IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 22269
2 oktober 2024
Artikel

VU leergang Intellectueel eigendomsrecht

 
IEF 22264
2 oktober 2024
Uitspraak

Zekerheidsstelling van procedurele kosten

 
IEF 10985

Kan leiden tot driedubbel toezicht

Platform Makers, reactie Wetsvoorstel Toezicht CBO's, 2 maart 2012.

Na de reacties van VOI©E [IEF 10974] , nog een reactie op de amendementen 20, 21 en 22. Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

(...) naar onze mening recht gedaan te worden aan het privaatrechtelijke karakter van het auteurs- en naburig recht: centraal staan de individuele rechten van auteurs en uitvoerend kunstenaars. Van groot belang is dat bij de aansturing van het beleid van CBO’s het primaat bij de betreffende groepen rechthebbenden ligt. Wij vinden dat auteurs en uitvoerend kunstenaars, ook bij collectieve vertegenwoordiging van (delen van) hun rechten, zoveel mogelijk controle moeten behouden over de wijze waarop dit gebeurt. In het bijzonder willen wij daarom reageren op de amendementen 20, 21 en 22 die op het wetsvoorstel zijn ingediend.

(...) preventief toezicht op tarieven, naast een geschillencommissie en de mogelijkheid van een gang naar de rechter kan leiden tot driedubbel toezicht; een situatie die zowel onredelijke maatschappelijke kosten kan creëren als de bewegingsvrijheid en concurrentiepositie van het nationale collectief beheer te zeer zal (kunnen) hinderen.

Reactie op amendement 20 (...)
Het Platform Makers stelt daarom voor het College minimaal enige beleidsvrijheid toe te kennen om per geval te bepalen of één factuur gewenst is.

Reactie op amendement 21 (...)
Daarnaast merken wij op dat preventief toezicht op tarieven, naast een geschillencommissie en de mogelijkheid van een gang naar de rechter kan leiden tot driedubbel toezicht; een situatie die zowel onredelijke maatschappelijke kosten kan creëren als de bewegingsvrijheid en concurrentiepositie van het nationale collectief beheer te zeer zal (kunnen) hinderen. Wij verwijzen op dit punt mede naar onze eerste reactie op het concept wetsvoorstel (https://www.platformmakers.nl/data/file/3/86.pdf).

Tot slot achten wij het opnemen van onderscheid tussen commercieel versus niet-commercieel gebruik in de Toezichtwet, zoals voorgesteld in het amendement, principieel onjuist. Dit zou kunnen leiden tot een verkapte invoering van het ‘fair use’ beginsel, een discussie die naar de mening van het Platform Makers op het niveau van het auteursrecht zelf en niet in het kader van de Wet Toezicht gevoerd dient te worden.

Reactie op amendement 22 (...)
Alle CBO’s hebben in de afgelopen jaren in overleg met het CvTA in hun statuten opgenomen dat hoogte van en het beleid rondom sociaal-culturele gelden elk jaar door de jaarvergadering van de betreffende CBO dienen te worden goedgekeurd. Wij pleiten voor behoud van die essentiële bevoegdheid van rechthebbenden. De geïncasseerde gelden behoren immers toe aan de makers; het is aan hen over de verdeling en/of besteding van hun gelden te beslissen.

 

IEF 10984

Royalty's als resultaat uit overige werkzaamheden

Hof 's-Hertogenbosch 9 december 2011, LJN BV7604 (Belanghebbende X tegen Belastinginspecteur Limburg).

Ontvangen royalty’s in Nederland belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Belanghebbende heeft in de jaren 1990 tot en met 1992 postdoctoraal wetenschappelijk onderzoek verricht in Engeland. Daar waar belanghebbende onderzoek verrichtte [red. in't arrest A genoemd] werd van alle werknemers en 'visiting workers' verlangd dat zij een verklaring ondertekenden waarin zij afstand deden van eventuele octrooien of patentrechten voortvloeiende uit hun werk. De door belanghebbende ontvangen bruto bedragen worden in het arrest genoemd, oplopende tot 2,1 miljoen euro per jaar.

