IEF 22275
3 oktober 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Phillips/Remington

 
IEF 22267
3 oktober 2024
Uitspraak

Schadevergoeding toegewezen voor inbreuk auteursrechten persfotografen

 
IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 9218

Het beschikbaarstellingsrecht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2010, LJN: BO398, FTD B.V. tegen Eyeworks Film & TV Drama B.V. (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Hoger beroep in geruchtmakende usenet-zaak. Over openbaarmaken (ter beschikking stellen), faciliteren en feitelijke bemoeienis. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 juni 2010, IEF 8878). FTD pleegt geen auteursrechtinbreuk en is evenmin een tussenpersoon als bedoeld in artikel 26d Aw. Wel handelt FTD onrechtmatig jegens Eyeworks nu zij het illegaal uploaden van de film 'Komt een vrouw bij de dokter' van Eyeworks stimuleert. Het downloaden uit illegale bron is naar Nederlands recht toegestaan, daarom kan geen onrechtmatig handelen van FTD worden gezien in het faciliteren van het downloaden van die film.' Geen 1019h proceskosten. Zie ook het in argumentatie overeenstemmende arrest van hof in de zaak ACI/Thuiskopie, eveneens van vandaag: IEF 9217.

Openbaarmaken: 3.6 Met behulp van de FTD-applicatie kunnen Usenet-gebruikers geuploade films vinden die zij zonder die applicatie niet, althans niet op eenvoudige wijze. hadden kunnen vinden, namelijk de films die onder een vreemde naam zijn gepost (zie rov. 2.6). (…) Met alleen de FTD-applicatie heeft het publiek nog niet de mogelijkheid om een op Usenet geuploade film te bekijken. (…) De vergelijking dringt zich op tussen deze situatie en de situatie die aan de orde was in de hiervoor aangehaalde beschikking van het HvJEG van 18 maart 2010, waar de hotelgast alleen nog maar de televisie hoefde in te schakelen en de zender te zoeken om de uitzending te kunnen bekijken. Tussen beide situaties bestaat echter het - doorslaggevende - verschil dat de genoemde software niet door FTD wordt verschaft en dat de hoteleigenaar met de installatie van het televisietoestel tevens de 'aan'-knop en de zenderzoekfunctie daarmee verschaft. De in rov. 3.1 vermelde stellingen (i) m (iv) van Eyeworks gaan dus niet op, terwijl haar aldaar vermelde stellingen (ii) en (iii) op zichzelf niet tot het oordeel leiden dat FTD de film ‘KEVBDD' [Komt Een Vrouw Bij De Dokter - IEF] openbaar maakt. Het in rov. 3.1 weergegeven verweer van FTD treft doel. Ook het beschikbaarstellingsrecht van Eyeworks wordt door FTD dus niet geschonden. In het midden kan nu blijven of de FTD-applicatie is te beschouwen als een 'fysieke faciliteit' als bedoeld in overweging 27 van de considerans op de ARl.

3.7 Noch in de ARl noch in de Aw komt het begrip 'mede-openbaarmaking' voor. Mogelijkerwijs zou deze figuur zijn af te leiden uit artikel 31 Aw in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 6:162 BW, doch damoor zou dan, gelet op artikel 47 Sr, in ieder geval zijn vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen FTD en de andere mede-openbaarmaker(s). Hierover heeft Eyeworks evenwel niets gesteld. Haar in rov. 3 1 bij (v) weergegeven stelling stuit reeds hierop af.

3.8 De conclusie van het voorgaande is dat de op het openbaarmakingsrecht gestoelde vordering van Eyeworks niet toewijsbaar is. (…)

Onrechtmatige daad: 6.7 Het komt er op neer dat FTD structureel/stelselmatig en doelbewust een applicatie in bedrijf houdt waardoor een activiteit (te weten illegaal uploaden) wordt gestimuleerd die, naar zij weet of moet weten, inbreuk op het auteursrecht van Eyeworks oplevert en (ernstig) nadeel voor Eyeworks teweegbrengt, terwijl zij, FTD, zelf van die activiteit profijt trekt.

