IEF 22289
9 oktober 2024
Artikel

Lustrum Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht

 
IEF 22288
9 oktober 2024
Uitspraak

Partijen krijgen allebei deels gelijk in zaak over al dan niet onrechtmatige uitingen

 
IEF 22287
9 oktober 2024
Uitspraak

Merkinbreuk door handel in vervalste zegels voor gasflessen

 
IEF 7391

Volstrekt onvoldoende

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 december 2008, HA ZA 08-3150, Vetus N.V. tegen Inno Nautic Holding B.V & Entre Deux B.V.

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

Vrijwaringsincident in octrooizaak. Vordering afgewezen.

“4.2. Vooropgesteld moet worden dat de hoofdzaak de geldigheid van het Nederlandse octrooi (NL1013030) betreft en dat de nadelige financiële gevolgen van de hoofdzaak slechts zijn gelegen in de proceskosten, waarin Entre Deux zou kunnen worden veroordeeld. Deze proceskosten zijn gemaakt ten gevolge van de keuze van Entre Deux om haar octrooirecht te handhaven en bijgevolg in de hoofdzaak verweer te voeren. Entre Deux heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom zij deze proceskosten gelet op het vorenstaande op Inno Nautic, [X] en Cuckoo zou kunnen verhalen. De enkele stelling van Entre Deux dat Inno Nautic, [X] en Cuckoo opzettelijk en op oneerlijke concurrentiële wijze haar rechten hebben willen schaden en ook daadwerkelijk hebben geschaad is volstrekt onvoldoende. De incidentele vordering tot vrijwaring zal bijgevolg worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.  

IEF 7390

Noodwendig en rechtstreeks

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 december 2008, HA ZA 08-3222, Eiser tegen Gedaagde (Beneluxmerk KAMAL).

Merkenrecht. Incidentele vordering gedaagde tot voeging verknochte zaak. Vordering toegewezen. “Ofschoon in de jongere zaak tegen eiser verstek is verleend, is voeging van de hoofdzaak en de jongere zaak nog opportuun, aangezien eiser krachtens het bepaalde in artikel 143 Rv in verzet kan komen van het verstekvonnis.

Gedaagde vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met een andere bij de Rechtbank Den Haag aanhangige zaak. In die zaak heeft X  (handelend onder de naam Designer Art India) eiser gedagvaard en daarbij de voeging van deze zaak met de hoofdzaak gevorderd alsmede de vernietiging en doorhaling van de Beneluxmerken. Indien deze Beneluxmerken worden vernietigd en doorgehaald, moet in de hoofdzaak worden geoordeeld dat gedaagde geen inbreuk op het Beneluxmerk KAMAL heeft gemaakt.

“4.1. Krachtens artikel 222 Rv kan voeging van zaken worden gevorderd, indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake, wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken is geboden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de incidentele vordering aan het bepaalde in artikel 222 Rv. De hoofdzaak en de jongere zaak zijn beide voor dezelfde rechter aanhangig. Beide zaken zijn daarenboven aan elkaar verknocht, aangezien zij beide het Beneluxmerk KAMAL betreffen en toewijzing van de vorderingen in de jongere zaak noodwendig en rechtstreeks van invloed is op de beslissing in de hoofdzaak. Ofschoon in de jongere zaak tegen [eiser] verstek is verleend, is voeging van de hoofdzaak en de jongere zaak nog opportuun, aangezien [eiser] krachtens het bepaalde in artikel 143 Rv in verzet kan komen van het verstekvonnis. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

4.2. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het verweer van eiser dat de dagvaarding in de jongere zaak niet juist aan hem is betekend en dat hij voor een onbevoegde rechter is gedagvaard, welk verweer gelet op de confraternele brief van 3 november 2008, waarin woonplaats wordt gekozen aan het kantooradres van zijn advocaat, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is, in de jongere zaak moet worden gevoerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7389

Stylingelementen

Marko - Van Woensel (klik voor vergroting)Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 14 november 2008, KG RK 08/1853, Marko Schuhfabrik GmbH tegen Van Woensel B.V.

Ex parte. Modellenrecht. Schoenen. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodellen. Pan-Europees inbreukverbod.

