IEF 22294
14 oktober 2024
Uitspraak

Uitzending niet onrechtmatig omdat het berust op feiten

 
IEF 22293
14 oktober 2024
Uitspraak

Uiting van Kingspan en uitingen van Rockwool over de (on)brandbaarheid van isolatiemateriaal door het Hof aangemerkt als ongeoorloofde vergelijkende reclame

 
IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 3741

Onzorgvuldig buiten koken

ocs kopie.JPGRechtbank Arnhem, 23 februari 2007, LJN: BA1719. Outdoor Cooking Store tegen V.O.F. Horseman Outfitter, The American Belt & Buckle Company bills barn,

Het is lente en het buitenleven kan weer beginnen, ook in de rechtzaal. Geen inbreuk op (beschrijvend) merk of handelsnaam, maar wel onzorgvuldig handelen door de presentatie op de site. Daardoor legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. De website wordt ambtshalve gewijzigd.

Eiser heeft in 1999 zijn eenmanszaak onder de naam Out Door Cooking Store ingeschreven in het handelsregister en het beeldmerk “The Outdore Cooking Store” laten registeren voor buitenkookproducten als houtskool en aanmaakstof, tangen, astangen, messen en vorken voor barbecues, barbecues en tuinhaarden, borstels (uitgezonderd penselen) en staalborstels; vleespennen, braadpannen voor barbecues, spatels voor gebruik in de keuken, vlees en sausen en specerijen. Eiser heeft op 4 april 2000 de domeinnaam www.outdoor-cooking.nl laten vastleggen en verkoopt via de website barbecues en aanverwante artikelen. Op geen van die producten staat de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store” of een variant daarop.

Gedaagde de Horseman Outfitter bestaat sinds begin 2006 opgericht en richt zich op de verkoop van paardensport- en exclusieve outdoor-cookingartikelen, staalwaren, lederwaren en voor het houden van een zadelmakerij. Gedaagde heeft de domeinnaam www.outdoorcooking.nu laten vastleggen. Op de website site worden barbecues en aanverwante artikelen te koop aangeboden.  Ook deze producten dragen niet (een variant op) de (merk)naam “The Outdoor Cooking Store.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de (beeld)merkenrechtelijke claim dat er “onvoldoende verwarring te duchten is”, omdat de gedaagde in zijn domeinnaam geen gebruik maakt van het woord “Store”. Bovendien kan eiser zich volgens de voorzieningenrechter op grond van artikel 2.23 BVIE (beperkingen uitsluitend recht) niet verzetten tegen het gebruik van de beschrijvende term outdoor cooking: “Outdoor cooking” betekent “buiten koken” en beschrijft aldus het kenmerk van barbecues en aanverwante artikelen.”

Gedaagde heeft volgens de voorzieningenrechter ook niet aangetoond dat zijn (beeld)merk is ingeburgerd “met name door geen inzicht te geven in zijn markaandeel, de hoogte van zijn reclamekosten en het percentage van de betrokken kringen dat barbecues als afkomstig van een onderneming identificeert. Eiser heeft ook geen verklaringen overgelegd van de kamers van koophandel of andere beroepsverenigingen.”

Ten aanzien van het handelsnaamrecht overweegt de voorzieningenrechter dat verwarring alleen is te vrezen als de handelsnaam van eiser zelf voldoende onderscheidend vermogen heeft om daarmee zijn onderneming te identificeren. Daarvan is geen sprake. “Outdoor cooking is tegenwoordig een algemeen gangbare woordcombinatie. Eiser kan die niet monopoliseren.”

Van vergelijkende of misleidende reclame door het gebruik van de handelsnaam is ook geen sprake.