Eerst bepleit belanghebbende dat er geen oorzakelijk verband is tussen de door hem ontvangen bedragen en de verrichte werkzaamheden, omdat hij geen afdwingbaar recht had op de royalty's. Vervolgens stelt belanghebbende dat het Verenigd Koninkrijk heffingsbevoegd is. Er volgt discussie over de uitzondering op het heffingsrecht dat toekomt aan de woonstaat; het vaste inrichting of vast middelpunt-principe. Dat faalt eveneens, omdat het moet gaan om recht op de zaak uit hoofde waarvan royalty's verschuldigd zijn dat tot het beroepsvermogen behoort. Van dat recht had belanghebbende reeds afstand gedaan.

In citaten:
4.9. Belanghebbende bestrijdt het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de door hem ontvangen bedragen en de door hem bij A verrichte werkzaamheden. Hij acht redengevend, dat hij, naar hij stelt, geen (afdwingbaar) recht had op die bedragen. Hij stelt dat sprake is van een discretionaire bevoegdheid van (de betrokken projectleider bij) A, die jaarlijks bepaalde wie, en tot welk bedrag, betalingen zou ontvangen. Hij stelt tevens dat hij bedragen heeft ontvangen die betrekking hebben op octrooien, aan de totstandkoming waarvan hij in het geheel niet heeft meegewerkt. Dat betekent, aldus belanghebbende, dat de door hem ontvangen bedragen niet aan die werkzaamheden kunnen worden toegerekend en het ondersteunt, zo stelt hij, zijn opvatting dat er geen, dan wel onvoldoende, causaal verband bestaat tussen zijn werkzaamheden en de door hem ontvangen baten. Hij verwijst voorts naar een opinie van advocaat David Rainford, die expert op het gebied van de Patent Act 1977 zou zijn, en die te kennen geeft dat belanghebbende als 'inventor' geen rechtens afdwingbare rechten op royalty's zou hebben, nu hij de afstandsverklaring heeft ondertekend (zijnde een overeenkomst in de zin van artikel zeven, lid 2 b van de Patent Act 1977). Uitsluitend werknemers die 'inventor' zijn, zouden namelijk een afdwingbaar recht op royalty's hebben ten aanzien van door hen gedane uitvindingen, maar belanghebbende was geen werknemer. 4.13. Artikel 12, eerste lid, kent het heffingsrecht voor royalty's toe aan de woonstaat. Het derde lid introduceert een uitzondering op deze regel, en luidt als volgt.

4.9.1. Het Hof verwerpt belanghebbendes standpunt. Naar het oordeel van het Hof vinden de door belanghebbende ontvangen bedragen hun enige oorzaak in de door hem bij A verrichte werkzaamheden.

4.9.2. De vraag of belanghebbende juridisch afdwingbare rechten had jegens A op betalingen, kan in het midden blijven. De stukken van het geding - in het bijzonder de afstandsverklaring, de e-mails aan belanghebbendes gemachtigde, en de brieven van A aan belanghebbende zelf - tonen aan, dat A belanghebbende beschouwde als rechthebbende, dat wil zeggen als een der personen die - hetzij als 'inventor', hetzij anderszins - met zijn werkzaamheden heeft bijgedragen aan de totstandkoming van een profijtbrengend octrooi, of in ieder geval als iemand die, in verband met zijn bij A verrichte werkzaamheden, verdiende een deel van de opbrengsten te ontvangen. Daarin ligt de oorzaak van de betalingen door A aan belanghebbende.

4.13. (...) De bepaling van het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing, indien de uiteindelijke gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een van de Staten, in de andere Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht op de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vast middelpunt behoort. In dat geval zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

4.14. Belanghebbende stelt, dat de laboratoria van A te D en de destijds door hem in het Verenigd Koninkrijk gehuurde woning als vast middelpunt kwalificeren. Voor de door belanghebbende verdedigde toepassing van artikel 12, derde lid, van het Verdrag is, naast de aanwezigheid van een vast middelpunt in het Verenigd Koninkrijk, tevens vereist, dat het recht op de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, tot het beroepsvermogen van dat vast middelpunt behoort. Aan die laatste voorwaarde is niet voldaan, zodat reeds om die reden belanghebbendes beroep op deze bepaling wordt verworpen.

