IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22589
6 mei 2025
Artikel

Online Update - Fictief makerschap na het ONB-arrest | dinsdag 13 mei 2025

 
IEF 22628
6 mei 2025
Artikel

Actualiteiten Privacyrecht | donderdag 22 mei 2025

 
IEF 9168

Op wezenlijk andere wijze

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 oktober 2010, HA ZA 07-3614, AGA Medical Corporation tegen Occlutech GmbH (met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Eerst even kort. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, IEF 7214) en veroordeelt AGA in de kosten. Verklaring voor recht dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Europese octrooi.

Letterlijke en equivalente inbreuk: 13.1 In de hiervoor in 4. en 5. genoemde septumafsluiters van Occlutecht ontbreken volgens Occlutech drie kenmerken: het zijn geen embolisatie-inrichtingen, er is geen klem,maar een las, en er zijn geen twee klemmen aan de einden. Slechts met dit laatste is AGA het eens: de Occlutech-inrichtingen hebben slechts één einde van de inrichting een klem. Nu de beschermingsomvang van het octrooi beperkt is tot medischeinrichtingen met aan elk einde een klem, maken de septumafsluiters van Occlutech geen letterlijke inbreuk, ook al zou de las aan het ene uiteinde als een klem worden opgevat

13.2 Er is ook geen sprake van equivalentie in het geval er bij de septumafsluiters van Occlutech één klem aanwezig is. De afsluitende werking aan het uiteinde van de septumafsluiters van Occlutech waar geen klem aanwezig is wordt op wezenlijk andere wijze tot stand gebracht dan met een klem die is aangepast voor het klemmen van de draden aan zulk een uiteinde. 

Nietigheid: 14. Aangezien geen inbreuk wordt gemaakt behoeft de voor de voorwaardelijke ingestelde vordering te beantwoorden nietigheidsvraag geen beantwoording meer.

Lees het arrest hier.

IEF 9167

Voorzien van het merk van een ander

Nike polsbandHoge Raad, 5 oktober 2010, LJN: BN9363, Strafzaak polsbandjes & riemen

Merkenrecht. Strafrecht. Art. 337 Sr. Invoer (op Schiphol, vanuit Thailand) van 89 polsbandjes en 12 riemen valselijk voorzien van een merk waarop een ander recht heeft (Nike & Mickey Mouse). Verweer dat de inbeslaggenomen polsbandjes niet vallen onder de klassen waarvoor het merk (Nike) is gedeponeerd en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid hoe de polsbandjes eruit zagen, is gelet op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen op toereikende gronden verworpen. De polsbandjes vallen gewoon onder de klasse ‘kleding’ van de merkregistratie van Nike.

Uitgebreide conclusie A-G Vegter. “De vraag of artikel 337, eerst lid, aanhef en onder b, Sr van toepassing is op waren die zijn voorzien van het merk van een ander dat die ander (slechts) voor een ander soort waren heeft gedeponeerd wordt in de literatuur uiteenlopend beantwoord. Ik geef een overzicht.” (…) Het is echter de vraag of het feit dat in de MvT bij de laatste wijziging van artikel 337 Sr bij de definitie in de Verordening wordt aangeknoopt betekent dat de strafrechtelijke bescherming van de merkgerechtigde is beperkt tot de (categorieën van) waren waarvoor het merk is ingeschreven. Het aangehaalde arrest van 6 februari 1996 dwingt ook niet tot de conclusie dat, voor zover hier van belang, slechts het invoeren van waren die zijn voorzien van een merk dat een ander voor de desbetreffende categorie waren heeft geregistreerd strafbaar is op grond van artikel 337, eerste lid, aanhef en onder b, Sr. Uit het feit dat het merk Le Papillon was gedeponeerd voor, kort gezegd, (ballet)kleding kon de politierechter uiteraard afleiden dat sprake was van een merk waarop een ander recht had. Maar dat wil niet zeggen dat dat niet zo was geweest als bijvoorbeeld valse Papillon-sportdrank op de markt zou zijn gebracht.”