Gedaagden handelen wél onzorgvuldig (r.o. 4.16). Door haar presentatie op de site legt gedaagde “vooral de nadruk op de thans gangbare benaming voor barbecues en aanverwante producten en niet op haar eigen onderneming. Die handelwijze is verwarringwekkend en dus onzorgvuldig, nu er al een onderneming is met nagenoeg hetzelfde second-level domain (outdoor-cooking) in haar domeinnaam. Aldus handelt Horseman Outfitter in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is tegenover eiser. Horseman Outfitter moet zich, ook al mag zij zoals uit het vorenstaande volgt, gebruik maken van de woorden “outdoor” en “cooking” wel onderscheiden van haar concurrenten. Op de site www.outdoorcooking.nu doet Horseman Outfitter dat onvoldoende.”

Hieraan verbindt de voorzieningenrechter een ambtshalve wijziging van de website www.outdoorcooking.nu, aangezien er in strijd met de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW wordt gehandeld, door op www.outdoorcooking.nu onvoldoende duidelijk te zijn over naam en adres van haar onderneming

In het dictum beveelt de voorzieningenrechter Horseman Outfitter om binnen één week na betekening van het vonnis in de rechter bovenhoek van ieder pagina van de website www.outdoorcooking.nu op dezelfde prominente wijze als en in de plaats van “outdoorcooking.nu” “Horseman Outfitter” te (doen) vermelden.

De proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij, omdat ze beide in het ongelijk zijn gesteld, de eigen kosten draagt.

Lees het vonnis hier.

IEF 3740

GPLv3

Persbericht: Derde draft GPL v3 uitgebracht door de Free Software Foundation. De FSF komt met een aantal wijzijgen:

- First-time violators can have their license automatically restored if they remedy the problem within thirty days.
- License compatibility terms have been simplified, with the goal of making them easier to understand and administer.
- New patent requirements have been added to prevent distributors from colluding with patent holders to provide discriminatory protection from patents.

Het is gedurende 60 dagen mogelijk om commentaar te leveren op deze draft. Hierna zal nog een vierde draft verschijnen, alvorens de FSF de uiteindelijke tekst van GPL v3 vaststelt. 

Lees het persbericht hier. Derde draft hier.  Eerder bericht: IEF 2417 (31 juli 2006)


 

IEF 3738

Grijpers

grprs.gifRechtbank van Eerste aanleg van het Arrondissement Kortrijk, beschikking van 17 januari 2007, zaak nr. 06/1365/A(a4a). Demolition and Recycling Equipment B.V., tegen bvba CUB (met dank aan Wouter Pors  en Bruno Vandermeulen, Bird & Bird)

Belgische zaak over auteursrecht en modelrecht op grijper. De niet zichtbare technische bepaalde onderdelen leggen het af tegen de totaalindruk

Demolition vordert (onder meer) dat de rechter in kort geding vaststelt dat CUB inbreuk pleegt op de auteursrechten van Demolition met betrekking tot de “Grijper” waarvoor eveneens een internationaal model is geregistreerd.

Eiser Demolition produceert onder meer schroot-sorteergrijpers, waaronder de “Grijper”.CUB is actief in dezelfde branche en produceert een sloop- en sorteergrijper onder de naam “CUB Sloop-Sorteergrijper”. Demolition is van oordeel dat deze machines van CUB slaafse nabootsingen (zo te lezen in België eerder een overkoepelend begrip en niet een laatste vangnet zoals in Nederland)  betreffen van de Grijper.

De rechter is van oordeel dat de Grijper van Demolition een auteursrechtelijk beschermd werk is. Demolition heeft door middel van een oorspronkelijke combinatie van al dan niet originele elementen vorm gegeven aan de Grijper, die getuigt van een oorspronkelijkheid die het resultaat is van haar persoonlijke visie. Bovendien stelt de rechter vast dat het merendeel van de verschillen met de CUB-grijper niet zichtbaar zijn en enkel betrekking hebben op de technische werking, of louter technische details betreffen die nauwelijks waarneembaar zijn en geen invloed hebben op de algemene vormgeving van het werk.

Nu deze elementen zonder manipulaties van de grijper niet zichtbaar of moeilijk zichtbaar zijn, hebben ze volgens de rechter geen invloed op de algemene vormgeving en zijn derhalve niet relevant voor de inbreukvraag. De verschillen die wel zichtbaar zijn hebben ook geen invloed op de algemene indruk van de vormgeving.