IEF 10983

Aansluiten bij gestelde licentievergoeding

Ktr. Rechtbank Arnhem 29 februari 2012, LJN BV7587 (eiser tegen ATC Beveiligingstechniek B.V.)

Auteursrecht. Naamsvermelding. Gewone licentievergoeding. Een artikel van de Telegraaf inclusief foto daarbij is door ATC overgenomen op eigen site. Dit is gebeurd zonder de naamsvermelding over te nemen. De [eisende partij] vordert uiteindelijk op dit punt 150 % van de gederfde licentievergoeding, begroot op een bedrag van € 395,00. De kantonrechter overweegt dat de algemene voorwaarden van de NL Fotografenfederatie nimmer overeengekomen is, maar omdat er wel schade is deze op grond van 6:97 BW te begroten. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding aan te sluiten bij de gestelde licentievergoeding ad €225. Voor het ontbreken van een naamsvermelding zal de kantonrechter eenzelfde bedrag toekennen.

De overige verweren van ATC (foto had geen toegevoegde waarde, de bron ‘Telegraaf’ is vermeld, de foto is na het eerste verzoek van [eisende partij] direct verwijderd en de website is maar een paar keer bezocht) leiden niet tot een ander oordeel (zie r.o. 4.8).

In citaten:

4.4.  Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding voor het onrechtmatig publiceren van de foto overweegt de kantonrechter als volgt.

Naar het oordeel van de kantonrechter staat als niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken vast dat [eisende partij] enige schade heeft geleden doordat ATC De Foto zonder zijn toestemming en naamsvermelding heeft gepubliceerd. ATC heeft de hoogte van de gevorderde schade betwist. Zij heeft onder meer gesteld dat de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie waar [eisende partij] zich op beroept nimmer zijn overeengekomen. De kantonrechter is het met ATC eens dat de door [eisende partij] gestelde algemene voorwaarden inderdaad niet gelden op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat wel vast staat dat enige schade is geleden ziet de kantonrechter aanleiding om de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW.

Daarbij ziet de kantonrechter, ondanks het gegeven dat de algemene voorwaarden van [eisende partij] niet rechtstreeks van toepassing zijn, aanleiding om aan te sluiten bij de door [eisende partij] gestelde licentievergoeding van € 255,00 voor publicatie van De Foto. Weliswaar heeft ATC de hoogte van dit bedrag betwist, maar, zonder toelichting die ontbreekt, acht de kantonrechter deze enkele betwisting onvoldoende om tot de conclusie te komen dat dit bedrag onredelijk hoog is. Het verweer van ATC dat het gebruik van een foto in de praktijk € 6,00 kost (hetgeen [eisende partij] heeft betwist), maakt voorgaand oordeel niet anders, omdat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het door ATC aangehaalde voorbeeld gelijk gesteld kan worden met onderhavige publicatie.

Lees het vonnis hier (LJN, schone pdf).

IEF 10982

Gereduceerd tarief -schattenderwijs vastgesteld

Rechtbank Amsterdam 29 februari 2012, HA ZA 10-2895 (D tegen S)

Auteursrecht en persoonlijkheid van D. tegenover de impliciete toestemming tot gebruik van foto door S. op haar website. Nu S. het model heeft voorzien van gratis kunstnagels, heeft in zoverre ook S. bij gedragen aan het creatieve resultaat van de foto.

De rechtbank overweegt dat gebruik van foto's op flyers en op een banner niet zonder toestemming mocht, daarmee staat schending van de auteurs- en persoonlijkheidsrecht van D vast. Van de in het tussenvonnis gegeven bewijsopdracht is afgezien, noch is er op andere wijze bewijs geleverd, zodat als vaststaand moet worden aangenomen dat de foto voor commerciële doeleinden is gebruikt zonder toestemming.