Lees het arrest en de conclusie hier

IEF 9166

Het opvolgen van de instructies

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, KG ZA 10-1120, Safeway GmbH tegen Kedge Holding B.V

Octrooirecht. Indirecte inbreuk? Vervolg op eerdere uitspraken. Montage-instructie gebruikers. Er is ook sprake van indirecte inbreuk indien men weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen.

Safeway en Kedge houden zich bezig met de ontwikkeling en productie van zekeringsinrichtingen, dat wil zeggen inrichtingen om een verankering op een dak te maken waaraan een persoon die op dat dak werkzaamheden moet uitvoeren, een valbeveiliging kan bevestigen. Kedge is houdster van Europees octrooi EP 991 voor een zekeringsinrichting voor een valbeveiliging en van Europees octrooi EP 871 voor een object voorzien van een zekeringsinrichting voor een persoonlijke valbescherming. EP 871 is een afsplitsing van EP 991.

Safeway heeft twee soorten zekeringsinrichtingen ontwikkeld, genaamd Horb en Horb Twin. Bij vonnis van 10 maart 2010 heeft de rechtbank verklaard voor recht dat de Horb en de Horb Twin niet onder de beschermingsomvang van EP 991 vallen [IEF 8669]. Op 5 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter het door Kedge gevorderde verbod op grond van EP 871 op de verhandeling van de Horb en de Horb Twin toegewezen [IEF 9034].

Safeway heeft naar aanleiding van het kort geding vonnis de Horb en de Horb Twin aangepast. De aangepaste Horb en de Horb Twin noemt zij Horb Plus, respectievelijk Horb Twin Plus. Safeway is voornemens de Horb Plus en de Horb Twin Plus op de markt te brengen met een montage-instructie waarin het vastschroeven van de inrichting als verplicht wordt voorgeschreven. Safeway overweegt daarnaast een sticker op de metalen plaat aan te brengen met de vastschroefinstructie. Safeway vordert, kort gezegd, Kedge te bevelen zich tegen deze verhandeling niet te verzetten.

De voorzieningenrechter is met Kedge van oordeel dat Safeway geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen voor zover die zich richten tegen het optreden door Kedge op grond van EP 991, nu de rechtbank reeds voor recht heeft verklaard dat de Horb en de Horb Twin geen inbreuk maken op EP 991 en gesteld noch gebleken is dat het Hof op korte termijn mogelijk anders zal beslissen.

Wel bestaat een reële dreiging dat Kedge zal optreden tegen de Horb Plus en de Horb Twin Plus op basis van EP 871. Niet in geschil is dat Safeway geen directe inbreuk maakt op EP 871 omdat Safeway geen zekeringsinrichtingen bevestigt op objecten. Zij levert de zekeringsinrichtingen slechts. De discussie richt zich dan ook op de vraag of Safeway door verhandeling van de Horb Plus en Horb Twin Plus indirect inbreuk maakt.

In dit verband verschillen partijen ten eerste van mening over de beantwoording van de vraag of er sprake is van toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding als de Horb Plus en de Horb Twin Plus aan het dak worden bevestigd door de mat niet alleen te lijmen of smelten, maar ook aan het dakoppervlak vast te schroeven. De voorzieningenrechter is met Safeway van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Daarnaast verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de Horb Plus en Horb Twin Plus bestemd zijn voor bevestiging zonder het dakoppervlak te perforeren in de zin van conclusie 1 EP 871.