6.8 Het hof is voorshands van oordeel dat dit handelen niet in strijd komt met artikel 26d Aw. Om films te kunnen uploaden hebben de uploaders, ook als zij tevens spotters zijn, de FTD-applicatie niet nodig. Die applicatie maakt de handeling van het uploaden zelf ook niet makkelijker. Het is derhalve niet zo dat de uploaders voor het plegen van de auteursrechtinbreuk, die door het illegaal uploaden wordt gevormd, gebruik maken van de FTD-applicatie, zoals voor toepasselijkheid van artikel 26d Aw is vereist. Het louter stimuleren en profiteren van auteursrechtinbreuk valt buiten de reikwijdte van deze bepaling. In zoverre treffen de onder 6.1 genoemde verweren van FTD doel. Op de subsidiaire grondslag is de aan het uploaden gerelateerde vordering van Eyeworks dan ook niet toewijsbaar

6.9 Gezien het onder 6.7 overwogene heeft FTD wel gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens Eyeworks in acht heeft te nemen. De meer subsidiaire vordering van Eyeworks, voorzover gebaseerd op het handelen van FTD als stimulator van het uploaden, is derhalve op de voet van artikel 6:162 BW toewijsbaar. Uit punt 58 CvA/CvE-rec blijkt dat Eyeworks met het door haar op de meer subsidiaire grondslag gevorderde voor ogen staat een verbod aan FTD om nog langer spots van 'KEWDD' aanwezig te hebben via haar FTD-applicatie. Het in het dictum uit te spreken gebod zal hierop worden toegespitst, en voorts op de FTD applicatie zoals deze in de rovv. 2.4 en 2.7 t/m 2.10 is omschreven. 

Lees het arrest, inmiddels ook op rechtspraak.nl, hier of hier (pdf).

IEF 9217

Downloaden uit illegale bron toegestaan

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2010, LJN: BO3982, ACI c.s. tegen Stichting De Thuiskopie & SONT (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. 34 pagina’s thuiskopievergoeding. 'Bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding in aanmerking te nemen factoren. Downoaden uit illegale bron is naar Nederlands recht toegestaan. Dit betekent dat daarmee bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding rekening moet worden gehouden.'

7.13 De zojuist genoemde uitspraken van de minister berusten klaarblijkelijk op de volgende gedachtegang. Zolang technische voorzieningen nog niet in voldoende mate beschikbaar zijn (zie rov. 6.10 hiervoor) is een verbod op het maken van privé-kopieen uit illegale bron in de prakrijk niet re handhaven (in latere brieven aan de Tweede Kamer over het auteursrechtbeleid heeft de minister hieraan toegevoegd dat aan zo'n verbod bovendien privacy-bezwaren kleven, TK 2008-2009, nr. 6 en TK 2009-2010, 29838, m. 22, p. 13). De facto zullen de rechthebbenden bij een verbod op downloaden uit illegale bron dus geen betaling kunnen ontvangen. Gelet hierop zijn op dit moment de wettige belangen van de rechthebbenden beter gediend bij een systeem waarin het downloaden uit illegale bron is toegestaan, aangezien dat met zich brengt dat daarvoor in ieder geval thuiskopievergoeding aan de rechthebbenden is verschuldigd. Derhalve worden de belangen van de rechthebbenden niet onredelijk geschaad door het toestaan van downloaden uil illegale bron en is voldaan aan de eisen die de ARl stelt, aldus, zo begrijpt het hof, de regering.

7.14 Het hof stelt vast dat in het door de regering voorgestane systeem overeind blijft dat downloaden uit illegale bron tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en dat de rechthebbenden in dat systeem derhalve geconfronteerd blijven met de nadelige gevolgen van het illegaal uploaden die niet worden opgeheven door een thuiskopievergoeding. Het kan echter niet zonder meer worden gezegd dat reeds hierom het downloaden uit illegale bron in strijd is met (de 3e stap van) de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 ARl nu alleszins denkbaar is dat die toets een concrete afweging van alle betrokken omstandigheden vergt, waaronder de omstandigheid dat een verbod op downloaden uit illegale bron op dit moment in de praktijk (nog) niet te handhaven is en de rechthebbenden daarom beter af zijn wanneer het downloaden uit illegale bron is toegestaan, en dat hiervan uitgaande de benadering van de minister in overeenstemming is met de (3e stap van de) driestappen-toets. Indien dit zo zou zijn, dan is het Nederlands recht zoals omschreven/uitgelegd in rov. 7.12 in fine wel richtlijnconform, en is downloaden uit illegale bron toegestaan.

7.1 5 Indien het echter zo zou zijn dat de (de 3e stap van) drie-stappen-toets zich tegen downloaden uit illegale bron verzet omdat dit tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en voormelde concrete belangenafweging en vragen van handhaving (dus) geen doorslaggevende rol bij de beoordeling op basis van die toets spelen, dan is artikel 16c Aw in zoverre in strijd van de ARl. Gezien het in de eerste volzin van 7.14 overwogene is alsdan de afstand tussen hetgeen de ARl voorschrijft en hetgeen het Nederlandse recht inhoudt zo groot, dat de grens van richtlijnconforme interpretatie is bereikt. Dit geldt temeer nu in de Kabinetsreactie van 30 juni 2009 op het rapport van de "Werkgroep Auteursrecht" nog eens wordt bevestigd dat naar opvatting van de regering 'het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal (….) thans wel (is) toegestaan' (TK, 2009-2010, 28 838, nr. 22, blz. 14), waarmee blijkens de context van die woorden onmiskenbaar is bedoeld: downloaden uit illegale bron. Zeker gelet hierop zou de rechtszekerheid op onaanvaardbare wijze in het gedrang komen wanneer artikel 16c Aw op het punt van her downloaden uit illegale bron nu zou worden uitgelegd op de wijze als door ACI c.s. bepleit. Indien het Nederlandse recht in strijd zou zijn met de ARl, dan behoudt het Nederlandse recht zoals in rov. 7.12  in fine vastgesteld niettemin zijn gelding, zodat ook in dat geval in Nederland downloaden uit illegale bron is toegestaan.

7.16 Samenvattend. Ofwel aan de drie-stappen-toets is voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd onder 7.12 in fine,  in overeenstemming met de ARl ofwel aan de drie-stappen-toets is niet voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd in rov. 7.12 in fine, zozeer in strijd met de ARl dat richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, zodat de in rov. 7.12 in fine  omschreven uitleg van artikel 16c Aw prevaleert. Het in rov. 7.9 onder a. genoemde argument van Thuiskopie treft bijgevolg doel, en daarmaa haar grief I in het incidenteel appel.

Lees het arrest, inmiddels ook rechtspraak.nl, hier of  hier (pdf).

IEF 9216

De wijze van belichting

Dyson (boven) - Dirt Devil (onder)Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2010, KG ZA 10-1718 SR/MV, Dysron Ltd c.s. tegen Royal Appliance International GmbH (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal. Eiser Dyson stelt dat gedaagde met de  verhandeling van de VS8 stofzuiger (afbeelding onder) en het bijbehorende reclamemateriaal inbreuk maakt op het auteursrecht van Dyson (afbeelding boven). Wel auteursrecht op Dysons stofzuigers, geen inbreuk door de Dirt Devil van gedaagde. Vorderingen afgewezen.

Auteursrecht: 4.3. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de VS8 als een inbreuk op het auteursrecht op de Dysonstofzuiger kan worden aangemerkt. (…) De totaalindruk van de VS8 is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter minder robuust en “robotachtig” dan die van de VS8. De totaalindruk van de VS8 is lichter, kleiner en eenvoudiger dan die van de Dysonstofzuigers. In de VS8 zijn minder afzonderlijke details zichtbaar of zijn de wel zichtbare details minder opvallend vormgegeven. Wanneer de afzonderlijke elementen met elkaar worden vergeleken, zijn tal van verschillen te benoemen die bijdragen aan de verschillende totaalindrukken. (…)