Omdat eerder aanvullende toestemming is geweest tot het gratis commercieel mogen gebruiken van de foto op een busje, eigen website en voor visitekaartjes, acht de rechtbank het waarschijnlijker dat D een gereduceerd tarief -schattenderwijs vastgesteld op 50% van de tarieven op grond van de Richtprijzen fotografie 2009- in rekening gebracht zou hebben, indien op voorhand toestemming zou zijn gevraagd. De rechtbank acht het bewezen dat D als professioneel fotograaf kon worden aangemerkt: de overlegde voorbeelden wijzen niet in de richting van amateurfotografie.

De hoogte van de schadevergoeding (gederfde licentievergoeding) €229,50 voor de banner, €109 voor de flyers. Voorts voor de naamsbekendheid een aparte schadevergoeding ad €1.043,50. En tot slot veroordeling in de proceskosten ad €8.350,93.

Leessuggestie: 2.5 - 2.7 en 2.12.

Op andere blogs:
Internetrechtspraak wiki

IEF 10981

i-DEPOT is elektronische handtekening

Wist u dat u met het i-DEPOT een bewijs heeft dat aan de hoogste juridische eisen voldoet? Het pdf-bestand is namelijk verzegeld met een elektronisch certificaat dat geheel conform is aan Europese Richtlijn 1999/93/EG over elektronische handtekeningen. Dit elektronische certificaat garandeert de echtheid van de uitgever. Dat is in het geval van het i-DEPOT uiteraard van groot belang, want het BBIE is de enige officiële instantie die dit bewijsmiddel levert. Het certificaat garandeert verder de integriteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens.

Het feit dat het i-DEPOT conform is aan de Europese Richtlijn heeft tot gevolg dat het i-DEPOT als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures wordt toegelaten in alle 27 landen van de Europese Unie! En om die reden, zeer waarschijnlijk ook in niet-Europese jurisdicties.

IEF 10980

DAB logo = digitale uitzending?

RCC 13 februari 2012, dossiernr. 2011/01181 (Skyradio; DAB logo = digitale uitzending?)

Collectief merk en reclamerecht. Ten onrechte voeren van het DAB-logo. Strijd met de waarheid. In een TV-reclame wordt met :"hippe radio's en het DAB logo ten onrechte gesuggereerd dat Sky Radio digitaal uitzendt via Digital Audio Broadcasting (hierna: DAB).

“Digital Audio Broadcasting” ziet op digitale uitzending van radioprogramma’s, als alternatief voor analoge uitzending via de ether. De adverteerder heeft meegedeeld dat op dit moment in Nederland slechts de publieke radiozenders via DAB te beluisteren zijn. Sky Radio heeft pas sinds september 2011 een vergunning heeft om via DAB uit te zenden, maar zendt niet digitaal uit. De RCC doet een aanbeveling omdat deze aanduiding in strijd met de waarheid is, zij het slechts een korte tijd in de uiting.

RCC:

Voor zover deze aanduiding betreffende digitale uitzending van radioprogramma’s -zij het kort- in de onderhavige uiting is vermeld, terwijl Sky Radio weliswaar een vergunning heeft om digitaal uit te zenden, maar dat nog niet doet, acht de Commissie de uiting in strijd met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Het verweer dat in de uiting ook is vermeld: “Sky Radio 101 FM” en dat uit de toevoeging “101 FM” volgt dat het gaat om een etherstation en niet om een station dat te ontvangen is via DAB, ziet eraan voorbij dat deze vermelding niet ongedaan maakt dat op een aantal displays ten onrechte “DAB” is vermeld en doet daarom aan het voorgaande niet af.   

Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC [red. waarheid]. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

IEF 10979

Wederom amendement ter vervanging ex ante toezicht NMa

Gewijzigd amendement van het lid verhoeven ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 13 wijziging wet collectief beheer, Kamerstukken II 2011-2012, 31 766, nr. 23.