“4.10 Het betoog van Safeway dat het enkele bijsluiten van montage-instructies waarin staat dat de Horb Plus en de Horb Twin Plus moeten worden vastgeschroefd aan het dak, uitsluit dat die zekeringsinrichtingen bestemd zijn voor toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding, treft geen doel. Naar voorlopig oordeel is er ook sprake van indirecte inbreuk op EP 871 indien Safeway weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen en de Horb Plus en de Horb Twin Plus zullen bevestigen door de mat enkel te lijmen of smelten aan het dakoppervlak. Dat betekent, anders dan Safeway suggereert, niet dat haar in dat geval wordt verweten dat de gebruikers haar instructies niet opvolgen. Het verwijt is dan niet dat haar afnemers haar instructies niet opvolgen, maar dat zij producten verhandelt waarvan zij weet, of dient te beseffen, dat afnemers die, ondanks de montage-instructies, zullen gebruiken om inbreuk te maken op EP 871.”

Het enkele geven van een waarschuwing of instructie in een handleiding sluit niet uit dat de leverancier weet of dient te beseffen dat de producten bestemd zijn voor toepassing van de uitvinding in de zin van artikel 73 lid 1 ROW.

De voorzieningenrechter concludeert dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en in welke mate de gebruikers de instructies van Safeway zullen opvolgen. Gegeven het feit dat het in deze procedure niet Kedge is die een inbreukverbod vordert, maar Safeway is die een handhavingsverbod vordert, werkt die onduidelijkheid in het nadeel van Safeway. De gevraagde voorziening zal daarom worden afgewezen.

Matiging proceskosten tot EUR 20.000, gelet op het feit dat Kedge over deze techniek en octrooien al tenminste twee andere procedures heeft gevoerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 9165

Nijntje vs Kathy

O.a. De Telegraaf bericht: “Nijntje verkeert in staat van oorlog met haar Japanse tweelingzusje Kathy. Vanmorgen worden de Japanners die haar bedachten voor de Nederlandse rechter gesleept. (…) Sanrio, vooral bekend van Hello Kitty, produceert sinds vorig jaar wereldwijd speelgoed en kleding waarop het nagebootste konijntje staat. Daarmee schaden de Japanners Bruna financieel en schenden zij diens auteursrecht, vindt Bruna zelf. Sanrio werd al vaker gevraagd te stoppen met het kopiëren van Nijntje.”

IEF 9164

The fight against IPR infringements outside the borders

"In 2004, the European Commission adopted a Strategy for the Enforcement of Intellectual Property Rights (IPRs) in Third Countries [hier], aiming to reduce the level of IPR infringements beyond EU borders, in particular in countries where it has reached worrying proportions and is seriously harming EU right holders.

The replies to the questions below will be taken into consideration in order to allow DG TRADE to review its priorities in that area. In particular, combined with other sources of input, it will enable the Commission to update its list of "priority countries" (cf. "IPR Enforcement Report 2009" [hier]).

Since the purpose of this exercise is to focus on the fight against IPR infringements outside the borders of the European Union, this survey focuses on those non-EU countries which are the most relevant to the EU from a trade policy perspective (in particular, least-developed countries are not covered). Respondents should reply to one questionnaire per country. Replies can be provided for as many countries as deemed necessary, and will not be published individually.

Lees het volledige bericht hier.

IEF 9163

Aan het begin van de Herengracht

Adonna Alkema - Jesse Hofhuis'Het zoemde al even rond, maar een officiële aankondiging was tot nu toe uitgebleven. Hofhuis Alkema Advocaten is het nieuwe gespecialiseerde IE-kantoor van Adonna Alkema en Jesse Hofhuis. Het kantoor heeft zich gevestigd aan het begin van de Herengracht. 

Jesse Hofhuis (al enige tijd zelfstandig advocaat en voordien De Brauw Blackstone Westbroek) en Adonna Alkema (Stibbe, Klos Morel Vos & Schaap, co-auteur Kort Begrip) bieden naast de kennis en ervaring van de grote, gespecialiseerde kantoren ook alle voordelen van een klein kantoor. Zij beschikken beiden over een zeer ruime expertise in het intellectuele eigendomsrecht en aanverwante rechtsgebieden.
 