De rechter is ten slotte van oordeel dat CUB duidelijk de bedoeling heeft gehad om de Grijper te imiteren en om de potentiële klant in verwarring te brengen. “Het algemene beeld dat de verweerster door middel van CUB-grijper gerealiseerd heeft, benadert dat van de Grijper op zeer gelijkende wijze, derwijze dat de verweerster inbreuk gepleegd heeft op de Auteurswet.”

Lees de beschikking hier.

IEF 3737

Verwatering of afbrokkeling

vps.gifGvEA, 22 maart 2007, zaak T-215/03, Sigla tegen OHIM / Elleni Holding.

Achterstallig onderhoud, het nog niet nader besproken VIPS-arrest van vorige week. Oppositiezaak over 8, lid 5 Gemeenschapsmerkenverordening. Bekend, maar niet prestigieus, nationaal merk, geen negatieve beïnvloeding, geen verwatering en geen reputatieschade.

Oppositie door Sigla op basis van het oudere Spaanse woordmerk VIPS, klasse 42, kort gezegd horecadiensten, tegen de gemeenschapswoordmerkaanvraag  VIPS, klassen 9, computers en software, 35, (software) advisering en 42, na beperking, diensten betreffende computerprogramma’s bestemd voor hoteldiensten, restaurants, cafés van Elleni Holding.

Het OHIM wijst de, in eerste instantie voor klasse 42 op grond van artikel 8, lid 5 (bekende merken)  toegewezen, oppositie in beroep af, omdat weliswaar was aangetoond dat het oudere merk in Spanje bekend was, maar niet was aangetoond om welke redenen het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou trekken uit of afbreuk zou doen aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.

De beoordeling door het Gerecht levert een mooie samenvatting op van de mogelijkheden en beperkingen  van artikel 8, lid 5, maar de bestreden beslissing wordt uiteindelijk vernietigd op processuele gronden, omdat de kamer van beroep onterecht geweigerd heeft ook de relatieve weigeringsgrond van artikel 8, lid 1, sub b, zelf te (her)onderzoeken. Bovendien is in de bestreden beslissing enkel de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd, zonder te preciseren hoe op de oppositie moest worden beslist, terwijl zelfs niet wordt verklaard dat de zaak wordt terugverwezen naar de oppositieafdeling.

In casu is er geen gevaar voor verwatering of afbrokkeling van het oudere merk. De beoordeling door het Gerecht van artikel 8, lid 5 levert geen nieuwe inzichten op, maar is als samenvatting en toelichting de moeite waard. Enkele citaten: 

“Teneinde het in artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 bedoelde risico beter te kunnen afbakenen, zij erop gewezen dat de eerste functie van een merk ontegenzeglijk een „herkomstaanduidende functie” is. Niettemin fungeert een merk eveneens als middel waarmee andere boodschappen worden overgedragen, betreffende onder meer de eigenschappen of de bijzondere kenmerken van de waren of diensten die het aanduidt, of de beelden en gewaarwordingen die het oproept, zoals bijvoorbeeld luxe, levensstijl, exclusiviteit, avontuur, jeugd. In die zin heeft het merk intrinsiek een eigen economische waarde, los van de waarde van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven. De betrokken boodschappen die met name door een bekend merk worden overgedragen of ermee worden geassocieerd, verlenen dit merk een bijzondere waarde die bescherming verdient, te meer omdat de bekendheid van een merk meestal het resultaat is van aanzienlijke inspanningen en investeringen van de houder ervan. Op die manier waarborgt artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 dat een bekend merk wordt beschermd ten opzichte van iedere aanvraag van een gelijk of overeenstemmend merk, die afbreuk zou kunnen doen aan het imago ervan, ook al zijn de door het aangevraagde merk aangeduide waren of diensten niet analoog aan die waarvoor het bekende oudere merk is ingeschreven.” (35)    

