bewust is dat de vorm van de verpakking van de betrokken waren wordt gebruikt als een aanduiding van de commerciële herkomst, behoeft slechts te worden vastgesteld dat het Gerecht in de door verzoeker aangehaalde rechtspraak geenszins heeft geoordeeld dat de eindverbruikers zich bewust zijn van de vorm van de verpakking van alle courante verbruiksgoederen, doch zijn beoordeling heeft beperkt tot de in geding zijnde waren. In casu is er echter geen enkele reden om aan te nemen dat de producenten van darmen of charcuterie ernaar streven, hun waren te onderscheiden door de vorm van de darmen, en dat de charcuterieproducenten en de consumenten daardoor in staat zijn, de vorm van de darmen en van de charcuterie als een aanduiding van herkomst te beschouwen. Dat argument dient dus te worden afgewezen."

Hieruit volgt dat de kamer van beroep artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 niet heeft geschonden. Het beroep wordt aldus verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 2136

Zie bericht hieronder

wembley
Dit is fragment nummer 147 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
'Ik droom dat ik terugben in mijn dorp, bij mijn familie,' zegt ze. 'Mijn zoon speelt met de andere jongens. Hij is vrolijk. Ik ga met de vrouwen naar de put. We halen water. Blijven langer dan nodig is, praten met elkaar over de mannen. Die zitten vanuit de schaduw van de grote boom naar ons te kijken. Zij lachen ook en zij praten over ons. Ik weet dat het geen droom is, het is een realiteit, alles is zoals het werkelijk is, behalve een ding: Gerben en ik zijn daar niet. We zijn hier.' Ze lacht, wil niet bedroefd lijken. Niemand wil bedroefd lijken. We lachen allemaal.

Ik wil haar opvrolijken. Neem een van de lange dunne pepers in mijn handen. 'Die heb ik gemist. De Nederlanders zijn zo rijk, maar het enige dat ze eten zijn hun slappe broodjes zonder smaak.'
'Wat mis je nog meer?' vraagt ze. Het is geen rare vraag, maar niemand heeft hem eerder gesteld. We missen allemaal dezelfde dingen, maar we hebben het er niet over.
wembley
Dit is fragment nummer 147 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.
'Ik mis mijn vrienden,' zeg ik. En Dioudi mis ik ook, voeg ik in gedachten toe. 'Thuis was ik nooit alleen. Manu, Geoffroy, Djembé; ze zijn er altijd. Bij de rivierbedding achter de markt, op de binnenplaats van het café van oom Tivu, aan de Avenue de la Grande Inondation. Je vond elkaar zo en dan zat je te praten tot de dag voorbij was. We deden niet veel, we praatten, we lachten, we droomden over wat we zouden doen als we in Europa waren. Hier zijn de mensen er nooit of ze zijn ergens mee bezig, hebben nooit tijd.' De enige die er altijd is, is Aleida, denk ik, maar die is nu met haar tipo tipo, haar Ba Ndibo.
Felice neemt een slok van haar thee. De tafels in het café zijn dunner en kleiner dan in de sportkantines die ik ken, de stoelen zijn van dunne gebogen buizen, bij onze thee krijgen we een heel klein koekje dat in een glimmend papiertje verpakt is. Een hap en het is weg. De serveerster heeft twee glazen heet water en een gevlochten mand vol papieren zakjes met thee voor ons neergezet. Felice heeft een paars zakje gepakt, ik een rode – thee die smaakt zoals het bed van Youssou ruikt.
'Hoe is het met Gerben?' vraag ik. De naam blijft bijna steken in mijn keel.
'Goed. Hij heeft het nog vaak over je. Hij wil voetballer worden, net als Wembley. Hij wil bij een echte club.'
'Ik ben mijn belofte niet vergeten. Ik leer hem voetballen. Beter dan hij kan leren bij een echte club. We gaan gewoon samen naar een park. De hele dag tegen een bal aan trappen is de enige manier om het te leren. Daar heb je geen trainer voor nodig, of gekleurde hesjes, of lichtmasten.'
Felice glimlacht, de zon in haar tanden. Haar lach is de lach van Dioudi, van elke mooie vrouw. Als ze lacht begrijp ik pas hoe lang ik alleen ben. Hoe lang geleden en hoe ver weg Dioudi is.

Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>

IEF 2135

Het gebruikelijke copyright

Richard Osinga, de schrijver die in zijn roman Klare Taal een van de hoofdpersonen liet zeuren “over de onredelijke vragen die ze bij het tentamen Intellectueel Eigendom gesteld hadden” (eerder bericht hier), heeft een oplossing gevonden voor de auteursrechtelijke bezwaren van zijn uitgever tegen een online cc-gelicentieerde publicatie van zijn nieuwe roman Wembley:  

“In januari deed ik het eindelijk: ik stelde voor om Wembley uit te geven met een Creative Commons licentie, in plaats van het gebruikelijke copyright. De licentie die ik voorstelde zou betekenen dat mensen het boek mogen kopiëren voor niet commerciële doelen. Het zou betekenen dat ik een PDF-versie van het boek op mijn site kon zetten en mensen die gratis konden downloaden en verder verspreiden. Ik schrijf om gelezen te worden en niet voor het geld. Dat is maar goed ook, want echt geld valt er ook niet mee te verdienen. Querido zei niet direct nee, maar ze wilde eerst een en ander uitzoeken. Het is er dus niet van gekomen deze keer. Er staat weer gewoon voorin (c) Richard Osinga, niets uit deze uitgave etc. etc.

Ik heb in overleg met Querido wel een andere manier gevonden om het boek online te publiceren (zou bij het overleg het citaatrecht ter sprake zijn gekomen?). Vandaag gaat 'Wembley pagina per pagina' van start, een actie waarbij weblogs een fragment van Wembley op kunnen nemen. Bij elk stuk zit een link naar het volgende fragment. Als genoeg mensen meedoen staat binnenkort het hele boek online.
Ik vind het zelf een hele leuke actie en ik hoop dat er veel weblogs meedoen. En ik zal proberen het volgende boek wel met een echt copyleft gepubliceerd te krijgen."

Lees hier meer.

IEF 2134

Eerst even voor jezelf lezen

Conclusie AG Huydecoper, Hoge Raad, 12 mei 2006, zaaknr. C05/098HR. Kruidvat Retail B.V. tegen Lancôme, Cacharel, LÓréal etc.

“Deze klacht ziet er aan voorbij dat aantasting van een werk zeer wel kan bestaan in ingrepen die de auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk zelf niet raken. De Memorie van Toelichting bij de wijzigingswet van 1972 noemt een verhelderend voorbeeld: publicatie van een werk in een vorm of omgeving “van min allooi” Een dergelijke publicatie hoeft aan het werk zelf niets te veranderen, maar levert toch aantasting op.

Men kan zich geredelijk voorstellen hoe, met name, werken van beeldende kunst kunnen worden “aangetast” door ingrepen die de trekken van het werk zelf ongemoeid laten, zoals het aanbrengen of veranderen van ontsierende coderingen op overigens “neutrale” oppervlakken van het werk(exemplaar).”

Lees de volledige conclusie hier

GvEA, 31 mei 2006, zaak T-15/05. Wim De Waele tegen OHIM.

Weigering vormmerk wokkelworst (afbeelding in arrest).

“De vorm waarvan verzoeker de inschrijving vraagt, wijkt derhalve slechts in zoverre af van de vormen die gewoonlijk in de betrokken sector worden gebruikt, dat het geometrische patroon ervan duidelijker uitkomt. Zoals de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, is het getorste aspect van de als merk aangevraagde vorm slechts wat meer geaccentueerd dan die van andere charcuteriewaren, en aangezien de overige kenmerken geenszins ongebruikelijk zijn, volstaat dat niet om de betrokken verpakkingsvorm een voldoende specifiek globaal aspect te verlenen waardoor de consument deze op ondubbelzinnige wijze zal opvatten als een aanduiding van de herkomst van de betrokken waren.

De aangevraagde vorm is dus een variant van de basisvormen voor charcuterie, zodat het relevante publiek, ook al bestaan er geen identieke vormen, niet zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid de door verzoeker verkochte darmen of de door hem verpakte charcuterie kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.”

Lees het arrest hier.