IEF 22275
3 oktober 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Phillips/Remington

 
IEF 22267
3 oktober 2024
Uitspraak

Schadevergoeding toegewezen voor inbreuk auteursrechten persfotografen

 
IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 10102

Geen bezwaar treft doel

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2011, LJN BR5471 (Lako Kennels tegen TROS)

In navolging van IEF 2088 Schadestaatprocedure, schadevaststelling deskundigenbericht naar aanleiding van €505.579,- met wettelijke rente vanaf van 24 mei 2004, de dag van de onrechtmatige uitzending van het door Tros uitgezonden televisieprogramma Radar.

Lako Kennels stelt onder meer dat Tros onrechtmatig heeft gehandeld door Lako Kennels te kwalificeren als één van de meest beruchte en malafide hondenhandelaren in Nederland. Dit terwijl aan die kwalificatie geen gedegen onderzoek van Tros ten grondslag ligt en geen hoor en wederhoor is toegepast.

2.20. Nu geen van de door Lako Kennels c.s. en Tros tegen het deskundigenbericht opgeworpen bezwaren doel treft, worden de conclusies van de deskundige integraal overgenomen en maakt de rechtbank deze tot de hare. Dit brengt met zich dat de schade aan de zijde van Lako Kennels c.s. ten gevolge van de onrechtmatige gedragingen van Tros wordt vastgesteld op de EUR 296.989,-- (2004 tot 2008) en EUR 208.590,-- (2009-2014), totaal EUR 505.579,--. Dit bedrag is toewijsbaar, alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 24 mei 2004.

IEF 10101

Aparte wet om spookfacturen te tackelen

Kamervragen (zonder antwoord) aan minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over spookfacturen, Kamerstukken II 2010/11, nr 2011Z16248.

In navolging van artikel in FD door Bas Kist, IEF 10077.

Vraag 1 Bent u bekend met het probleem van spookfacturen zoals wordt vermeld in het artikel «Pak gesjoemel met spookfactuur aan»?1

Vraag 2 Zijn er bij de overheid klachten binnengekomen van bedrijven (merkhouders) met betrekking tot dit probleem? Zo ja, hoeveel klachten zijn dit en kunt u aangeven welke maatregelen en/of acties u hierop hebt ondernomen?

Vraag 3 Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat merkregistratiefraudeurs in Nederland een paar maanden na een civiele procedure weer opduiken onder een andere naam om zo hun kwalijke praktijken voort te zetten? Deelt u de mening dat dit niet wenselijk is en derhalve dient te worden voorkomen?

Vraag 4 Bent u bekend met het feit dat in de kleine lettertjes op de achterzijde van de spookfactuur valt te lezen dat het eigenlijk om een offerte gaat en niet om een factuur? In ons strafrecht is bepaald dat er in deze vorm geen sprake is van bedrog in strafrechtelijke zin. Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat fraudeurs op dergelijke wijze onder hun straf kunnen uitkomen?

Vraag 5 Vormt dit bericht voor u aanleiding om maatregelen te nemen zodat ondernemers zich beter kunnen wapenen en fraude beter kan worden besteden? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6 Bent u bekend met het feit dat België sinds kort zelfs een aparte wet heeft die dergelijke misleidende registraties in niet-officiële registers expliciet strafbaar stelt? Bent u van mening dat dit voor Nederland ook een geschikt instrument zou zijn om dit probleem te tackelen? Zo nee, waarom niet?

IEF 10098

Geen geld voor broodnodige pilotplants

Hof Arnhem 29 juli 2011, LJN BR3465 (appellant tegen curator Canopus N.V. en Ceramic Oxides International B.V. tegen curator Canopus N.V.)

Als randvermelding. Octrooirecht. Hebben de bestuurders van de failliete naamloze vennootschap hun taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement? Vennootschap is opgericht met het doel om een aantal octrooien te exploiteren in samenwerkingsverband met derden. Er was geen geld hadden om te investeren in de broodnodige pilotplants. Strijd en aansprakelijkheid met oprichtingsakte, 2:138 BW en 2:9 BW niet aangenomen (zie r.o. 4.29).