Zoals de website het stelt: “Hofhuis Alkema is gespecialiseerd in het intellectuele eigendomsrecht, het recht dat ziet op de bescherming van alles wat ooit als idee is begonnen. Of het nu gaat om de naam van een product of onderneming, een logo, vormgeving, een boek, beeldende kunst of een commercial - wij kunnen u bijstaan bij de ontwikkeling en bescherming van wat misschien wel het meest waardevolle bezit is van uw onderneming.”'

IEF 9162

Middels een overeenkomst

Staatscourant, Jaargang 2010, Nr. 15670( Regeling OCW-subsidies)

Artikel 10. In dit artikel is een voorwaarde opgenomen dat men voor het verkrijgen van subsidie moet meewerken aan het overdragen van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom (auteursrecht) middels een overeenkomst.

Lees de regeling hier.

IEF 9161

Is het zeker?

Kamervragen Tweede Kamer, Vraagnr. 2010Z14859. Vragen van het Lid Leijten (SP) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en het ministerie over het WK-Bid (Ingezonden 15 oktober 2010)

12. Kunt u, refererend aan uw antwoord over de zaak van de Bavariajurkjes, aangeven hoe de strafrechtelijke bepalingen in de ambush wetten - die toezien op namaak van merkartikelen en inbreuk op auteursrecht - zich verhouden tot het dragen van kleding dat van een concurrerend merk is? (6) Is het zeker dat voor dit soort reclame geen nieuwe wetten nodig zijn?

Lees alle vragen hier.

IEF 9160

Over de uitzending van flitsen van beeldmateriaal

Martijn van DamKamervragen Tweede Kamer, vraagnummer 2010Z14577. Vragen van het lid Van Dam (PvdA) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Justitie over de rechterlijke uitspraak over de uitzending van flitsen van beeldmateriaal van eredivisiewedstrijden door regionale omroepen (ingezonden 11 oktober 2010). [Vraag 6 ontbreekt – IEF]

Vraag 1 Bent u bekend met de uitspraak van de rechter – die afgelopen mei werd gedaan – over de uitzending van flitsen van beeldmateriaal van eredivisiewedstrijden door regionale omroepen? 1

Vraag 2 Welke gevolgen verbindt u aan de interpretatie van de rechtbank dat artikel 5.4 van de Mediawet de regionale omroepen wel het recht geeft flitsen op te vragen, maar dat dit artikel noch de beperkingen op de Auteurswet en de Wet op de Naburige Rechten hen het recht geven om deze beelden ook daadwerkelijk uit te zenden?

Vraag 3 Deelt u de mening dat het de bedoeling van de wetgever was dat omroeporganisaties die de beelden mogen opvragen, deze ook mogen uitzenden en dat artikel 5.4 anders een betekenisloos artikel is? Zo ja, gaat u de wetgeving dan aanpassen zodat omroeporganisaties de betreffende beelden ook mogen uitzenden?

Vraag 4 Welke gevolgen verbindt u aan de mening van de rechtbank dat ook de nieuwsexcepties op de Auteurswet een wel zeer beperkte uitleg geeft, namelijk dat een nieuwsmedium op basis van die excepties slechts nieuws mag verslaan met beelden die men zelf heeft geregistreerd of met beelden die worden overgenomen uit andere nieuwsprogramma’s, maar niet uit programma’s die een ander doel nastreven dan het verslaan van het nieuws?

Vraag 5 Deelt u de mening dat in het huidige tijdperk van veel verschillende (soorten) media en veel verschillende soorten programma’s die allemaal in potentie nieuws kunnen opleveren, de mogelijkheden van nieuwsprogramma’s om dat nieuws met gebruik van beelden te verslaan zo wel zeer beperkt worden?

Vraag 7 Deelt u de mening dat dit in potentie een risico betekent voor de vrije nieuwsgaring?

Vraag 8 Wordt dit risico veroorzaakt door de inhoud van onze wetgeving of door de inhoud van de Europese richtlijn?

Vraag 9 Bent u bereid de Kamer nader te informeren, bijvoorbeeld per brief voorafgaand aan de behandeling van de mediabegroting, over de belemmeringen die het auteursrecht nu kennelijk oplevert voor de vrije nieuwsgaring en de stappen die u zou kunnen nemen om die belemmeringen weg te nemen?

Lees de kamervragen ook hier.

1 Zaaknummer 285 245, rolnummer KG ZA 10-332 , 12 mei 2010

IEF 9159

De grafische gebruikersinterface

HvJ EG, 14 oktober 2010, conclusie A-G Bot in zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA)  tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië)

Auteursrecht. In de onderhavige zaak wordt het Hof gevraagd de omvang van de door richtlijn 91/250/EEG(2) aan computerprogramma's verleende auteursrechtelijke bescherming te verduidelijken. (…) De vragen hebben meer bepaald betrekking op de grafische gebruikersinterface ('die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid,' dat wat je ziet, kort gezegd) van een computerprogramma. Deze interface beoogt, zoals verder zal blijken, een interactieve band tussen het programma en de gebruiker ervan te creëren. Hij maakt een intuïtiever, vlotter gebruik van het programma mogelijk, bijvoorbeeld door op het scherm bepaalde iconen of symbolen te tonen.

De zaak betreft de afwijzing door het ministerie van Cultuur van een vergunning (aangevraagd door de BSA) voor het collectief beheer van vermogensrechtelijke auteursrechten op computerprogramma's. Het ministerie heeft met name opgemerkt dat de wet inzake het auteursrecht enkel de doel- en de broncode van een computerprogramma beschermt, maar geenszins de grafische gebruikersinterface.

'Het probleem van de verwijzende rechter in de onderhavige zaak is dat de richtlijn het begrip computerprogramma niet definieert.'  De verwijzende rechter vraagt zich af of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van dit programma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en aldus wordt beschermd door het op computerprogramma's van toepassing zijnde auteursrecht. Bovendien stelt de verwijzende rechter de vraag aan de orde of het tonen van een dergelijke interface tijdens een televisie-uitzending een mededeling van een werk aan het publiek is in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG(3).” De A-G is van mening dat een grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt en aldus niet valt onder de rechtsbescherming die computerprogramma's genieten.

(…) 75. Het is moeilijk om vast te stellen of een grafische gebruikersinterface oorspronkelijk is, aangezien de meerderheid van de samenstellende elementen ervan een functioneel doel dient, namelijk het gebruik van het computerprogramma vereenvoudigen. Bijgevolg kunnen deze elementen noodzakelijkerwijs slechts op een beperkt aantal wijzen worden uitgedrukt, aangezien deze uitdrukking – zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt(29) – wordt bepaald door de technische functie die deze elementen vervullen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de muis die over het scherm beweegt en waarmee men een commandoknop kan aanklikken om een opdracht uit te voeren, of voor het rolmenu dat verschijnt wanneer een tekstbestand wordt geopend.

76. In dergelijke gevallen lijkt niet te zijn voldaan aan het oorspronkelijkheidscriterium, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren zodanig beperkt zijn dat de idee samenvalt met de uitdrukking ervan. Indien de interface toch als oorspronkelijk zou kunnen worden beschouwd, zou dit tot gevolg hebben dat aan bepaalde ondernemingen op de markt voor computerprogramma's een monopolie werd toegekend, waardoor de ontwikkeling en de innovatie op deze markt aanzienlijk zouden worden afgeremd, hetgeen zou ingaan tegen de doelstelling van richtlijn 2001/29.(30)

(…) Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nejvyšší správní soud te antwoorden als volgt:

„1)  De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's en geniet dus niet de door deze richtlijn geboden bescherming.

2) Wanneer de grafische gebruikersinterface een eigen intellectuele schepping van de maker is, geniet hij auteursrechtelijke bescherming als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

3) Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien de interface hierdoor zijn hoedanigheid van werk in de zin van artikel 2, sub a, van deze richtlijn verliest.”

Lees de conclusie hier.