In navolging van de amendementen van IEF 10909, en de aanvulling en vervanging IEF 10964, tot slot vlak voor de stemming van vandaag is amendement nr. 23 ingediend ter vervanging van nr. 13 over het invoeren van ex-ante toezicht op tarieven en tariefstijgingen en het onderbrengen van dit toezicht bij de NMa.

Toelichting

De indiener wil met dit amendement ex ante toezicht invoeren op zowel tarieven als tariefstijgingen en dit beleggen bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Het aanhangige wetsvoorstel verscherpt op zichzelf ook het preventief toezicht op tarieven, maar beperkt dit enkel tot tariefstijgingen en beperkt dit verder tot de vraag of deze «buitensporig» zijn (via artikel 2 tweede lid). De huidige tarieven zijn hiermee voor het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA) een gegeven. Er is wel enige vorm van toetsing achteraf via artikel 22 (via een geschillencommissie of rechter), maar dit is beperkt uitgewerkt. Hier wordt enkel verwezen naar «auteursrechtelijke billijkheid».

Het Europees Hof van Justitie heeft gesteld dat tarieven niet enkel getoetst hoeven te worden via internationale tariefvergelijkingen. Er is een duidelijk criterium in het uitgangspunt dat gevraagde royalty’s door een Collectieve Beheersorganisatie (CBO) in een redelijke verhouding moeten staan tot de economische waarde van de door deze economische geleverde prestatie*. Een vergelijkbare aanbeveling is gedaan door het WODC*.

De indiener brengt dit tot uitdrukking door de reikwijdte van de preventieve toetsing op drie manieren aan te passen. Ten eerste wordt het toezicht op de tarieven in een nieuw vierde lid bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit belegd. Ten tweede wordt de toetsing verruimd tot de tarieven als zodanig en is deze niet langer beperkt tot tariefstijgingen. Ten derde wordt de toetsingsmaatstaf verruimd door naast de toetsing aan de criteria van art. 2 ook een toetsing aan de economische waarde toe te voegen, zoals voorgesteld door het WODC en gehanteerd in de Europese rechtspraak en daarnaast een algemene, aan de economische en juridische context gerelateerde redelijkheidstoets (vijfde lid, onderdeel c).

Nadere criteria voor de door de NMa te hanteren toets kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt. Volledigheidshalve is duidelijk gemaakt dat dit toezicht mede de standaardvoorwaarden omvat.

De hier voorgestelde aanscherping van het preventief toezicht sluit aan bij de bevinding van de NMa uit 2007 dat een meer specifieke vorm van tarieftoezicht wenselijk zou zijn, waarbij volgens de NMa gedacht kan worden aan het schriftelijk laten goedkeuren door een toezichthouder van het wijzigen van tarieven en/of het vaststellen van tarieven door een CBO.

Tot slot wil de indiener graag benadrukken dat geen afbreuk wordt gedaan aan de door de regering van belang geachte zelfregulering.* Immers, uitgangspunt blijft dat het College alleen de eenzijdige vaststelling van tarieven door beheersorganisaties toetst, en deze zullen eerst dan aan de orde zijn wanneer de in art. 3 c bedoelde overeenkomsten met representatieve organisaties niet worden gesloten.

IEF 10978

Te houden aan grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, zaaknr. 200.084.596/01 (OrbusNeich tegen Boston Scientific Scimed/Medinol)

Uitspraak ingezonden door Ruud van der Velden, Hogan Lovells.

Zie eerder Hof (IEF 9915) en Rb IEF 9209 en HR LJN BG7412.

Octrooirecht. Tussenarrest in stent-zaak over Europees Octrooi inzake een ballonkatheter. Voegingsincident bij het hof na cassatie levert geen onaanvaardbare vertraging op. Wel is dient zij zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing.