4.28 (...) Volgens de curator speelden bij het besluit om voornoemde licentieovereenkomst te ontbinden de volgende belangen een rol:
(i) het belang van Canopus om haar rechten ter zake het vermarkten van de octrooien van COI te behouden;
(ii) het belang van [appellant sub 2] en COI dat het recht om de octrooien van COI te mogen vermarkten weer door COI werd verkregen, zodat [appellant sub 2] geen bemoeienis meer van derden had te verduren bij het vermarkten van de door hem bedachte technologie.
Deze belangen zijn door de curator in zijn antwoordconclusie na enquête nader toegelicht. Naar het oordeel van het hof heeft de curator evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou blijken dat [appellant sub 2] zich niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben er voldoende aan gedaan om de octrooien geëxploiteerd te krijgen en pas toen dat niet lukte en de activiteiten van Canopus bij gebrek aan financiële middelen zijn stilgelegd, is de licentieovereenkomst tussen COI en Canopus ontbonden. Bij die stand van zaken kan niet gezegd worden dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zich in redelijkheid niet in staat mochten achten tot het scheiden van het belang van Canopus en het persoonlijk belang van [appellant sub 2], te weten het kunnen vermarkten van de octrooien (maar nu) via COI.

4.29  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat, nog daargelaten of er wel een Raad van Commissarissen was benoemd, niet aangetoond is dat door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is gehandeld in strijd met artikel 17 lid 2 van de oprichtingsakte. Vervolgens zal onderzocht moeten worden of [appellant sub 2] en [appellant sub 1] anderszins een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De curator heeft, als gezegd, op grond van hetzelfde feitencomplex als in het kader van aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 2:138 BW is aangevoerd, gesteld dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op de voet van artikel 2:9 BW een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet naar behoren vervullen van hun bestuurstaak.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder op grond van artikel 2:9 BW (slechts) aansprakelijk worden gesteld als hem een ernstig verwijt treft. Of aan dit verwijtbaarheidscriterium is voldaan moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. De curator heeft zijn stelling dat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:9 BW onderbouwd met dezelfde argumenten die hij aan zijn vordering uit hoofde van artikel 2:138 BW ten grondslag heeft gelegd. Deze door de curator gestelde en door het hof reeds behandelde feiten en omstandigheden leveren, mede op grond van hetgeen het hof in het kader van de beoordeling ten aanzien van de vordering ex artikel 2:138 BW heeft overwogen, niet een ernstig verwijt aan [appellant sub 2] en [appellant sub 1] op en kunnen derhalve niet tot aansprakelijkheid ingevolge artikel 2:9 BW leiden.

Lees de uitspraak hier (link / pdf)

IEF 10406

Kartonnen huisje geen vormgevingserfgoed

Rechtbank 's-Gravenhage 17 augustus 2011, HA ZA 10-4102 (X tegen Hajo Marketing BV)

Henkes verhandelt onder de handelsnaam ‘DAAAK’ een kartonnen speelhuisje voor kinderen. Hierop rust een sinds 2005 geregistreerd modelrecht. Hajo Marketing heeft in 2010 speelhuisjes in Nederland op de markt gebracht. Eerder (2004) heeft Langley een wit kartonnen speelhuisje geregistreerd als modelrecht, de rechtbank meent dat de beperkte ontwerpvrijheid die door Hajo Marketing is gesteld voldoende gemotiveerd en onderbouwd is weerlegt. Het Langley huisje wordt door Hajo marketing vormgevingserfgoed genoemd, maar heeft onvoldoende gemotiveerd dat het eigen karakter ontbreekt en wordt niet toegelaten tot het horen van hoogleraar vormgevingsgeschiedenis.

Hajo Huisje maakt inbreuk vanwege identieke verhoudingen die niet functioneel zijn bepaald. De maatvoering van de voor- en achtergevels en de schuine daken wordt niet bepaald door de maximale door TNT gehanteerde maten voor verzending voor een bepaald tarief, Hajo Marketing komt derhalve ontwerpvrijheid toe.