“Deze voorwaarde [moet] in drie afzonderlijke typen van risico’s worden opgesplitst, namelijk dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk, ten eerste, afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk, ten tweede, afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk, of, ten derde, ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk wordt getrokken. Gelet op de formulering van artikel 8, lid 5 volstaat het voor de toepasselijkheid van deze bepaling dat één van deze risico’s voorhanden is.” (36)

“Het risico van verwatering lijkt in beginsel evenwel minder groot indien het oudere merk bestaat uit een term die een eigen betekenis heeft en daardoor, onafhankelijk van het erdoor gevormde oudere merk, ruim verspreid is en vaak wordt gebruikt. In een dergelijk geval is het minder waarschijnlijk dat het overnemen van de betrokken term door het aangevraagde merk tot verwatering van het oudere merk zal leiden. Zo heeft het Gerecht in het arrest SPA-FINDERS  geoordeeld dat aangezien „spa” een gangbare term is ter aanduiding van, bijvoorbeeld, de Belgische stad Spa of het Belgische autocircuit van Spa-Francorchamps of, in het algemeen, van oorden voor hydrotherapie zoals Turkse baden of sauna’s, de kans dat aan het onderscheidend vermogen van het merk SPA afbreuk wordt gedaan door een ander merk dat eveneens het woordelement „Spa” bevatte, klein leek.” (38)     

“Wat vervolgens het risico betreft dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het oudere merk, zij opgemerkt dat van die afbreuk sprake is wanneer de waren of diensten waarop het aangevraagde merk doelt, op zodanige wijze aan de zintuigen van het publiek kunnen appelleren dat de aantrekkingskracht van het oudere merk erdoor vermindert. Het risico daartoe kan met name bestaan wanneer deze waren of diensten een kenmerk of een eigenschap bezitten die mogelijkerwijs een negatieve invloed op het imago van een bekend ouder merk uitoefenen doordat dit merk gelijk is aan of overeenstemt met het aangevraagde merk.” (39)    

“(…) Het [ongerechtvaardigd voordeel] betreft met andere woorden het risico dat het imago van het bekende merk of de door dit merk opgeroepen kenmerken worden overgedragen op de door het aangevraagde merk aangeduide waren, zodat deze waren wegens die associatie met het bekende oudere merk gemakkelijker kunnen worden verhandeld. (40)  

“ Op basis van de voorgaande overwegingen kan het verschil tussen het risico van ongerechtvaardigd voordeel in de zin van artikel 8, lid 5 en het gevaar voor verwarring als volgt worden samengevat: er is sprake van verwarringsgevaar wanneer de relevante verbruiker kan worden aangetrokken door de waren of diensten die door het aangevraagde merk worden aangeduid, omdat hij meent dat het gaat om waren of diensten met dezelfde handelsoorsprong als die van het oudere merk dat gelijk is aan of overeenstemt met het aangevraagde merk. Het risico dat door het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk is daarentegen aanwezig wanneer de verbruiker, zonder noodzakelijkerwijs de commerciële oorsprong van de betrokken waren of diensten te verwarren, door het aangevraagde merk zelf wordt aangetrokken en hij de door dit merk aangeduide waren of diensten zal kopen omdat zij van dit merk, dat gelijk is aan of overeenstemt met het bekende oudere merk, zijn voorzien.” (42)   

“(…) Gelet op de overwegingen van het arrest General Motors, punt 47 supra (punt 30), die in casu naar analogie van toepassing zijn, is het mogelijk dat, met name in het geval van een oppositie die berust op een merk dat een uitzonderlijk grote reputatie heeft, de niet-hypothetische kans dat het aangevraagde merk in de toekomst afbreuk doet aan of ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het in oppositie aangevoerde merk zo voor de hand liggend is dat de opposant daartoe niet enig ander feitelijk gegeven hoeft aan te voeren of te bewijzen. Er mag evenwel niet van worden uitgegaan dat dit altijd het geval is.” (48)   