3.3. Thans dient eerst de vraag te worden beantwoord of voeging of tussenkomst mogelijk is in een procedure na cassatie en verwijzing. In het midden kan blijven of tussenkomst (in dit geval) mogelijk zou moeten worden geacht, nu het hof van oordeel is dat de primair gevorderde voeging toelaatbaar is. De goede procesorde verzet zich daar niet tegen, nu de gevoegde partij zich, evenals de partij aan wiens zijde zij zich voegt, heeft te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing. Het moge verder zo zijn dat het incident als zodanig tot vertraging heeft geleid, zoals Boston Scientific betoogt, maar toelating van eiseressen sub 2. en 3. als gevoegde partij levert geen verdere vertraging op, althans niet een zodanige vertraging dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht, ook niet nu het een geding na verwijzing betreft. In dat verband is van belang dat eiseressen sub 2. en 3. Na toelating als gevoegde partij zullen doen wat Medinol had kunnen doen of kan doen wanneer zij alsnog verschijnt, namelijk betogen dat ook de B3-versie van het Keith octrooi nietig is.

Conclusie
4. p grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de eiseressen sub 2 en sub 3 verlangde voeging moet worden toegestaan. Zij hebben daarbij een gerechtvaardigd belang, dat zwaarder weegt dan de door Bosten Scientific aangevoerde belangen bij afwijzing. Zoals het hof in rov 3.3. heeft overwogen, leidt het toestaan van voeging niet tot een onaanvaardbare vertraging. Bij die stand van zaken kunnen de overige door OrbusNeich aangevoerde argumenten waarom voeging (dan wel tussenkomst) moet worden toegestaan onbesproken blijven.

IEF 10977

Football Dataco: Kalenders van voetbalkampioenschappen (arrest)

HvJ EU 1 maart 2012, zaak C-604/10 (Football Dataco e.a. tegen Yahoo UK Ltd e.a.) - dossier - persbericht

Prejudiciële vragen van Court of Appeal England & Wales. In navolging van Conclusie AG, zie IEF 10679.

Rechtsbescherming van databanken. Kalenders van voetbalkampioenschappen. Auteursrecht en richtlijn 96/9/EG. In het geval van een kalender van voetbalwedstrijden wordt het vaststellen van alle elementen van de afzonderlijke wedstrijden als het creëren van de gegevens beschouwd.

Uit't persbericht: A football fixture list cannot be protected by copyright when its compilation is dictated by rules or constraints which leave no room for creative freedom. The fact that the compilation of the list required significant labour and skill on the part of its creator does not justify, in itself, it being protected by copyright

Antwoord, voor de vragen zie onder:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende rechtsbescherming van databanken dient aldus te worden uitgelegd dat een „databank” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn ingevolge deze richtlijn auteursrechtelijk wordt beschermd indien de keuze of de rangschikking van de erin opgenomen gegevens een oorspronkelijke uiting is van de creatieve vrijheid van de maker ervan; het staat aan de nationale rechter dit na te gaan.

Bijgevolg:
– zijn de intellectuele inspanningen en deskundigheid die zijn aangewend bij het creëren van deze gegevens niet relevant om vast te stellen of deze databank voor die auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt;
– is het te dien einde irrelevant dat de keuze of de rangschikking van deze gegevens al dan niet een toevoeging van een wezenlijke inhoud aan deze gegevens met zich brengt, en
– kunnen de voor de samenstelling van deze databank vereiste aanzienlijke inspanningen en deskundigheid op zich geen grond opleveren voor een dergelijke auteursrechtelijke bescherming indien daarbij geen blijk wordt gegeven van originaliteit bij de keuze of de rangschikking van de in deze databank opgenomen gegevens.

2) Richtlijn 96/9 dient aldus te worden uitgelegd dat zij, onder voorbehoud van de overgangsregeling van artikel 14, lid 2, ervan, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die aan onder de definitie van artikel 1, lid 2, ervan vallende databanken auteursrechtelijke bescherming biedt onder andere voorwaarden dan deze van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

Vraag 1.
Wat dient in artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9/EG betreffende de rechtsbescherming van databanken, te worden verstaan onder ‚databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen’, in het bijzonder
a) moeten de intellectuele inspanning en de deskundigheid van het creëren van gegevens daarvan worden uitgesloten?
b) omvat ‚de keuze of de rangschikking’ ook het toevoegen van een wezenlijke inhoud aan een reeds bestaand gegevensitem (zoals het vastleggen van de datum van een voetbalwedstrijd)?
c) vereist de ‚eigen intellectuele schepping van de maker’ meer dan aanzienlijke inspanningen en deskundigheid van de maker, en, zo ja, welke?