Staking inbreuk op Gemeenschapsmodelrecht in de Gemeenschap, door registeraccountant gecontroleerde opgave, vernietiging onder last van dwangsom €5.000, schadevergoeding en proceskostenveroordeling ad €5.025,77.

 

4.7. Uit de modelinschrijving van het Langley huisje blijkt dat het gaat om een wit kartonnen speelhuisje met een enigszins overhangend dak, vier muren met – gezien de wijze van opvouwen – dezelfde breedte, een deur onder één van de schuine dakdelen en aan twee zijden één raam, waarin telkens twee ‘kozijnen’ zijn uitgespaard met luiken die naar de zijkant opengeklapt kunnen worden. Het Daaak huisje wijkt daarvan af in de zin dat de dakranden aansluiten op de bovenranden van de muren, de dakdelen zijn voorzien van kijkgaten en klepluiken en de voor- en achtergevels veel minder breed zijn dan de zijmuren. Verder heeft het Daaak huisje een vrij spits puntdak. Daarnaast wordt het Daaak huisje gekenmerkt door afgeronde hoeken van de ramen en deuren en het gebruik van halfronde uitsparingen als deur- en raamgrepen. Met name door het spitse, niet overhangende dak en de afwijkende verhoudingen van de gevels en muren, wekt het Daaak huisje een andere algemene indruk dan het Langley huisje, ondanks het feit dat het in beide gevallen om een wit kartonnen speelhuisje gaat. Daarmee wijkt de algemene indruk van het Daaak huisje voldoende af van het vormgevingserfgoed, om over een eigen karakter te kunnen beschikken.

4.8. Gezien het feit dat Henkes de stelling van Hajo Marketing dat de ontwerper van kinderspeelhuisjes slechts een beperkte ontwerpvrijheid heeft, gemotiveerd en onderbouwd heeft weerlegd, alsmede het feit dat Hajo Marketing alleen het Langley huisje als vormgevingserfgoed heeft genoemd, beschouwt de rechtbank de stellingen van Hajo Marketing ter zake het ontbreken van eigen karakter onvoldoende gemotiveerd om Hajo Marketing toe te laten tot het door haar gedane bewijsaanbod ter zake het ontbreken van een eigen karakter door middel van (onder meer) het horen van een hoogleraar vormgevingsgeschiedenis.

4.9. Gezien de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het Daaak huisje een eigen karakter bezit in de zin van artikel 6 GModVo.

4.13. Hajo Marketing heeft nog gesteld dat de identieke verhoudingen van beide huisjes het gevolg zijn van functionele eisen. De maatvoering van beide huisjes zou zodanig zijn gekozen dat een huisje in opgevouwde staat exact binnen de maximale maten valt die TNT hanteert bij verzending voor een bepaald tarief. Daargelaten de vraag of die eigenschap een functie van technische aard vervult, verklaart dat echter hoogstens de overeenstemming van de grootste vlakken, de twee zijmuren. De maatvoering van de voor- en achtergevels en de schuine daken wordt daardoor niet bepaald en daarin had Hajo Marketing derhalve ontwerpvrijheid die tot andere vormen en verhoudingen van het gehele huisje had kunnen leiden. De slotsom is dan ook dat het Hajo huisje een inbreuk vormt op het Gemeenschapsmodelrecht van Henkes op het Daaak huisje.

IEF 10097

Bloeistimuleringsmiddelen

Rechtbank Arnhem 13 juli 2011, LJN BR5069 (Vitaplant b.v. tegen middenweg b.v. / G. van Steekelenburg en Zn B.V.)

Als randvermelding, in navolging van IEF 9181 en 9240. Octrooirecht. Complexe serie gevoegde over wanprestatie van een (heterogeen) groeistimulator, misvormingen door gebruik hiervan, het niet betalen, door de rechter gewijzigde overeenkomsten in het octrooirecht. Is binnen bekwame tijd geklaagd over het niet voldoen aan de overeenkomst van bloeistimuleringsmiddelen? In de ene zaak wordt het bewijs van tijdig klagen wel geleverd geacht, in de gevoegde zaak niet. In eerstgenoemde zaak wordt verder geprocedeerd over de deugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel, in laatstgenoemde zaak volgt eindvonnis.