Slaafse nabootsing: 4.4. Weliswaar is verdedigbaar dat Royal Appliance zich op zijn minst heeft laten inspireren door Dyson (en - zoals hiervoor reeds weergegeven – op sommige punten de grenzen van het toelaatbare heeft opgezocht), maar dat neemt niet weg dat Royal Appliance op tal van andere punten (…) is afgeweken van het Dysonontwerp. Daar komt bij dat Royal Appliance haar merk Dirt Devil redelijk prominent op de stofzuiger heeft geplaatst. (…) De verwarring bij de gemiddeld oplettende consument is voorshands echter niet dermate aannemelijk dat op grond hiervan de (verstrekkende) vorderingen van Dyson bij wijze van voorlopige voorziening kunnen worden toegewezen.

Reclamemateriaal: 4.6. Die wijze van belichting maakt immers dat de uitstulpingen en de twee keer om de stofzuiger gedraaide slag – elementen die ook Dysonstofzuigers kenmerken –extra opvallen. Wat hier ook van zij,  de wijze van belichting van een product op een foto van een product kan niet bijdragen aan het oordeel dat sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk of op slaafse nabootsing van het product zelf. De wijze van belichting speelt dan ook bij de vraag of vorderingen (geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegewezen geen zelfstandige betekenis.

Lees het vonnis hier

IEF 9215

Tweemaal Kist

Bas Kist (Kantoor Zonder Naam): Nederland kan 'ambush'-marketing op WK met bestaande regels niet verbieden (gepubliceerd in Het Financieele Dagblad, 30 oktober 2010).

De Nederlandse wet biedt geen bescherming tegen 'ambush'-marketing. De Nederlandse overheid wekt bij de wereldvoetbalbond Fifa ten onrechte de indruk dat, mocht het wereldkampioenschap voetbal 2018 aan Nederland worden toegewezen, deze vorm van marketing met al bestaande middelen bestreden kan worden.

(…) als het WK straks in 2018 in Nederland wordt georganiseerd hoeft Fifa niet te vrezen: volgens de Nederlandse regering, zo is te lezen in Government Guarantee no.8, biedt de Nederlandse wetgeving op het gebied van het merkenrecht, auteursrecht en de regels van oneerlijke mededinging voldoende bescherming tegen 'ambush'-marketing.

Ik vrees dat dit een iets te rooskleurige voorstelling van zaken is.

Lees het volledige artikel hier of hier.

Bas Kist: De strijd om de vorm van de colafles. (Gepubliceerd in NRC Handelsblad, 6 november 2010).

In Australië is een juridische strijd losgebarsten over een nieuw type flesje van Pepsi Cola. Volgens concurrent Coca Cola lijkt dat model te veel op zijn eigen klassieke designflesje, dat stamt uit 1916.

(…) Geen vorm zo onderscheidend en herkenbaar als de Coke-fles. De vraag blijft natuurlijk wel of de nieuwe Pepsi-fles inderdaad zo dicht in de buurt komt dat er sprake is van een merkinbreuk. Misschien kan de frisdrankenreus voor de Australische rechter nog naar voren brengen dat hij onlangs in het verre Nederland ook al succesvol was bij de verdediging van zijn vormmerk voor de anderhalve-literfles. Begin van dit jaar voerde Coca Cola een juridische procedure tegen de First Choice Cola van Superunie. Met name de contouren van de colafles van Superunie waren Coca Cola een doorn in het oog. Nog voordat de rechter uitspraak kon doen haalde Superunie bakzeil en zegde het bedrijf in april 2010 toe de vormgeving van zijn flessen aan te passen. Misschien hebben ze er straks nog wat aan in Australië.

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9214

Lichtgrau & Verkehrsrot

Gerecht EU, 12 november 2010, zaak T-404/09, Deutsche Bahn AG tegen OHIM. (Nederandse versie nog niet beschikbaar).

Gemeenschaspmerk. Kleurmerken. Weigering kleurcombinatie grijs en rood (Lichtgrau en Verkehrsrot) voor diensten van de Duitse spoorwegen. Zowel de afzonderlijke kleuren als de combinatie missen het vereiste onderscheidend vermogen en zullen als „ein funktionales oder dekoratives Element und nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der in Rede stehenden Dienstleistungen betrachtet werden wird. (Tentamenvraag: Zou het de NS wel lukken met geel & blauw?).

29. Denn Lichtgrau wird, wie die Beschwerdekammer ausgeführt hat, gewöhnlich für technische Einrichtungen verwendet, die für die Erbringung von Eisenbahntransportdienstleistungen notwendig sind, wie beispielsweise Teile von Lokomotiven und Schaltschränke an Bahnstrecken.

30. Verkehrsrot wird wiederum als Warnfarbe für Verkehrsschilder und als Farbe verwendet, die die Aufmerksamkeit des Verbrauchers auf Werbebotschaften lenken soll.

31. Somit setzt sich das angemeldete Zeichen aus einer Kombination von zwei Farben zusammen, die, einzeln betrachtet, keine Unterscheidungskraft haben.

(…)

33. Wie die Beschwerdekammer ausgeführt hat, kann das Lichtgrau als ein schmutziges Weiß wahrgenommen werden. Die in Rede stehende Farbzusammenstellung kommt daher der Kombination von Weiß und Verkehrsrot nahe, die an Bahnschranken und an Verkehrszeichen des Eisenbahnverkehrs verwendet wird.

34. Zudem geht aus den Beweismitteln (…) hervor, dass entgegen ihrem Vorbringen in der Klageschrift die waagerechten Farbbänder gewöhnlich als Dekorationselemente an Zügen verwendet werden. Wie die Beschwerdekammer dargelegt hat, können rote Längsstreifen auch vor der Lücke zwischen einem Waggon und dem Bahnsteig warnen.

35. Aus den vorstehenden Erwägungen folgt, dass das angemeldete Zeichen in seiner Gesamtheit von den angesprochenen Verkehrskreisen als ein funktionales oder dekoratives Element und nicht als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der in Rede stehenden Dienstleistungen betrachtet werden wird.

Lees het arrest hier.

IEF 9213

Het bestellen van ooievaars in China

Rechtbank Breda, 10 november 2010, HA ZA 10-557,  Happy Point tegen JB Inflatable BV (met dank aan Rik Geurts, QuestIE).

Auteursrecht. Bodem in geschil over opblaaspoppen (zie eerder vanaf IEF 8792). Inbreuk m.b.t. Abraham- en Sarahpop bevestigd. Dat gedaagde heeft voldaan aan het vonnis in kort geding, doet niet af aan het belang van eiser i.c. “Nu de rechtsverhouding tussen partijen op dit punt nog niet definitief bindend, door de rechter of anderszins is vastgesteld, heeft Happy-Point belang bij de onderhavige vorderingen. De vordering tot schadevergoeding vergt zo'n bindende vaststelling.”

De vorderingen m.b.t. dreigende inbreuk worden wel afgewezen. Geen inbreuk m.b.t. de opblaasbare ooiveaar: enkel het bestellen van ooievaars in China onvoldoende om inbreuk aan te nemen.

3.4. JB voert als meest verstrekkende verweer aan dat Happy-Point geen belang heeft bij haar vorderingen omdat JB heeft voldaan aan het vonnis in kort geding van 6 januari 2010.

3.5. Dit verweer wordt verworpen. Nu de rechtsverhouding tussen partijen op dit punt nog niet definitief bindend, door de rechter of anderszins is vastgesteld, heeft Happy-Point belang bij de onderhavige vorderingen. De vordering tot schadevergoeding vergt zo'n bindende vaststelling.

3.6. Tussen partijen staat vast dat JB inbreuk maakt op de auteursrechten van Happy- Point op de Abraham- en Sarahpop door die poppen te verveelvoudigen of openbaar te maken. De sub 1. gevorderde verklaring voor recht en het sub 2. gevorderde gebod zullen in zoverre worden toegewezen. De vorderingen zijn ook toewijsbaar voor zover deze zijn gebaseerd op de modelrechten van Happy-Point op de Abraham- en Sarahpop, nu JB hiertegen geen verweer heeft gevoerd.

3.7. Het sub 1. t/m 3. gevorderde zal ten aanzien van de dreigende inbreuk wordt afgewezen omdat de wet hiervoor geen grondslag biedt.

3.8. De vorderingen sub l. t/m 3. zullen eveneens worden afgewezen voor zover deze betrekking hebben op de auteurs- en modelrechten van Happy-Point op de ooievaar. Ter onderbouwing van haar stelling dat JB inbreuk maakt op haar auteurs- en modelrechten op de ooievaar beroept Happy-Point zich op productie 12 bij dagvaarding. Op grond van deze productie blijkt echter niet meer dan dat JB ooievaars bij een Chinese producent heeft besteld. Gelet op het bepaalde in artikel 13 Aw en artikel 3.16 BVIE is enkel het bestellen van ooievaars in China onvoldoende om inbreuk aan te nemen. (…)

(…)

3.1 0. (…) Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het feit dat inbreukmakend handelen op het auteursrecht van Happy-Point op de Abraham- en Sarahpop is vastgesteld, maakt dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat door JB een bedrag terzake van winstafdracht aan Happy-Point is betaald doet hier niet aan af. Happy-Point heeft ook reputatieschade en andere vermogensschade gesteld zodat de mógelijkheid dat Happy-Point meer schade heeft geleden dan reeds aan winstafdracht is betaald aannemelijk is. Anders dan JB meent is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet vereist dat nu al concrete feiten met betrekking tot de hoogte van de schade en het causale verband moeten worden gesteld. Of er een daadwerkelijke grondslag voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is moet in een eventuele schadestaatprocedure worden beoordeeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 9212

Gewasbeschermingsmiddelen

HvJ EG, 11 november 2010, C-229/09, Hogan Lovells International LLP, voorheen Rechtsanwaltssozietät Lovells tegen Bayer CropScience AG (prejudiciële vragen Bundespatentgericht, Duitsland)

Octrooirecht. Lovells heeft bij het Bundespatentgericht beroep tot nietigverklaring van een aanvullend beschermingscertificaat m.b.t. tot een EP van Bayer ingesteld. Lovells betoogt in wezen dat dit certificaat ongeldig is uit het oogpunt van verordening nr. 1610/96. Volgens artikel 3, lid 1, sub b, van die verordening wordt een aanvullend beschermingscertificaat pas afgegeven nadat een definitieve VHB is verleend onder de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 91/414. In casu is de VHB van 9 maart 2000 een voorlopige VHB, waarop artikel 8, lid 1, van die richtlijn van toepassing is.

Bayer stelt dat die uitlegging van artikel 3, lid 1, sub b, in strijd is met de opzet van die verordening en met de praktijk van de bevoegde nationale autoriteiten. Het Bundespatentgericht heeft daarop het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Komt voor de toepassing van artikel 3, lid 1, sub b, van verordening nr. 1610/96 uitsluitend een [VHB] op grond van artikel 4 van richtlijn 91/414 in aanmerking of kan een certificaat ook worden afgegeven op basis van een [VHB] op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 91/414?”

Het Hof (Tweede kamer) verklaart i.c. voor recht:

Artikel 3, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, moet aldus worden uitgelegd dat het niet belet dat een aanvullend beschermingscertificaat wordt afgegeven voor een gewasbeschermingsmiddel waarvoor een van kracht zijnde vergunning voor het in de handel brengen is verleend op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005.

Lees het arrest hier.

IEF 9210

Zwitserse conclusies

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 november 2010, HA ZA 10-437, Schering Corporation tegen Teva Pharma c.s. & Pharmachemie

Octrooirecht. Swiss-type use claims. Marktvergunning generieke producten. EP Schering m.b.t. ‘combinatietherapie van ribavirine en alfa-interferon in de behandeling van niet-antiviraal voorbehandelde patiënten met chronische hepatitis C infectie.’ Geen inbreuk door (marktvergunning voor) generieke producten van gedaagde Teva. In citaten:

4.2. Vooropgesteld wordt dat Schering desgevraagd uitdrukkelijk niet bepleit dat Teva op dit moment voorbehouden handelingen zou verrichten. Voor haar wel ingenomen stelling dat Teva dat dreigt te gaan doen, bestaan geen rechtens steekhoudende aanwijzingen, zodat die als ongegrond wordt verworpen. Teva heeft onweersproken gesteld dat Schering haar niet heeft verzocht toe te zeggen dat zij hangende deze rechtszaak niet op de markt zal komen met generiek ribavirine. Het enkele voorhanden hebben van een marktvergunning levert zonder bijkomende omstandigheden geen octrooi-inbreuk op volgens vaste rechtspraak. Teva wil juist met haar reconventionele eis duidelijk krijgen dat zij octrooirechtelijk niet tegen EP 861 aanloopt in Nederland als zij wel van plan zou zijn onder haar marktvergunningen met generiek ribavirine op de markt te komen. De enkele door Schering gestelde omstandigheid dat in verband met de zogenoemde "Sunset clause" Teva gedwongen is te eniger tijd ergens in Europa op de markt te komen wil zij haar rechten op de marktvergunningen behouden en dat haar beleid zou zijn Europawijd generieke medicijnen te introduceren, is niet genoegzaam om op dit moment tot dreigende inbreuk te kunnen concluderen.

4.3. Schering vordert in conventie echter ook een verklaring voor recht dat de generieke ribavirineproducten van Teva onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen. Desgevraagd heeft Schering ten pleidooie bevestigd dat de enige grond waarop zij haar stelling baseert dat Teva onder de beschermingsomvang komt van EP 861 de marktvergunningen zijn.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Teva er middels een zogenoemde "carveout" adequaat voor zorg gedragen dat zij buiten de beschermingsomvang van de Swiss-type use claims van het octrooi blijft. Dit specifieke type conclusies – destijds noodzakelijk om onder het verbod tot octrooiering van medische behandelmethodes uit te komen – maakt in de onderhavige zaak noodzakelijk om naar de SmPC te kijken (D.w.z. de vigerende en niet naar de oorspronkelijke SmPC toen die nog niet was aangepast ("carved out"))om de bestemming van het op zichzelf bekende ribavirine te achterhalen. (…)

(…)

4.6. Teva voert terecht aan dat zodoende niet aan de technische kenmerken a) naïeve patiënten en b) bekend met HCV genotype 1 wordt voldaan blijkens de indicaties en doseringsvoorschriften van haar generieke ribavirine. Zodoende valt zij alleen al hierom buiten de beschermingsomvang van de Swiss-type claims van het octrooi, die immers op een zeer specifiek omschreven patiëntengroep ziet, die in de SmPC van Teva nu juist uitdrukkelijk is uitgesloten. Teva doet niet meer dan al in de stand van de techniek besloten ligt. Zij zal onder de vigerende marktvergunningen generiek ribavirine kunnen verschaffen bestemd voor gebruik in een bekende combinatietherapie in een bekend doseringsschema van 6 of 12 maanden9, maar heeft de specifiek door Schering geclaimde patiëntencategorie (naïef en met genotype 1 besmetting) uitgesloten. Dat is voldoende om buiten de beschermingsomvang van het octrooi te vallen. Anders gezegd: Teva heeft geen marktvergunning om generiek ribavirine te vervaardigen voor de specifieke bestemming geclaimd in het octrooi.

(…)

4.20. In reconventie kan de onvoorwaardelijk gevorderde verklaring voor recht van nietinbreuk worden toegewezen, nu Teva gemotiveerd heeft aangegeven dat zij daar belang bij heeft, hetgeen door Schering alleen is bestreden met haar contra-argumentatie dat en waarom Teva wel onder de beschermingsomvang van EP 861 zou vallen, hetgeen in het vorenoverwogene is verworpen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9209

In afwachting van een eindbeslissing

Stent OrbusneichRechtbank ’s-Gravenhage, 10 november 2010, HA ZA 09-4216, Boston Scientific Scimed Inc. tegen Orbusneich Medical B.V. c.s. (met dank aan Ruud van der Velden, Hogan Lovells).

Octrooirecht. Stent-zaak. EP Boston m.b.t. ballonkatheter. Aanhouding ‘tot een eindbeslissing in de Medinol zaak' [IEF 7641] . Provisionele vordering afgewezen wegens te lang stilzitten door Boston Scientific.

4.5. De opvatting van Boston Scientific dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de vernietigde B1 versie en de nog niet door het Gerechtshof beoordeelde  B3 versie deelt de rechtbank niet. Het standpunt van Boston Scientific komt er op meer dat de B3 versie een ander octrooi is dan de vernietigde B1 versie, maar voor die opvatting ziet de rechtbank in EOV 2000 geen argumenten, terwijl die opvatting zich niet verdraagt met wat de Hoge Raad in het verwijzingsarrest overweegt (…).

4.6. Daarvan uitgaande en gegeven dat dit één en hetzelfde octrooi door de rechtbank is vernietigd in de Medinol zaak en dat die beslissing nog niet in kracht van gewijsde is gegaan of is vernietigd, volgt naar oordeel van de rechtbank uit het arrest Enka / Du Pont dat toewijzing van een door Boston Scientific gevorderd inbreukverbod niet aan de orde is. Indien deze procedure niet zou worden geschorst in afwachting van een eindbeslissing in de Medinol zaak, zou het gevorderde verbod slechts kunnen worden afgewezen. Boston Scientific kan – ook na schikking met Medinol – een beslissing van het Gerechtshof uitlokken die, indien Medinol zich niet langer tegen de geldigheid van het octrooi verzet, allicht zal leiden tot vernietiging van het eerdere vonnis van de rechtbank. Alleen in dat geval kan de rechtbank toekomen aan beoordeling van de geldigheid van de B3 versie in deze procedure.

(…)

4.8. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de procedure in conventie schorsen tot een eindbeslissing in de Medinol zaak. (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 9208

In het licht van voornoemd vonnis

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 10 november 2010, HA ZA 10-58, Bayer Healthcare LLC tegen Centocor B.V. (met eerdere dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. VSO m.b.t. Bayers EP ‘humane monoklonale anti TNFα-antilichamen.’ Zeer kort vonnis, aangezien het NL deel van dit octrooi onlangs, bij vonnis van 20 oktober 2010 in een geschil tussen Bayer en Abbott, al is vernietigd [zie: IEF 9170].  “Bayer verzet zich i.c. evenwel tegen een afdoen van de zaak in conventie op de enkele formele omstandigheid dat het octrooi reeds vernietigd is. Zij verzoekt de rechtbank om vonnis te wijzen onder verwijzing naar de overwegingen van deze rechtbank in de zaak Bayer – Abbott en met de conclusie dat de rechtbank het octrooi niet geldig acht, en met afwijzing van de vorderingen van Bayer.Centocor heeft vervolgens bevestigd geen bezwaar te hebben tegen “de vorm van vonnis” zoals thans voorgesteld door Bayer.” Aldus geschiedt:

2.1. De rechtbank is ambtshalve bekend met haar uitspraak van 20 oktober 2010 in de zaak met rolnummer 10-0057 van Bayer tegen Abbott. Door beide partijen wordt naar deze zaak verwezen.

2.2. In die zaak is in reconventie het Octrooi vernietigd voor zover verleend voor Nederland. Tegen de achtergrond van die vernietiging zijn de vorderingen van Bayer in conventie afgewezen.

2.3. In het licht van voornoemd vonnis verzoekt Bayer thans, onder handhaving van alle weren en stellingen, ook in deze zaak de vordering in conventie [inbreuk door Centocor – IEF] af te wijzen op de grond dat het Octrooi nietig is om de in voornoemd vonnis genoemde reden.

2.4. Centocor heeft zich hiertegen niet verzet. Overnemend wat in het vonnis in de zaak van Bayer tegen Abbott is overwogen over de nietigheid van het Octrooi, zal de rechtbank ook in deze zaak de vorderingen van Bayer in conventie afwijzen.

Lees het vonnis hier.