“De voorzieningenrechter beperkt de beoordeling tot de ongeroepen grondslag van het niet ingeschreven Gemeenschapsmodel. Gelet op de plaats van vestiging van gerekwestreerde in Nederland is de voorzieningenrechter van deze rechtbank alsdan bij uitsluiting bevoegd. Het verzoek zal worden toegewezen op de wijze als hieronder verwoord.

De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de zaak voldoende spoedeisend is, dat de nieuwheid van de ingeroepen modellen naar de maatstaven van het ex parte kort geding voldoende aannemelijk is geworden en dat de modellen tegenover elkaar geplaatst de overname van een zo groot aantal afzonderlijke stylingelementen laat zien dat de modellen van gerekwestreerden een vergelijkbare totaalindruk achterlaten en ook door de overname van afzonderlijke stylingelementen als namaak kwalificeren.”

Lees de beschikking hier.

IEF 7388

Reflectie

Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 20 oktober 2008, KG RK 08/1745, Motoport Europe Holding B.V. tegen IGM Trading B.V.

Ex parte. Modellenrecht. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel reflectievest. Pan-Europees inbreukverbod.

“Gelet op de gelijkenissen tussen de voorkant van het KUSHITANI reflectievest en de voorkant van het Stretch Zipper Vest, oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat het Stretch Zipper Vest bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt dan het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel KUSHITANI reflectievest en dat het gebruik van het Stretch Zipper Vest moet worden gekwalificeerd als voortvloeiende uit het namaken van het KUSHITANI reflectievest.”

Lees de beschikking hier,

IEF 7387

Zijn bevoegdheid tot matiging

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 december 2008, HA ZA 06-2726, Eyston Co. Ltd tegen Boxford Holland B.V.

Eerst even voor jezelf lezen. Uitleg schikkingsovereenkomst m.b.t. tot nagenoeg identiek vormgegeven rookmelders. Contractuele boetes. Uitwerking bevel tot rectificatie (alleen aan de afnemers van de litigieuze rookmelders). Opgave retouren niet volledig en tijdig of verstrekt. Geen overmacht. Geen matiging boetes:

“4.22. De rechtbank ziet geen aanleiding tot (verdere) matiging van de contractueel verbeurde boetes over te gaan, Zij overweegt daartoe ais volgt. De maatstaf dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist (art. 6:94 BW) brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik dient te maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van de overeenkomst en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het wordt ingeroepen (HR 27 april 2007, NJ 2007/262). Van een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Niet in geschil is dat het boetebeding in het onderhavige geval niet alleen functioneert als middel om Boxford te bewegen de overeenkomst na te komen, maar ook als fixatie van de door Eyston geleden schade. Daar komt hij dat Boxford weliswaar stelt dat zij naar eer en geweten heeft geprobeerd de overeenkomst na te komen, maar daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Boxford heeft het op vele punten niet zo nauw genomen met de op haar rustende verplichtingen, terwijl de belangen voor Eyston groot zijn. Eyston handelt immers in brandveiligheidsproducten, terwijl de inbreukmakende rookmelders niet brandveilig zijn. De rechtbank acht voorts van belang dat met toewijzing van het gevorderde bedrag in zekere zin al een matiging beeft plaatsgevonden. Eyston heeft haar vordering immers beperkt tot het bedrag van € 201.000,00, twerijl voor een hoger bedrag aan contractuele boetes is verbeurd. Eyston heeft bovendien toegezegd dat zij bijtoewijzing van dit het overige gedeelte van de verbeurde boetes niet zal opeisen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7386

Met daarin een driedimensionaal figuurtje

Octrooirecht. Werkwijze voor het produceren van glazen knikkers met daarin een driedimensionaal figuurtje. Procesvolmacht na overdracht octrooi tijdens procedure. Niet aannemelijk dat dezelfde werkwijze wordt gebruikt. Liquidatietarief i.v.m. datum dagvaarding, geen aanpassing tarief i.v.m. gestelde misbruik van procesrecht.

Marbleous had een Europees octrooi op een werkwijze om glazen knikkers te produceren. Dit octrooi is tijdens de procedure overgedragen en zij heeft van de huidige houder een procesvolmacht gekregen voor de voortzetting van deze zaak. Sulphide stelt dat dit tot niet-ontvankelijkheid leidt. De rechtbank wijst deze stelling echter af met een beroep op HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 254. De overdracht van het octrooi staat volgens de rechtbank niet in de weg aan (de voortzetting van) deze procedure.