Vervolg op: Rechtbank Arnhem 28 april 2010, LJN BM6383 (Vitaplant B.V. tegen 't nieuw bos holding / middenweg b.v. e.a.)

Eiseres vordert van verschillende gedaagden (kwekers) betaling van facturen die betrekking hebben op leveranties van bloeistimuleringsmiddelen tegen een bepaalde prijs per plant of liter. Rechtbank geeft een antal bewijsopdrachten.

LJN BR5069 3.11.  Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of het bloeistimuleringsmiddel aan de overeenkomst beantwoordde. Middenweg heeft bij conclusie na enquête bepleit dat de rechtbank terugkomt van haar bindende eindbeslissing onder 24 van het vonnis van 28 april 2010. Vitaplant heeft bij haar conclusie na enquête – het laatste processtuk voorafgaand aan dit vonnis – stukken overgelegd waarop Middenweg nog niet heeft kunnen reageren, waaronder producties die betrekking hebben op de octrooikwestie. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat Middenweg daarop nog zal kunnen ingaan.

LJN BM6383 23. De kwekers hebben zich beroepen op (wederzijdse) dwaling. In plaats van vernietiging van de overeenkomst hebben zij, onder verwijzing naar artikel 6:230 BW, verzocht de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in die zin dat een prijsvermindering wordt toegepast, kennelijk ter opheffing van het nadeel. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat het bloeistimuleringsmiddel van Vitaplant inbreuk maakt op het octrooi van Baker Brothers en dat ook zij daarop door de octrooigerechtigde zijn aangesproken. Volgens de kwekers hadden zij het bloeistimuleringsmiddel nooit voor de overeengekomen prijzen gekocht als zij hadden geweten van de inbreuk.

24. Dit verweer moet worden verworpen, reeds op grond van het navolgende. Artikel 6:230 lid 2 BW veronderstelt dat door wijziging van de gevolgen van de overeenkomst het nadeel kan worden opgeheven. Dat is in deze zaak echter niet het geval. Als hier al zou worden aangenomen dat het door Vitaplant aan de kwekers geleverde bloeistimuleringsmiddel inbreuk maakt op het octrooirecht van Baker Brothers, hetgeen is betwist, dan nog noopt dat niet tot een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst in die zin dat de prijs wordt aangepast. Daarmee wordt immers het nadeel - het gebruik van een middel dat inbreuk maakt op een recht van een ander - niet opgeheven. Dat gebruik heeft immers reeds plaatsgevonden en valt niet terug te draaien. De kwekers hebben niet gesteld dat zij enig financieel nadeel – bijvoorbeeld doordat de octrooigerechtigde een aanspraak jegens hen heeft geldend gemaakt – hebben geleden door de gestelde octrooi-inbreuk. Het financiële nadeel dat de kwekers stellen te hebben geleden door de ondeugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel is in dit verband niet van belang. Dat dient afzonderlijk te worden beoordeeld.

Lees de uitspraken hier (link / pdf) en hier (link / pdf).

IEF 10096

Met instemming van een meerderheid

Antwoord vragen Van der Ham over de BTW-verhoging op de Podiumkunsten, Aanhangsel Handelingen II 2010-11, nr. 3326.

[Wellicht ten overvloede: dit is al aan een rechter voorgelegd, zie IEF 9813]

1. Kunt u nader duiden hoe zij haar verhoging op BTW voor de Podiumkunsten beoordeelt? Is de regering inderdaad van mening dat dit een ‘niet voldragen’ beleidsbeslissing was?1

In het Regeerakkoord staat dat het kabinet op het terrein van cultuur meer ruimte wil geven aan de samenleving en particulier initiatief, en overheidsbemoeienis wil beperken. De BTW-verhoging voor de podiumkunsten maakt onderdeel uit van het pakket aan bezuinigingsmaatregelen op dit gebied. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een ‘niet voldragen’ beleidsbeslissing was.

In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De
besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.

1. https://www.nrc.nl/nieuws/2011/07/08/zijlstra-in-nrc-spijt-van-hogere-btwkunstsector/

2. Deelt u de mening dat dit soort beleidsbeslissingen voldragen behoren te zijn, zeker wanneer zij zo'n groot effect hebben op de sector, die juist werd opgeroepen meer eigen inkomsten te genereren?

Ja.

3. Bent u bereid de BTW-verhoging zo spoedig mogelijk ongedaan te maken?

Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.

IEF 10095

Videma eerste met CBO-Keurmerk

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie aan wie op bindend advies van het Keurmerkinstituut toestemming is verleend voor het voeren van het CBO-Keurmerk Directeur Ad Heskes ontving het eerste certificaat uit handen van VOI©E-voorzitter Aad Kosto.

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie (cbo) waar een audit voor het voeren van het CBO-Keurmerk (IEF 9609) plaatsvond, met positief gevolg. De komende drie jaar mag Videma het CBO-Keurmerk voeren voor het toepassingsgebied vertoningsrechten TV-programma’s via Nederlandse kanalen, mits de jaarlijkse tussentijdse controle bevestigt dat nog steeds aan alle criteria wordt voldaan.

Lees meer hier (link)

IEF 10094

Afloop van het seizoen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 augustus 2011, KG ZA 11-1088 WT/TF (MietzeB tegen Frozz c.s.)

Met dank aan Tinga Kleefman, Kneppelhout & Korthals Advocaten.

Auteursrecht. Vormgeving en illustraties. Gebruiksvergoeding.

MietzeB is professioneel illustrator en is benaderd via sociale netwerk om in opdracht vormgeving te maken voor een tijdelijke ijswinkel om te testen of yoghurtijs bij het publiek. De eerste tijdelijke winkel bestaat thans niet meer, maar vijf nieuwe (tijdelijke) winkels wel, in en voor deze winkels worden de ontwerpen gebruikt.

Rechter wijst beroep op opdrachtgeversmodellenrecht af. Veroordeling staken van gebruik van het werk na dit ijsseizoen; gebruiksvergoeding á €1000 per winkel; gebruik na 1 november 2011 is voorwerp van onderhandeling.

4.3. Frozz heeft nog een beroep gedaan op het opdrachtgeversmodellenrecht uit het Benelux Verdrag van de Intellectuele Eigendom (BVIE). In recente jurisprudentie is volgens Frozz bepaald dat makers die in opdracht een werk maken dat vatbaar is voor een modelrecht hun auteursrechten kwijtraken aan de opdrachtgever. In de onderhavige zaak is echter geen sprake een werk dat vatbaar is voor een modelrecht. Het gaat hier om illustraties die dienen ter ondersteuning van de verkoop van yoghurtijs en die kunnen niet worden aangemerkt als een weergave van het uiterlijk van een product van industriële vormgeving.

4.5. Gelet op het voorgaande zal Frozz worden veroordeeld om vanaf 1 november 2011, het tijdstip waarop de betreffende winkel vanwege de afloop van het seizoen zullen worden gesloten, het gebruik van de werken voor haar winkels te staken. Tot die tijd zal Frozz voor elke winkel waarin de ontwerpen van MietzeB zijn gebruikt een voorschot op de gebruiksvergoeding van een bedrag van EUR 1.000,00 dienen te voldoen. Het is de bedoeling dat partijen - als Frozz de ontwerpen in het nieuwe seizoen wil blijven gebruiken en MietzeB daarin toestemt - na 1 november 2011 met elkaar in onderhandeling treden over het bedrag dat Frozz voor het gebruik van de werken aan MietzeB dient te voldoen. De gevorderde afdracht van een voorschot van de winst en de in het petitum van de dagvaarding onder 2 genoemde afdracht van stukken zal worden afgewezen. De vraag naar de genoten winst door het gebruik van de werken en de verdere eventueel geleden schade vergt een nader onderzoek naar de feiten waarvoor dit kort geding zich niet leent. Een en ander zal in een eventuele bodemprocedure nader aan de orde kunnen komen.
De veroordelingen zullen worden uitgesproken tegen gedaagde sub 1 (hierna de Vof), An en An (haar vennoten). Een B.V. in oprichting kan niet in rechte optreden, eisend noch verwerend.

IEF 10093

Onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden

Rechtbank Haarlem 17 augustus 2011, LJN BR6523 (Noordhoff Uitgevers B.V. en ThiemeMeulenhoff B.V. tegen Van A.)

Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van ex parte IEF 8317, de bodemprocedure: Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff. Dit wordt bevestigd door Rechtbank Haarlem.

Uitwerking in antwoordboeken berust op creatieve keuzes: "Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren."

Via servers waarnaar de website verwijst, structureel versturen van antwoorden aan derden en uitnodigen tot toesturen van stukken is openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Auteursrecht 4.4. De rechtbank volgt Van A. niet in dit betoog en overweegt daartoe het volgende. Noordhoff c.s. heeft terecht gesteld dat de leerboeken met oefenopgaven en de antwoordenboeken niet los van elkaar kunnen worden gezien. De leerboeken met de daarin opgenomen oefenopgaven - en daarmee de onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden - zijn gebaseerd op creatieve keuzes van de makers: de makers selecteren welke lesstof wordt behandeld en welke opgaven aan de leerlingen worden voorgelegd. Ook de wijze waarop de makers de specifieke uitwerkingen van de antwoorden in de antwoordenboeken hebben vastgelegd, berust op creatieve keuzes. Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren, zoals Noordhoff c.s. terecht heeft gesteld. Dat het uiteindelijke antwoord hetzelfde zal zijn, doet daaraan niet af. De antwoordenboeken bezitten derhalve een eigen oorspronkelijk karakter en dragen het persoonlijk stempel van de makers, zodat zij zijn aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken.

Openbaarmaking 4.11. Gelet op de hiervoor onder 4.8. tot en met 4.10. genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat Van A. (delen van) de betreffende antwoordenboeken heeft geplaatst op de servers waarnaar op zijn website wordt verwezen. Aldus maakt hij de auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken openbaar in de zin van de Auteurswet, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft van de auteursrechthebbenden.

4.12. Noordhoff c.s. heeft tevens met stukken onderbouwd dat Van A. (delen van) auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken per e-mail heeft toegestuurd aan derden en derden heeft uitgenodigd om hem een e-mail te sturen ter zake de niet meer toegankelijke auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken. Van A. heeft dit niet betwist. Aan Van A. kan worden toegegeven dat het tot één enkele persoon richten van een e-mail geen openbaarmaking hoeft te zijn. Echter, gelet op zijn aanbod om per e-mail de stukken toe te sturen, moet worden aangenomen dat Van A. kennelijk structureel auteursrechtelijke beschermde bestanden toestuurt aan derden, hetgeen onder de gegeven omstandigheden heeft te gelden als openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Lees het vonnis hier (pdf / zuivere pdf / LJN).

IEF 10092

Op privé-CD-ROM's

Gerechtshof Arnhem 25 mei 2011, LJN BR5322 (klager tegen Staat der Nederlanden, ministerie van Defensie, Commando Luchtstrijdkrachten)

Als randvermelding: klaagschrift in't strafrecht. Mede-auteursrecht in't kader en ten behoeve van militair interventieteam. Bestanden op (Privé-)CD-ROM's branden.

Militair is ontslagen en drie CD-Rom's zijn inbeslaggenomen. Na klacht en inbreng door belanghebbende, komt hof tot conclusie dat klager niet rechthebbende is op de (meeste) bestanden; de inhoud van de bestanden worden gerelateerd aan werkzaamheden bij Elektronische Oorlog Voering Instructieteam. Het zou ook gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Niet aannemelijk dat de bestanden uit openbare bronnen komen. Voor een deel geldt dat militair mede-auteur kan zijn, echter op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het EOVI-team gemaakt.

De betoging dat de CD-ROM's en de bestanden van hem zijn, omdat het op privé-CD-ROM's staat, is niet aannemelijk gemaakt en door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

14. Belanghebbende heeft gepersisteerd bij het klaagschrift. Daarin heeft hij onder meer aangevoerd dat de gegevens op de CD-ROM’s tijdens werktijd dan wel in opdracht zijn verzameld en opde CD-ROM’s zijn gezet, dat het gaat om gegevens die toebehoren aan belanghebbende en dat deze vanwege de rubriceringen niet aan derden c.q. onbevoegden kunnen en mogen worden vrijgegeven. Volgens belanghebbende komt klager op grond van artikel 7 van de Auteurswet geen eigendomsrecht c.q auteursrecht toe.Verder heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de weigering (van klager) om de gegevens terug te geven en het voornemen (van klager) om deze - al dan niet op commerciële basis aan derden ter beschikking te stellen strijdig is met de artikelen 98, 98a, 98b, 98c, 272 en 273 van het Wetboek van Strafrecht . Ter zitting van 21 april 2011 heeft belanghebbende herhaald dat nu ter zitting gebleken is dat op de CD-ROM’s gerubriceerde gegevens staan deze aan belanghebbende moeten worden teruggegeven. Bovendien heeft klager volgens belanghebbende niet aangetoond dat de bestanden niet in werktijd zijn gemaakt. Belanghebbende heeft verder aangegeven dat het niet gaat om privé-informatie en dat nietvalt uit te sluiten dat er op de CD-ROM’s sprake is van gevoelige informatie waarmee, zo begrijpt het hof het betoog, niet leken hun voordeel kunnen doen.

21. Voor een deel van de bestanden geldt dat klager daarvan medeauteur kan zijn. Het hof heeft daarbij met name het oog op de hiervoor onder 17 genoemde documenten met betrekking tot het deelexamen en de bestanden in de map DN161. Deze bestanden zijn op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het Elekronische Oorlog Voering Instructieteam gemaakt. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de totstandkoming daarvan heeft bijgedragen, maar als daarvan veronderstellenderwijs wordt uitgegaan, maakt zo’n bijdrage nog niet dat hij als rechthebbende moet worden aangemerkt, nu, mede op grond van zijn verklaring ter zitting van 6 december 2010, moet worden aangenomen dat die bijdrage onderdeel uitmaakte van zijn werk voor het team. Daarbij is niet van belang of die bijdrage buiten werktijd tot stand is gekomen. Voor zover klager heeft gesteld dat hij ook heeft meegewerkt aan een of meer van de hiervoor onder 19 bedoelde Duitse presentaties, geldt hetzelfde.

22. Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de bestanden in de map EOV-IT op de CD-ROM met het beslagnummer LE.1101-9. Volgens klager kunnen deze bestanden alleen gelezen worden door middel van het programma LabView. Hij beschikt daarover en naar zijn zeggen in ieder geval in het verleden ook het Elekronische Oorlog Voering Instructie team. Uit hetgeen klager ter zitting van 6 december 2010 naar voren heeft gebracht, leidt het hof af dat het klager bij zijn wens tot teruggave eigenlijk, althans in het bijzonder gaat om deze map en de zich daarin bevindende bestanden. Het zou gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Nu het hof geen kennis heeft kunnen nemen van deze bestanden, kan niet uitgesloten worden dat klager als rechthebbende moet worden aangemerkt op de bestanden in deze map. Voor het overgrote deel van de overige bestanden op deze CD-ROM (en de andere twee CD-ROM’s) komt het hof echter tot de conclusie dat belanghebbende als rechthebbende moet worden aangemerkt, zodat (ook) wat betreft de teruggave van deze CD-ROM ten gunste van belanghebbende zal worden beslist. Nu met de onderhavige beslissing geen definitieve beslissing wordt gegeven met betrekking burgerrechtelijke eigendoms- en bezitsrechten, laat die beslissing onverlet, dat indien alsnog blijkt dat klager rechthebbende is op de map EOV-IT en de zich daarin bevindende bestanden (en eventueel andere bestanden op de CD-ROM’s), deze alsnog door belanghebbende aan klager ter beschikking behoren te worden gesteld.

23. Voor het geval klager heeft beoogd te betogen dat de CD-ROM’s en de daarop voorkomende bestanden van hem zijn omdat hij privé-CD-ROM’s heeft gebruikt om daarop die bestanden te branden, volgt het hof hem niet in dat standpunt. Nog daargelaten dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat die CD-ROM’s van hem privé zijn, wordt door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

Lees het arrest hier (link / pdf)