Vraag 2.
Staat de richtlijn in de weg aan andere nationale auteursrechten op databanken dan die welke daarin worden voorzien?

Op andere blogs:
1709blog (Football Dataco ruling: if no creative freedom, no copyright -- despite the skill and effort)
Curia (persbericht)
IE-Forum (‘Football Dataco’ rekent ook af met ‘Technip’)
IPKat (Database defeat for Dataco)
IViR (Annotatie onder Hof van Justitie EU 1 maart 2012, zaak C-604/10 (Football Dataco Ltd e.a. / Yahoo! UK Ltd e.a.) NJ 2012, 433, p. 4928-4937)
KluwerCopyrightBlog (Football Dataco: skill and labour is dead!)
LeidenLawBlog (The Dutch ‘geschriften­bescherming’ after the ECJ’s Football Dataco decision)
Mediareport (EU Hof in Football Dataco: streep door geschriftenbescherming van databanken)
SCL (Judgment in Football Fixture Copyright Case)

Eerder en ná Conclusie AG:
Art & Artifice (Originality or author's own intellectual creation? What is the legal test for copyright subsistence in photographs?)
IPKat (A matter of Opinion -- or are we all agreed? AG advises in Football Dataco case)
KluwerCopyrightBlog (Databases: sui generis protection and copyright protection)

IEF 10976

Welkom In Onze Buurt (staking executie)

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 februari 2012, LJN BV7359 (Miecmarketing/premium solutions tegen Buurt & Co)

Staking van executie ná IEF 10009.

Staking executie van het format. Auteursrechten vormgeving. Buurt & Co heeft een format ontwikkeld dat zij exploiteert onder de naam BuurtKadoos (hierna: het BuurtKadoos-format). Een onderdeel van het BuurtKadoos-format betreft een doos met vouchers van ondernemers (hierna: de BuurtKadoos), die per post aan nieuwe bewoners in een bepaalde regio wordt gezonden voor advertentie- en acquisitiedoeleinden. Buurt & Co heeft met succes bij de voorzieningenrechter een inbreukverbod tegen de Welkom In Onze Buurt-format van Miec Marketing gekregen.

Miec Marketing legt uit dat niet volledig aan het vonnis is voldaan, aangezien er 119 WIOB-overeenkomsten zijn gesloten en in de opgave vermelding was 118 overeenkomsten. Dit is een dermate geringe afwijking dat geen dwangsommen zijn verbeurt. En Buurt & Co heeft niet direct nadat zij bekend geworden met dit feit dat de opgave niet volledig is geweest Miec Marketing aangesproken en zo het bedrag aan dwangsommen heeft laten oplopen.

Geringe overtreding Uit strijdige verklaringen omtrent de 119e WIOB-overeenkomst volgt - zo de voorzieningenrechter - dat de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet heeft opgezegd en is het afnemer [A] niet verteld dat het om een ander marketingproduct gaat dan de WIOB-doos bij het aangaan van de overeenkomst. Aldus is er geen sprake van een geringe overtreding van het gebod.

Bekendheid Het is niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder bekend was met de onvolledigheid van de opgave, omdat zij op de genoemde datum pas beschikte over de ondertekende WIOB-overeenkomst.

Conclusie Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor de door Miec Marketing c.s. gevorderde staking van de executie en daardoor evenmin voor de door haar gevorderde (terug)betaling van eventueel reeds verbeurde dwangsommen en van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.

4.7.  Met in achtneming van het vooromschreven toetsingskader is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat de overtreding van het gebod zodanig gering is dat alle omstandigheden in aanmerking genomen geen dwangsommen zijn verbeurd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. Duidelijk is dat de verschillende door partijen overgelegde verklaringen over de gang van zaken met betrekking tot de niet vermelde overeenkomst strijdig met elkaar zijn. Indien de verklaring van [A] van 2 februari 2012 juist is, dan heeft [A] (anders dan Miec Marketing stelt) de overeenkomst met betrekking tot de WIOB-doos niet opgezegd en is [A] op 30 juni 2011 niet verteld dat het nieuwe stuk dat hij moest ondertekenen betrekking had op een ander marketingproduct dan de WIOB-doos. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat Miec Marketing c.s. per vergissing de overeenkomst van 9 juni 2011 niet in de opgave heeft vermeld. Dan is de overtreding van het gebod naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet zo gering van aard dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet leiden tot toewijzing van de ingestelde vordering(en). Dit alles leidt tot het voorlopig oordeel dat Miec Marketing c.s. - gelet op de verklaring van [A] en de gemotiveerde stellingen van Buurt & Co (zie 4.5.) - voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een geringe overtreding van het gebod sprake is. Reeds hierom moeten de gevraagde voorzieningen worden afgewezen. De strekking van het gebod in het vonnis van 27 juli 2011 biedt voor een ander oordeel geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis het gevorderde gebod tot het verstrekken van de opgave immers toegewezen met het oog op het zwaarwegende belang van Buurt & Co bij die informatie voor het bepalen en beperken van haar schade (zie 2.3.). Door het ontbreken van de besproken overeenkomst in de opgave is het met het gebod beoogde doel niet (volledig) bereikt. Het feit dat Buurt & Co de schadebegroting in de bodemprocedure om haar moverende redenen (onzekerheid met betrekking tot de juistheid van de opgave) niet primair op de opgave baseert, brengt hierin geen verandering.


4.11.  Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat de Buurt & Co eerder dan op 25 november 2011 beschikte over de door [A] ondertekende WIOB-overeenkomst. Daarmee is dus ook niet aannemelijk geworden dat Buurt & Co eerder dan deze datum bekend was met de onvolledigheid van de opgave. Miec Marketing c.s. stelt dat [A] tegenover [B] heeft verklaard dat een medewerker van Buurt & Co maximaal twee maanden na 10 juni 2011 de overeenkomst van hem heeft ontvangen. Zij verwijst ter zake naar de als productie 6 overgelegde e-mail van [B] van 29 december 2011 waarin hij daarover aan de heer [D] bericht: “Ook heeft hij (rb: [A]) mij in het gesprek verteld toen ik hem nader toelichtte over het omvang van de rechtszaak dat de mensen van de buurtkadoos de kopie van het origineel wiob contract wat hij nog in het bezit had ,een of maximaal twee maanden later na het cancelen dus 10-06-2011 van het contract bij hem hadden opgehaald dus ergens in juli of augustus 2011.” Deze verklaring wordt echter weersproken in de van de zijde van Buurt & Co als productie 9 overgelegde verklaring van haar medewerker de heer [E] van 3 februari 2012. Hij verklaart ter zake: “Voor zover nodig, bevestig ik u dat ik degene ben geweest die namens Buurtkadoos contact heeft gehad met meneer [A]. Dat was niet in juli of augustus 2011 (toen werkte ik nog helemaal niet voor Buurtkadoos), maar op 25 november 2011. Ik heb de documenten die ik van meneer [A] had gekregen doorgezonden naar mijn werkgever en ik begrijp dat die op zijn beurt alle stukken weer door heeft gestuurd naar onze advocaten.” Nu Buurt & Co de stellingen van Miec Marketing c.s. gemotiveerd heeft betwist, de inhoud van de door beide partijen overgelegde stukken strijdig met elkaar is en nadere bewijslevering onder andere door het horen van getuigen in het kader van dit kort geding niet mogelijk is, staat thans niet vast dat Buurt & Co eerder dan 25 november 2011 het bewijs in handen heeft gekregen van de onvolledigheid van de opgave. Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die meebrengen dat Buurt & Co in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar executiebevoegdheid, gaat de voorzieningenrechter voorshands uit van de rechtmatigheid van de executie.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)