Sulphide heeft het voornemen om glazen knikkers in Nederland op de markt te brengen. Marbleous stelt dat deze knikkers van Sulphide op dezelfde wijze worden geproduceerd als de door haar onder bescherming gestelde productiemethode. Ter onderbouwing van deze stelling claimt Marbleous dat haar geoctrooieerde werkwijze de enige commercieel haalbare methode is om 3D-knikkers op grote schaal te vervaardigen die volledig gaaf blijven. Ook wordt door Marbleous verwezen naar een brief van haar Vietnameze producent waaruit zou blijken dat Sulphide een machine heeft waarmee de geoctrooieerde werkwijze zou worden toegepast.

Sulpide betwist gemotiveerd dat zij inbreuk maakt op het octrooi van Marbleous. Zij stellen dat ze een eigen werkwijze hebben – die overigens ook is geoctrooieerd – en hebben ter onderbouwing van deze stelling een rapport overgelegd van het bureau SGS Vietnam Ltd. Ten slotte beweren zij dat de methode van Marbleous niet de enige commercieel haalbare methode is om 3D-knikkers op grote schaal te vervaardigen, aangezien ook Marbleous eigen producent – die dus kennelijk in staat is om gave knikkers te maken – in een brief stelt niet te werken volgens de werkwijze van Marbleous.

In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot afwijzing van de vorderingen van Marbleous. Marbleous wordt veroordeeld in de proceskosten die volgens het liquidatietarief worden vastgesteld.

Lees het vonnis hier. Zie ook IEF 7128 (Dridimensionale figurine)

IEF 7385

Een nieuwe uitgaveovereenkomst

Heb je even voor Mij? Comp. E. HartkampRechtbank Utrecht, 28 november 2008, KG ZA 08-1100, Hartkamp tegen Basart B.V. & Strengholt B.V. (met dank aan Radboud Ribbert, Ribbert Advocaten)

IE-overeenkomstenrecht. Geschil over, kort gezegd, onderhandelingen over voortzetting muziekuitgaveovereenkomst. Bevoegdheid om met derden te onderhandelen.

"4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat Hartkamp in de periode tot en met 30 september 2008 niet, dan wel niet te goeder trouw, met Basart heeft onderhandeld. Hartkamp is gesprekken met Basart niet uit de weg gegaan, nu hij - in ieder geval - op 1 april 2008, l0 juni 2008, 20 augustus 2008 en 25 september 2008 met Basart over het aangaan van een nieuwe uitgaveovereenkomst heeft gesproken. Daarnaast heeft Hartkamp naar aanleiding van de voorstellen van Basart bij brief van 9 september 2008 en tijdens de bespreking op 25 september 2008 een aantal vragen aan Basart gesteld, zodat niet kan worden gezegd dat Hartkamp niet inhoudelijk op de voorstellen van Basart is ingegaan.  

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het Hartkamp niet worden aangerekend dat partijen vóór 1 oktober 2008 niet tot overeenstemming zijn gekomen. In artikel 1 van her addendum is immers expliciet bepaald dat Hartkamp niet verplicht was een door de uitgever gedaan aanbod te aanvaarden.

Uit de brief van de raadsman van Hartkamp d.d. 26 september 2008 blijkt voorts dat Hartkamp na de bespreking op 25 september 2008 van mening was dat hij nog onvoldoende antwoord had gekregen op een aantal voor hem essentiële vragen die hij in zijn brief van 9 september 2008 aan Basart had gesteld. Er was volgens Hartkamp nog geen duidelijkheid gecreëerd over de hoogte van het voorschot en de wijze waarop buitenlandexploitatie zou plaatsvinden, Gelet daarop was Hartkamp niet gehouden om een tegenvoorstel te doen en was hij bevoegd om na 30 september 2008 ook met derden re onderhandelen. Hartkamp heeft derhalve naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter jegens Basart geen wanprestatie gepleegd, zodat Basart niet bevoegd was het addendum partieel te ontbinden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7384

Metromerken

GvEA, 10 december 2008, zaak T-290/07, MIP Metro Group Intellectual Property GmbH & Co. KG tegen OHIM / Metronia, SA (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositie op grond van ouder Duits beeldmerk METRO (o.a. spellen) tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk METRONIA (arcade spellen e.d.). Het GVeA vernietigt de afwijzende beschikking van het OHIM, omdat er volgens het Gerecht wel sprake is van enige de fonetische overeenstemming en het OHIm die overeenstemming in de beslissing had moeten betrekken. 