 “(…) Deze [aanzienlijke] reclame-inspanning volstaat op zich evenwel niet als bewijs dat er een risico bestond dat door het gebruik van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit of afbreuk zou worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, in de zin van artikel 8, lid 5 en is in casu dus niet relevant.” (53)

“(…) Verzoekster lijkt zowel in haar opmerkingen voor het BHIM als in haar verzoekschrift de begrippen bekendheid van een merk te verwarren met het eventuele prestige of de bijzondere kwaliteiten ervan. Er kan evenwel niet van worden uitgegaan dat elk bekend merk - louter wegens de bekendheid ervan - een imago van prestige of superieure kwaliteit oproept. Bijgevolg is in de bestreden beslissing terecht geen rekening gehouden met het prestige dat beweerdelijk met het oudere merk is verbonden.” (58)     

“(…) gaat het om het gevaar dat de associatie van het bekende oudere merk met waren of diensten die worden aangeduid door het aangevraagde merk, dat gelijk is aan of overeenstemt met dit merk, tot gevolg heeft dat het wordt aangetast, omdat de door het aangevraagde merk aangeduide waren of diensten een kenmerk of een bijzondere eigenschap bezitten waardoor het imago van het bekende oudere merk negatief kan worden beïnvloed.” (66)     

“(…) Het loutere bestaan van een verband tussen de door de conflicterende merken aangeduide diensten is toereikend noch doorslaggevend. Het bestaan van een dergelijk verband vergroot weliswaar de kans dat het publiek, dat met het aangevraagde merk wordt geconfronteerd, eveneens aan het oudere merk denkt, maar deze omstandigheid volstaat op zich niet om de aantrekkingskracht van het oudere merk te verminderen. Dit laatste kan slechts het geval zijn indien komt vast te staan dat de door het aangevraagde merk aangeduide diensten kenmerken of eigenschappen vertonen die potentieel de reputatie van het oudere merk aantasten. Dat bewijs is in casu evenwel niet geleverd.” (67)    

“Het gevaar dat uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken, kan zich daarentegen slechts voordoen indien het relevante publiek, zonder de herkomst van de door de conflicterende merken aangeduide diensten te verwarren, door de software van Elleni Holding bijzonder zou worden aangetrokken, enkel omdat deze wordt aangeduid door een merk dat gelijk is aan het bekende oudere merk VIPS.” (71) 

“(…) Zoals de kamer van beroep terecht heeft verklaard, volstaat het verband tussen de door de conflicterende merken aangeduide diensten op zich niet. Om te concluderen dat door het gebruik van het aangevraagde merk ongerechtvaardigd voordeel zou worden getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, ook al is er geen gevaar voor verwarring inzake de commerciële herkomst van de betrokken diensten, moet immers het bewijs worden geleverd dat het aangevraagde merk wordt geassocieerd met positieve eigenschappen van het oudere merk dat gelijk eraan is, welke eigenschappen zouden kunnen leiden tot duidelijke exploitatie of duidelijk meeliften door het aangevraagde merk.” (72)  

Lees het arrest hier.

IEF 3736

De ontvoegde dochter

1stekamer.bmpKamerstuk 30572 , nr. G, 1e Kamer. Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (Wet werken aan winst); brief aan de staatssecretaris van Financiën.

Vragen, waaronder een aantal vragen over de octrooibox,  die nog bij de fracties van CDA en VVD zijn gerezen over het inmiddels ingevoerde wetsvoorstel Werken aan winst. O.a:

“Indien de ontvoegde dochter bij ontvoeging niet meer opteert voor de octrooibox, mag deze dan wel het immateriële activum na ontvoeging te boek stellen voor de waarde in het economische verkeer waarover bij de fiscale eenheid is afgerekend (eventueel verminderd met de afschrijvingen op de voet van artikel 15ai, tweede lid, Wet VpB 1969)?

Lees alle vragen hier.

IEF 3735

Een dergelijk gebrek aan wetenschap

smerken.gifRechtbank Zutphen, 27 maart 2007, KG ZA 07-4. Reclame Sukses tegen The Satisfactorie (met dank aan Ubel van der Werff, JPR Advocaten).

Merkenrecht. Ongeregistreerd voorgebruik in dezelfde regio leidt tot vernietiging wegens kwade trouw van later depot. “Een dergelijk gebrek aan wetenschap” komt voor rekening van de latere deposant. BTW valt niet onder de richtlijnconforme proceskostenveroordeling.

Reclame Sukses (RS) en The Satifactorie (TSFO) houden zich beide bezig met reclame, zijn beide gevestigd in dezelfde regio en bedienen zich beide van een logo met afbeelding van de letter S. Reklame Sukses beroept zich op haar merkinschrijving uit 2005 (boven), maar de The Satisfactorie, die haar S in januari van 2007  heeft gedeponeerd, maar gebruikt sinds 2001 (onder), stelt dat het eerdere depot van Reclame Sukses als een depot te kwader trouw moet worden aangemerkt. De Rechtbank Zutphen is het daar mee eens.

“Nu er aldus sprake is van gelijksoortige bedrijven die in elkaars nabijheid gevestigd zijn, in een gebied waar niet meer dan 30 andere reclamebureaus zitten, een zoekopdracht via internet naar reclamebureaus in de vestigingsplaats van RS voldoende is om TSFO te vinden, TSFO aantoonbaar in de regio adverteert en TSFO onderwerp is van een artikel en een foto in een krant die aantoonhaar bekend is aan RS en waarbij de “S” is afgebeeld, is het aannemelijk dat - indien en voor zover er vanuit moet worden gegaan dat RS niet wist dat TSFO de “S” in haar logo gebruikte - de bodemrechter zal oordelen dat een dergelijk gebrek aan wetenschap voor rekening van RS dient te blijven.

Gelet op het voorgaande wordt dan ook niet aannemelijk geacht dat de bodemrechter, indien een dergelijke vordering aan hem wordt voorgelegd, TSFO zal verbieden de afbeelding met de “S” te gebruiken nu TSFO erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de bodemrechter, indien een dergelijke vordering door TSFO wordt ingesteld, het depot van RS van haar merk zal vernietigen op grond van kwader trouw aan de zijde van RS.

De vordering zal dan ook reeds hierom worden afgewezen zodat de verdere stellingen en weren geen bespreking meer behoeven . RS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van TSFO.” (4.11 - 4.13).

Wat betreft de richtlijnconforme proceskosten oordeelt de rechter:

“RS heeft zich niet verweerd tegen toewijzing van dergelijke kosten doch heeft de juistheid van de door TSFO overgelegde specificatie in twijfel getrokken. RS heeft hierbij echter volstaan de specificatie in algemeen gestelde bewoordingen te betwisten zonder dat zij nader heeft aangegeven welke posten in de specificatie niet juist zijn. Aan deze betwisting zal dan ook voorbij worden gegaan. De door TSFO opgevoerde BTW zal evenwel worden niet worden toegewezen aangezien TSFO deze kosten kan verrekenen.”(4.15)

Lees het vonnis hier.

IEF 3734

Roden

Het Dagblad van het Noorden bericht over de gevolgen van de zaak Cordis-Schneider voor Roden: “Wranger kan eigenlijk niet: wel gelijk krijgen, maar de schade is onherstelbaar (…) de 462 banen die in Roden zijn geschrapt als gevolg van een eerder negatief vonnis van de rechtbank, komen niet terug. Het werk - vier productielijnen - is al lang verplaatst naar Mexico en dat is onomkeerbaar.

Cordis mag, aldus het Hof. de geleden financiële schade verhalen op Schneider. Voor Johnson & Johnson levert dat mogelijk een pot met geld op. De getroffen 462 werknemers in Roden hebben er niets aan. ”Het leed is geleden. Frustrerend en heel erg zuur”, zegt Jeanette Brouwer van FNV Bondgenoten.

Lees hier meer. Eerder bericht en arrest: IEF 3690 (21 maart 2007). 

IEF 3733

Stadsslogans

Korte berichten in de Gelderlander en het Haarlems Dagblad: De nieuwe stadsslogan van Haarlem, ‘Haarlem  smaakt naar meer’, een slagzin die volgens Leontien Splinter van Haarlem Promotie in een 'opwelling' op het stadhuis is ontstaan, is een ‘exacte kopie’ van het motto dat de Edese binnenstad inmiddels twee jaar gebruiken. Ook de gemeente Gennep (GLD) blijkt de slogan ook jarenlang te hebben gebruikt

De stichting Haarlem Promotie bezweert in het Haarlems Dagblad dat geen sprake is van plagiaat. De gemeente Ede vindt het ,,Een beetje pijnlijk'', Reclamestrateeg Daan Overeem, die de slagzin bedacht voor Ede, is niet blij.” “Maar het streelt je ook wel weer.”

Lees hier en hier meer.

 

IEF 3732

IE Strafrecht

Website Europarlement: “Intellectual property rights: criminal sanctions to fight piracy and counterfeiting. The first EU directive aiming at harmonising national criminal law was backed by the Legal Affairs' committee, when it adopted a first-reading report on a legislation imposing criminal sanctions for the infringement of intellectual property rights. The issue now goes before the April plenary session.

Nicola Zingaretti (PES, IT), Parliament's rapporteur, said: "We are turning a new page: this is the first directive where criminal law is included. […] To harmonise criminal codes will be a radical new thing".  If approved by Parliament and the Council, the proposed directive would oblige all Member States to consider as a criminal offence all intentional infringements of an intellectual property right carried out on a commercial scale. The text proposes, as a deterrent, measures ranging from fines to imprisonment, according to the gravity of the crime.

Members of the Legal Affairs' committee backed the overall aim of the Commission proposal, while amending some of its provisions. They excluded patent rights from the scope of the Directive, and decided that criminal sanctions should only apply to those infringements deliberately carried out to obtain a commercial advantage. Piracy committed by private users for personal, non-profit purposes are therefore also excluded.

 

The report aims to ensure that national judicial authorities will always be able to impose sufficiently serious penalties by setting out minimum levels for the upper limits on punishments imposed by national law. In cases of serious crimes committed by a criminal organisation, the maximum penalty must be at least €300 000 and/or four years' imprisonment. The same applies where the offences carry a health or safety risk. For less serious infringements, the maximum penalties should include criminal and civil fines of at least €100 000. In some cases, remedies can include the seizure and destruction of counterfeited goods.

A series of provisions on investigations was also approved. Member States are asked to ensure that the possibility of initiating investigations is not dependent on a formal accusation, at least when acts were committed in the territory of the Member State. Moreover, EU countries, if the directive is adopted, would have to allow holders of violated intellectual property rights to assist investigations undertaken by joint investigation teams.

The proposed directive reflects the Commission's interpretation of the European Court of Justice’s judgment of 13 September 2005. According to the Commission, this ruling allows for measures under the Community method to insist on criminal sanctions, when these are required for the effective implementation of Community law.  This view is contested by those who believe criminal law cannot be a competence of the Community - but amendments rejecting the entire proposal on this basis were defeated in the vote.

Lees het bericht ook hier.

IEF 3731

Wettelijk vastleggen

pls.gifMinister van Onderwijs Ronald Plasterk wil wettelijk vastleggen dat onderzoekers een vast percentage van de opbrengsten van hun ontdekkingen krijgen. Wetenschappers, is het idee, zullen eerder nadenken over hoe hun ontdekkingen geld op kunnen leveren, als ze weten dat ze er zelf miljonair mee kunnen worden.

Door zijn (voormalige) werk als hoogleraar in de moleculaire biologie kent hij de problematiek van dichtbij. Plasterk is als uitvinder betrokken bij een kleine twintig octrooien, maar heeft voor zijn werk als minister afstand gedaan van de rechten op die vindingen.

Uitgebreid artikel hier (NRC Next).