"55. It follows from all of the foregoing that, contrary to the Board of Appeal’s findings, there is a certain aural similarity between the conflicting marks, so that the Board of Appeal was wrong to find that there was a complete lack of similarity between the signs at issue and not to analyse the likelihood of confusion between the signs.

56. (…) In that regard, it should be pointed out that, although there will not necessarily always be a likelihood of confusion where two signs are found to be only aurally similar, it is nevertheless conceivable that the marks’ aural similarity alone could create a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94. However, the existence of such a likelihood must be established as part of a global assessment as regards the conceptual, visual and aural similarities between the signs at issue and the assessment of any aural similarity is only one of the relevant factors for the purpose of that global assessment.

57. Under those circumstances, the single plea must be upheld and, consequently, the contested decision annulled."

Lees het arrest hier

IEF 7383

Bateaux Mouches verwaterd

GvEA, 10 december 2008, zaak T-365/06, Compagnie des bateaux mouches SA tegen OHIM / Jean-Noël Castanet (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerkenrecht. Nietigheidsprocedure. BATEAUX MOUCHES is verworden tot soortnaam voor de bekende Parijse rivierboten en het overeenkomende gemeenschapswoordmerk wordt gedeeltelijk, voor, kort gezegd, watertoerisme en waterhoreca, nietig verklaard.

“26. Enfin, le fait que l’expression « bateau mouche » soit une dénomination commune s’agissant des services visés par la marque en cause n’est pas remis en cause par les arguments invoqués par la requérante.

27. Concernant l’allégation de la requérante selon laquelle elle aurait démontré être la première société à avoir adopté en 1950 le signe BATEAUX MOUCHES en tant que marque pour désigner des activités de tourisme fluvial, il y a lieu de considérer que cette circonstance ne permet pas d’exclure que la marque en cause soit devenue, par la suite, la dénomination commune des bateaux destinés au transport de voyageurs par voie fluviale à des fins touristiques. En effet, sans qu’il soit nécessaire de vérifier si ledit signe jouissait d’un caractère distinctif en 1950, il convient de rappeler qu’un signe qui était capable, à une certaine époque, de constituer une marque est susceptible, en raison de son utilisation par des tiers en tant que dénomination usuelle d’un produit ou d’un service, de perdre la capacité d’exercer les fonctions d’une marque.

28. Concernant la mise en place d’une procédure de surveillance de la marque en cause, l’accord avec l’Office du tourisme et des congrès de Paris sur l’utilisation de l’expression « bateau mouche », les lettres envoyées à certains éditeurs de dictionnaires ainsi que les lettres de mise en demeure, les publications d’errata dans la presse et les engagements d’autres sociétés à ne pas utiliser l’expression « bateau mouche » d’une façon générique, il s’agit d’éléments qui ne sont pas de nature à prouver que le ladite marque possède un caractère distinctif intrinsèque.

29. En conséquence, il convient de considérer que le public pertinent comprend, dans le domaine visé par la marque en question, le signe verbal BATEAUX MOUCHES comme se référant dans son ensemble aux services de transport par bateaux touristiques et de plaisance, ainsi que de divertissement et de restauration et d’hôtellerie assurés à bord de ce type de bateaux. Partant, il y a lieu de conclure que, en application de la jurisprudence citée au point 19 ci-dessus, ledit signe n’est pas apte à distinguer, dans la perception du public en cause, les services de la requérante de ceux qui ont une autre origine commerciale.

Lees het arrest hier.

 

IEF 7382

Ander beeldmerk

GvEA, 10 december 2008, zaak T-295/07 Vitro Corporativo tegen OHIM / VKR Holding (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Gemeenschapsmerken. Oppositie toegewezen. Zie vrijwel identieke zaak hieronder, IEF 7381, maar dan m.b.t. dit beeldmerk: