IEF 22291
14 oktober 2024
Uitspraak

Puma en Calvin Klein tegen sokken en boxershorts die inbreuk maken op hun merkenrecht

 
IEF 22294
14 oktober 2024
Uitspraak

Uitzending niet onrechtmatig omdat het berust op feiten

 
IEF 22293
14 oktober 2024
Uitspraak

Uiting van Kingspan en uitingen van Rockwool over de (on)brandbaarheid van isolatiemateriaal door het Hof aangemerkt als ongeoorloofde vergelijkende reclame

 
IEF 3658

Made for Japan

psdrie.JPGRechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP Shop B.V.

Merkenrecht, parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe. Matiging proceskosten wegens, positief geformuleerd, de uiteenlopende belangen van partijen bij het geschil.

Sony roept haar Benelux - en Gemeenschapsmerken in tegen de import van Playstation 3 materiaal (PS3) door PsxShop en tegen het overige Sony materiaal dat op de website van PsxShop wordt aangeboden.


De vorderingen van Sony terzake PS3 zijn voldoende spoedeisend, gelet op de voorgenomen Europese marktintroductie van PS3 op 23 maart 2007. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen (impliciete) toestemming van Sony had om PS3 van buiten de EER te importeren. Het materiaal van PsxShop is voorzien van aanduidingen waaruit blijkt dat deze voor Japan bestemd is. Daarnaast ontbreekt een CE markering op het product. Dat PS3 in Europa werkt, toepasbaar is met een Europese televisiestandaard en beschikt over een Nederlands menu, verandert volgens de voorzieningenrechter de zaak niet.

De voorzieningenrechter neemt geen spoedeisendheid aan betreffende de vorderingen tegen de niet-PS3 producten van Sony. In de sommatiebrief is niet naar deze producten verwezen en het is voor de rechter aannemelijk dat Sony al geruime tijd op de hoogte is van de eigen import van buiten de EER door PsxShop van Sony producten.

De voorzieningenrechter compenseert de proceskosten met deze formulering:

“De voorzieningenrechter begrijpt dat voor Sony de primaire inzet van deze procedure was het verkrijgen van een verbod op (verder) parallel import van PS3 producten. Vanuit die optiek is Sony als de hoofdzakelijk in het gelijk gestelde partij aan te merken. Voor PsxShop geldt evenwel dat zij al na ontvangst van de brief van 8 februari 2007 de verhandeling van PS3 producten had gestaakt. Voor PsxShop was de inzet van de procedure, zo begrijpt de rechtbank haar verweer, het dreigend verbod van verhandeling van alle producten met Sony merken. Toewijzing van een zo veel omvattend verbod zou haar onderneming bij de basis aantasten. Alles afwegende acht de voorzieningenrechter het geraden dat de kosten worden gecompenseerd des dat partijen de eigen kosten dragen.” (4.16)

Lees het vonnis hier.

IEF 3657

Het B9 Nummer

b93657.JPGEindelijk heeft IEForum.nl ook een citeertitel: het IEF Nummer. Rechtsonder ieder bericht staat het unieke nummer van dat specifieke bericht. Het IEF Nummer correspondeert  met het nummer van het bericht in de databank en is ook terug te vinden in de url van het gehele bericht. Het gehele bericht kan worden geopend door óf op het IEF Nummer te klikken, óf door, in voorkomende gevallen op ‘lees meer’ te klikken. Doordat de databank ook andere berichten bevat, bijvoorbeeld nieuwsbriefberichten en artikelen uit IE Kort, en omdat berichten soms later worden gepubliceerd dan ze zijn toegevoegd,  is er geen sprake van een chronologisch oplopende nummering.

Zeer binnenkort kan ook via de zoekmachine worden gezocht op het IEF Nummer. Tot die tijd kan provisorisch op nummer worden gezocht door het id-nummer (laatste stukje van de url, bijvoorbeeld: id=3657) in de url van een ander geheel bericht te vervangen door het gezochte nummer en deze nieuwe link te openen.

Ter illustratie: Het nummer van dit artikel is, zie rechtsonder,  IEF 3657. Citeren met datum verdient aanbeveling, maar is niet noodzakelijk: IEF 3657 (17 maart 2007 ).

IEF 3656

Artiesten (3)

Kamervragen met antwoord, nr. 973, 2006-2007,  2e Kamer. Antwoord Staatsecretaris De Jager, Financiën, op vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de ministers van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de positie van diskjockeys als artiest. (Ingezonden 12 februari 2007).

Aangegeven wordt dat óók VJ's en Masters of Ceremony (MC's) - gelijk DJ's - als uitvoerende kunstenaars mogen worden aangemerkt en aldus onder de reikwijdte van de artiestenregeling voor de loonheffingen kunnen vallen (i) en het lage BTW-tarief van 6% kunnen toepassen op hun optredens op dance feesten, festivals, poppodia etc. (ii). Onduidelijkheden naar aanleiding van de eerdere antwoorden van Minister Zalm zijn nu grotendeels weggenomen. Een "generaal pardon" voor evenementenorganisatoren met betrekking tot naheffingen over de periode van vóór 28 november 2006 - de dag waarop eindelijk enige helderheid is ontstaan over de fiscale rechtspositie van DJ's - lijkt er echter voorlopig niet in te zitten.

Lees de antwoorden op de kamervragen hier en het voorafgaande artikel van Bjorn Schipper (Van der Steenhoven) over dit onderwerp hier (Muziekwereld 2007-1). Eerder bericht hier.

 

IEF 3654

Eerst even voor jezelf lezen

 - Rechtbank Utrecht, 16 maart 2007, gevoegde zaken KG ZA 07-125 en KG ZA 07-124. Goossens tegen Technip Benelux B.V. B.V. /  Johnson tegen Technip  Benelux B.V. (met dank aan Olaf Trojan en Edward de Lange, Simmons & Simmons)

Opheffingskortgeding auteursrechtelijk beslag op computers en andere gegevensdragers. In november 2006 heeft Technip beslag gelegd op de computers en gegevensdragers van eisers. Eisers vorderen opheffing beslag nu dit onrechtmatig zou zijn. De Voorzieningenrechter loop het hele "beslagspoorboekje" af en komt tot afwijzing van de eis om opheffing" en veroordeelt eisers conform Handhavingsrichtlijn.

Lees het vonnis hier.

- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, 05/867. Cordis Europa B.V. tegen Schneider (Europe) GmbH (met dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek). 

Bodemprocedure in de catheterzaak tussen twee dochterondernemingen van Johnson & Johnson en Boston Scientific.

De zaak gaat uiteindelijk over de betekenis van het woord "a" ("a polyethlyene"). Het hof volgt het argument van Cordis dat een vakman het woord "a" zou begrijpen als een verwijzing naar de vele verschillende homopolymeren van PE-materialen, met allerlei verschillende dichtheden, en niet naar alle mogelijke co-polymeren van PE. De catheters van Cordis vallen niet letterlijk binnen de conclusies van het octrooi van Schneider en vallen  ook niet onder de equivalentietheorie binnen de beschermingsomvang van het octrooi. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Het octrooi is geldig, maar Cordis pleegt geen inbreuk.

Schneider had het vonnis in eerste aanleg al betekend en wordt nu veroordeeld de als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis geleden schade te vergoeden.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Amsterdam, 14 maart 2007, HA ZA 06-2540, Out of the Blue KG tegen Invotis B.V., Berck en Leusink. (met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann)

Belangrijke uitspraak over het onrechtmatig versturen van een sommatiebrief. Het betreft een  verklaring voor recht procedure inzake auteursrechten en slaafse nabootsing. De rechtbank is van oordeel dat de door Berck en Leusink ontworpen fotostrip geen werk is in de zin van de Auteurswet en dat er geen sprake is van gevaar voor herkomstverwarring. De rechtbank laat Out of Blue toe de schade te bewijzen die zij heeft geleden vanwege het versturen van de sommatiebrief.

Lees het vonnis hier

- HvJ EG, 15 maart 2007, zaak C-171/06, OHIM tegen T.I.M.E. ART Uluslararasi Saat Ticaretive dis Ticaret AS (verzoekster in eerste aanleg Devinlec Développement Innovation Leclerc SA (Nederlandse versie nog niet beschikbaar)

Procesrechtelijk aspecten in een merkenzaak. Aanvrager van gemeenschapsmerk komt in hoger beroep tevergeefs op tegen de beslissing tot verwerping van de oppositie door het OHIM. Het Hof oordeelt dat het GvEA de juiste criteria heeft toegepast voor de vergelijking van de merkaanvrage QUANTUM en het ouder nationaal merk Quantième en de vaststelling van het verwarringsgevaar.

Lees het arrest hier.

- Rechtbank 's-Gravenhage, 15 maart 2007, HA ZA 07-238, Kabushiki Kaisha Sony Computer Entertainment etc. tegen PSXSHOP SHOP B.V.

Merkenzaak over parallelimport. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat PsxShop geen toestemming had tot import van buiten de EER van het PS3 materiaal met Sonymerken en wijst het gevorderde verbod toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 3651

De Zeist Tapes

zstbh.gifTranscript van de plenaire samenvatting van het middagdebat “Handhavingsperikelen: beschrijvend beslag, exhibitieplicht en ex parte korte geding.” (Geredigeerde) transcripts van andere lezingen volgen wellicht, maar met gezien de grote gevolgen van de implementatie van de Handhavings Richtlijn voor de dagelijkse praktijk, van vooral advocaten en rechters, leek het nuttig om de belangrijkste punten van het debat, dat ook integraal is te beluisteren (eerder bericht hier) nog eens uitgeschreven weer te geven.

Transcript:

Zeist Symposium 2007, 14 maart 2007. Samenvatting door de voorzitter Prof. mr. Dirk Visser van het middagdebat “Handhavingsperikelen: beschrijvend beslag, exhibitieplicht en ex parte korte geding.” Panelleden: Mr. Annette A. Hirschfeld (Howrey) en mr. Bas.J. Berghuis van Woortman (Freshfields), voorzitter: Prof. mr. Dirk Visser, hoogl. IE-recht RU Leiden en Klos Morel Vos & Schaap.

“Charles Gielen: Ik denk dat nu aan de aan de beurt is de vraag of er handhavingsperikelen zijn, zijn te verwachten, etcetera.

Dirk Visser: Ja, die vraag kan ik op voorhand met ja beantwoorden denk ik. We hebben in deze zaal over handhavingsperikelen gesproken met Annette Hirschfeld, met Bas Berghuis van Woortman en met name ook met vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, en dat heeft ons nogal wat inzichten gebracht.

Ik wijs u er graag op dat van alles wat vandaag in deze zaal gebeurt en gebeurd is geluidsopnames zijn gemaakt en dat die in de vorm van zgn. pod-casts beschikbaar zullen worden gesteld via IEForum.nl. Ik hoorde net nog iemand achter mij fluisteren die niet wist wat IEForum was. Dat betekent dat u zichzelf diskwalificeert voor dit rechtsgebied en beter iets anders kunt gaan doen. De pod-casts van wat vandaag is gebeurd staan als het goed is vanavond nog op IEForum. Wij zijn niet zeker van de geluidskwaliteit, dus ik zal nu alleen de hoofdpunten aanstippen die u beslist niet gemist mag hebben.

Bewijsbeslag

We hebben gesproken over het bewijsbeslag. U weet, vanaf 1 mei a.s. is de implementatie van de Handhavingsrichtlijn in werking. Belangrijke vraag van wanneer mag de beslaglegger die spullen in nou inzien; daar waren wel wat verschillen van mening over. Is het bewijsbeslag nou een beslag ter bewaring of vergaring van bewijs, dat zijn twee verschillende invalshoeken. We hebben een aantal varianten daarvan besproken. De variant die Willem Hoyng te berde bracht, was dat je zou vragen om de spulletjes bij de deurwaarder te laten (of te laten deponeren) en dat je vier dagen de tijd zou hebben als beslagene om in kort geding bezwaar ertegen te maken dat er inzage in materialen gegeven zou gaan worden, om in ieder geval de mogelijkheid van de bescherming van vertrouwelijke informatie op die manier mogelijk te maken. We gaan zien hoe dat concreet zal gaan werken.

Ex parte kort geding

Over het ex parte-kort geding hebben we ook gesproken. Velen van u herinneren zich de buitengewoon stellige uitspraak van de heer Du Pon, precies een jaar geleden,  waarin hij zei: Alles is spoedeisend genoeg voor een ex parte kort geding en dingen als zwartmaken daar gaan we niet aan beginnen. Ons is gebleken dat daar inmiddels een stuk genuanceerder over wordt gedacht. Dat betekent ten eerste dat de spoedeisendheid wèl zal worden getoetst. Hoe sterk is natuurlijk de vraag, maar dat je ervan uit mag gaan dat je een veel grotere spoedeisendheid zal moeten stellen en zal moeten onderbouwen als je een ex parte kort geding wilt dan wanneer je een gewoon kort geding wilt. Dat is wel degelijk iets om rekening mee te houden.

Nóg belangrijker om te weten is dat de mogelijkheid van zwartmaken wèl zal bestaan. In ieder geval bij wijze van experiment gedurende een periode van 6 maanden zal de mogelijkheid bestaan om het door een zgn. Protective letter of Schützschrift - als u het een buitenlandse naam wilt geven - kenbaar te maken dat u gehoord wilt worden als iemand een ex parte-kort geding tegen u zou willen aanhangig maken. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat zij dan ook bij voorkeur de informatie daarover ook in digitale vorm graag zou willen ontvangen, dus het moet op papier, maar er zal naar alle waarschijnlijkheid ook een speciaal e-mailadres worden geopend waarbij de informatie over de partij waar het om gaat,

Charles Gielen: Zwartboek, neem ik aan

Dirk Visser: Het wordt een zwarte e-mail en die informatie moet je dus dan digitaal gaan opsturen zodat ze dat gemakkelijk kunnen doorzoeken en ik heb ook begrepen dat daar een time window aan zal hangen, dat ze die informatie maar pakweg 2-3 maanden zullen bewaren. Er wordt nog niet geschud, er wordt zelfs nog geknikt op de eerste rij, dus ik geef nog steeds op juiste wijze weer wat de rechtbank Den Haag ons daarnet heeft geleerd. Dat is dus heel belangrijk: zwartmaken wordt mogelijk, in ieder geval de komende 6 maanden, op papier en digitaal, en uiteraard ook dat zal gemotiveerd moeten gebeuren.

De vraag van hoe snel er opheffings kort gedingen mogelijk zullen zijn, daar is niet in zijn algemeenheid antwoord op gegeven, maar het was wel duidelijk dat wanneer dat nodig is snel zou kunnen. Willem Hoyng gaf terecht aan dat het niet zo is dat je per definitie recht hebt op een snel opheffings kort geding; we hebben wel met zijn allen geconstateerd dat - en dat heeft ook Willem Hoyng benadrukt - dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat als je op onjuiste gronden een ex parte kort geding begint en een verbod krijgt dat je daarna wel eens tegen een hele hoge schadevergoeding aan zou kunnen lopen op het moment dat het allemaal volstrekt ten onrechte blijkt. Dat blijkt dan misschien niet in een snel opheffings kort geding, maar kan zich uiten in een hele hoge schadeclaim. Dus dat we niet denken dat we alles nu maar in het ex parte kort geding moeten gaan doen.

Volledige proceskostenveroordeling

Dan hebben we uitgebreid stilgestaan bij de volledige proceskostenveroordeling. De eerste vraag die we bespraken is of er misschien een nieuw IE-liquidatietarief wenselijk was. Twee commissies vanuit de Orde, de commissie Burgerlijk Procesrecht en de commissie Intellectuele Eigendom, hebben aangegeven dat vanuit de Orde gedacht, dat het wenselijk zou zijn om tot een verhoogd IE-liquidatietarief te komen. Dat ligt momenteel bij de Raad voor de Rechtspraak en mogelijk nog bij andere partijen. Belangrijke vraag: Zou de Richtlijn een dergelijk verhoogd IE-liquidatietarief toelaten, die hebben we ook besproken. Belangrijk gegeven daarbij is dat de Minister van Justitie in zijn antwoord op vragen in de Eerste Kamer heeft aangegeven dat hij van mening is dat een verhoogd IE-liquidatietarief in strijd zou zijn met de Richtlijn. Dat je dus steeds toch rekening moet houden met de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Een kleine, volstrekt onverantwoorde, peiling in de zaal bracht ertoe dat van de aanwezigen toch minder dan een kwart überhaupt nog voorstander was van een nieuw IE-liquidatietarief. Dat wil niet zeggen dat, er waren ook belangrijke mensen in die minderheid, maar het is toch iets waar we moeten constateren dat een hoop mensen zeiden: ja, het misschien toch wel wenselijk, en misschien nog wel meer mensen die zeiden van vermoedelijk schrijft de Richtlijn het inderdaad verplicht voor, zoals de Minister van Justitie heeft gezegd.

Wat hebben we nog meer besproken: zou de volledige proceskostenveroordeling in een aparte procedure moeten dus van een kort geding procedure of een nieuwe daarmee vergelijkbare kostenprocedure. Er was geen enthousiasme voor, het moet allemaal maar in de procedure zelf gedaan worden. We hebben ons nog afgevraagd: hoe zit het met de kostenveroordeling, moet die ambtshalve,  of kan die alleen maar desgevorderd worden toegepast? De wet zegt duidelijk desgevorderd, de Richtlijn zegt dat overigens niet, de wet zegt het wel, het lijkt aan te raden om te vorderen. Het lijkt ook aan te raden om expliciet nu te gaan verwijzen naar artikel 1019h, tot 1 mei uiteraard naar artikel 14, maar na 1 mei naar artikel 1019h, zodat er geen twijfel over kan bestaan dat je daadwerkelijk de volledige proceskostenveroordeling bedoelt en niet de oude liquidatietarief-veroordeling. Uiteraard zul je die ook moeten onderbouwen met gegevens over de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

Voor alle duidelijkheid hebben we ook even  aandacht besteed aan de vraag of ook de gedaagde, als hij wint, recht heeft op proceskostenveroordeling, want er zijn nog wel eens rechters die zeggen: ja, maar als er geen IE-inbreuk is, dan was het geen IE-geschil en dan is de Richtlijn niet van toepassing. Dat is een onjuiste benadering. Dat kunnen we nog even benadrukken voor de luisteraars van de pod-cast: dat is ONJUIST. De gedaagde heeft dan in beginsel ook recht op volledige proceskostenveroordeling. Het is daarbij niet nodig dat de gedaagde in kort geding door middel van eis in reconventie door middel van een procureur dat kenbaar maakt, hij kan dus gewoon volstaan met in zijn pleitnota aan te geven dat hij de volledige proceskostenveroordeling vraagt. Wij zijn er op gewezen dat het wel van belang is dat hij benadrukt dat hij de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wil hebben .Als hij dat vergeet, loopt hij het risico dat hij het niet krijgt, althans niet uitvoerbaar bij voorraad. Dus: geen procureur nodig, wel expliciet vermelden, uiteraard ook onderbouwen en uitvoerbaar bij voorraad vragen.

We hebben gesproken over de wenselijkheid van matiging in verband met de verwijtbaarheid. De meningen leken daarover uiteen te lopen, maar dat viel in deze zaal wel mee. De gedachte van de mensen die zeggen: je zou het moeten matigen afhankelijk van de ernst van de inbreuk, die wijzen erop dat het toch een Handhavingsrichtlijn voor de bestrijding van de piraterij was, en dat het in gevallen waarin geen sprake was van piraterij misschien minder aanleiding zou bestaan om een proceskostenveroordeling op te leggen. Het algemene gevoelen in de zaal was dat er toch in beginsel niet gematigd zou moeten worden vanwege de ernst van de inbreuk. Dus: een inbreuk is een inbreuk en dan moet de gedaagde gewoon hangen en moet dan ook de proceskosten van de eiser betalen en als het geen inbreuk is dan omgekeerd.

Wat betreft de matiging van de proceskostenveroordeling in verband met onredelijk hoge uurtarieven of onredelijk aantallen uren of anderszins onredelijke kosten, daar was duidelijk dat daar wel aanleiding voor kan bestaan. Dat is buitengewoon interessant, ook met name voor cliënten om inzicht te krijgen van wat nou eigenlijk redelijk is op het gebied van proceskosten in IE-zaken. Alle factoren bij elkaar moeten daarbij betrokken worden. Uiteraard zal de toetsing betrekkelijk marginaal zijn en sowieso alleen plaatsvinden als de hoogte van de gevorderde proceskosten wordt betwist. De ervaring leert twee dingen: dat er heel veel niet wordt betwist en dat één van de redenen dat er niet veel wordt betwist, is dat in grote lijnen de door beide partijen gevorderde bedragen elkaar vaak niet zoveel ontlopen, en dan is het inderdaad tamelijk absurd om te zeggen: de wederpartij is volstrekt onredelijk wanneer hij 30 mille vraagt, maar ik vraag het terecht, dus om die reden schijnt het allemaal nog wel mee te vallen. Maar die matiging gaat wel degelijk gebeuren. De groffe maatstaf: een eenvoudige modelinbreukzaak kost niet meer dan 15 mille, die ligt al. Dat is het vertrekpunt op dit moment en dat zal zich verder verdichten in de rechtspraak.

Ik ben er al bijna doorheen. We hebben ons de vraag gesteld: in wat voor zaken speelt dat eigenlijk? We hebben in artikel 1019 Rechtsvordering een opsomming waarin een heleboel IE-wetten worden genoemd, maar waarbij je toch weer twijfelvragen kunt stellen, want bijvoorbeeld is een portretrechtzaak een zaak die gebaseerd is op het auteursrecht? Hij is wel gebaseerd op de Auteurswet, maar misschien wel niet op het auteursrecht. Vallen morele rechten eronder, je kunt erover twisten. De Handelsnaamwet valt eronder, maar valt een onrechtmatige daadvordering gebaseerd op een oudere handelsnaam ten opzichte van een jonger merk er nou ook onder, daar kun je over twisten, en dat zijn dan nog de gevallen die binnen IE-wetten vallen, binnen met name genoemde IE-wetten.

We hebben ons ook afgevraagd hoe het zit met de slaafse nabootsing, de onrechtmatige daadvordering in verband met inbreuk door derden tegen een provider, geschillen over licentieovereenkomsten, executiegeschillen, opheffings kort gedingen en gemengde zaken waarbij je dan misschien gedeeltelijke proceskostenveroordeling zou moeten uitspreken. Eén van de meest tot nadenken aanzettende uitspraken tijdens onze sessie was een interventie van een willekeurig lid van de Hoge Raad hier aanwezig, die aangaf dat het zijns inziens wel eens mogelijk zou kunnen zijn met een beroep op de normale regels van het procesrecht die immers niet verplicht voorschrijven dat het liquidatietarief wordt gehanteerd, gecombineerd met een reflexwerking van de Richtlijn,te stellen dat in bijvoorbeeld slaafse nabootsingszaken en in zaken over licentieovereenkomsten of executiegeschillen of allerlei gerelateerde kwesties, dus op basis van het normale proces gecombineerd met de reflexwerking óók een volledige proceskostenveroordeling mogelijk zou zijn. Nou, om bij dat betreffende lid van de Hoge Raad te komen, zullen we eerst wat feitelijke rechters moeten passeren, en of die er hetzelfde over denken, dat moet nog blijken, maar het is een hele interessante gedachte en we gaan het natuurlijk met zijn allen uitproberen, straks in een eerste echtscheiding of andere familiezaak,  ‘dan ga je zeggen: In verband met de reflexwerking van de IE-Richtlijn moeten ook in dit soort zaken volledige proceskostenveroordelingen komen.

We hebben het heel kort - en dat is het laatste onderwerp en daar hebben we niet lang bij stilgestaan omdat we allemaal een beetje moe waren van de discussie - hoeveel moet je nou onderbouwen en hoeveel moet je nou betwisten? Daar is nog niet veel ervaring mee opgedaan omdat er dus weinig wordt betwist. Je zal aannemelijk moeten maken dat je kosten hebt gemaakt voor het geschil en je moet betwisten als de ander gekke dingen doet. Want als je niet betwist, dan wordt er ook helemaal niet getoetst of gematigd. Ik geloof en ik hoop dat ik op deze manier een beetje heb weergegeven wat we hebben besproken.”

Einde samenvatting middagdebat.

IEF 3649

Algemeen bekende jaguar

jaguar shoes.jpgHof 's-Hertogenbosch, 13 maart 2007, Rolnr. C0501517/BR, The Jaguar Collection Ltd c.s. tegen Handelsmaatschappij J. van Hilst B.V. en Pinocchio c.s. (met dank aan Gino van Roeyen, Banning Advocaten)

Inmiddels zevende (!) beslissing in langslepend conflict over het merk JAGUAR voor schoenen. Automerk JAGUAR is algemeen bekend merk. Depot JAGUAR voor schoenen door Van Hilst c.s. in 1984 was depot te kwader trouw. Zaak terugverwezen naar rechtbank onder vernietiging van tussenvonnis rechtbank Breda d.d. 4 mei 2005.

Jaguar c.s. beschikken over merkrechten voor het merk JAGUAR in klasse 12 sinds 1971 en over een aantal woord- en woord/beeldmerken voor ditzelfde merk voor klasse 25, schoenen, waarvan het oudste recht dateert van 1980.

 

Pinocchio Schoenen B.V. heeft in 1982 een merkregistratie voor het woordmerk JAGUAR voor schoenen, daterend uit 1971 (en voorgebruikt sinds 1953) gekocht van de toenmalige houder van deze registratie. Het merk wordt echter in 1983 niet vernieuwd. In 1984 verricht Pinocchio een nieuw depot. De vraag spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of dit laatste depot rechtmatig is.

Het Hof komt, na vastgesteld te hebben dat het merk JAGUAR van Jaguar c.s. een algemeen bekend merk in de zin van art. 6 van het Verdrag van Parijs is, tot de conclusie dat het depot in 1984 van Pinocchio te kwader trouw is geweest:

 

"4.19 Door het depot in 1984 werden geen eenmaal vervallen rechten hersteld. De inschrijving heeft geen terugwerkende kracht en dient bezien te worden als een nieuwe inschrijving. Op het moment van dit depot gold met betrekking tot het algemeen bekende automerk Jaguar de situatie zoals hiervoor onder 4.16 aangeduid. Onder die omstandigheden diende er rekening mee gehouden te worden dat de actieradius van het merk Jaguar inmiddels groter was geworden dan alleen de autobranche. Van degene die dan een merk wil deponeren mag worden verlangd dat hij de registers raadpleegt om te zien of hij dit zonder problemen kan doen. Door Jaguar is bij het pleidooi in hoger beroep (pleitnota punt 16) terecht opgemerkt dat Van Hilst in dit verband geen argumenten kan ontlenen aan de uitspraak van het Benelux Gerechtshof van 19 december 1996 (NJ 1997, 623), aangezien de daarin behandelde casus niet vergelijkbaar is met de onderhavige. Kort gezegd komt het hierop neer dat het bestaan van het algemeen bekende merk, ook al is dit bestemd voor andere waren dan waarvoor men zelf een merk wil deponeren, fungeert als waarschuwing die niet te goeder trouw genegeerd.

4.20 Inmiddels was in 1980 het woord/beeldmerk van Jaguar voor onder meer sportschoenen ingeschreven. Naar het oordeel van het is het evident dat de waren waarvoor dit laatste merk is ingeschreven soortgelijk zijn aan die van het depot door geïntimeerde sub 2 in 1984. Bij onderzoek in het register zou duidelijk geworden zijn dat dit laatste depot niet zonder meer vrijelijk kon geschieden

4.21 Een en ander voert het hof tot de slotsom dat het depot van geïntimeerde sub 2 in 1984 als een depot te kwader trouw aangemerkt dient te worden. Dit brengt mee dat aan Van Hilst geen beroep toekomt op de hiervoor onder 4.17 vermelde termijn van vijf jaar. De consequentie hiervan is dat Jaguar zich met vrucht kan beroepen op artikel 2.4 aanhef en sub e BVIE, zodat aan het depot geen werking toekomt. Het beroep van Van Hilst op verval van het woord/beeldmerk uit 1980 wegens niet-gebruik behoeft geen bespreking aangezien (reeds) de overige merkinschrijvingen van vóór het depot van 1984 die Jaguar aan haar vorderingen ten grondslag legt voor een toereikende merkenrechtelijke basis zorgdragen.

4.22 Op die grondslag kan Jaguar zich (in ieder geval) ingevolge artikel 2.20 lid 1 aanhef en onder c BVIE verzetten tegen het gebruik dat Van Hilst maakt van het teken Jaguar. Dit geldt voor het woordmerk; de afbeelding van een roofdierkop die Van Hilst gebruikt vertoont naar het oordeel van het hof onvoldoende overeenstemming met de beeldmerken van Jaguar. Bij de beantwoording van de vraag of Jaguar zich op de grond van andere onderdelen van artikel 2.20 lid 1 BVIE tegen het gebruik van het teken kan verzetten heeft Jaguar geen belang, zodat het hof deze vraag in het midden laat."

Lees het arrest hier. Vonnis waarvan beroep hier. Eerdere vonnissen en arresten hier, hier en in IER 1996/45 (Pr. Rb. Breda 25 juli 1996) en IER 1996/46 (Hof 's-Hertogenbosch 12 november 1996).

IEF 3648

De wereld van de cartridge (2)

Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 maart 2007, KG 07/87, Cartridge Word Benelux GmBH & CO kg / Van Dijk V.O.F. c.s. (met dank aan Teun Pouw, de Clercq Advocaten, voor het inzenden van het vonnis

Franchise en handelsnamen. Derde Cartridge World-vonnis, volgend op twee eerdere vonnissen uit Alkmaar en Zutphen (eerder bericht hier). In Alkmaar mocht Cartridge City wel, in Zutphen Cartridge Point niet. De Haagse voorzieningrechter oordeelt i.c. dat  Cartridge Corner wel mag. De term ‘cartridge’ is zuiver beschrijvend.

Cartridge World houdt zich met name bezig met het vullen van inkt en lasercartridges ten behoeve van printers. Cartridge World heeft met Van Dijk c.s. een franchiseovereenkomst gesloten.  Van Dijk c.s. hebben de franchiseovereenkomst met Cartridge World op grond van dwaling dan wel bedrog vernietigd. Daarop heeft Cartridge World medegedeeld dat de overeenkomst is ontbonden.

In artikel 15 van de franchiseovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. In artikel 19 van de franchiseovereenkomst is daarnaast bepaald dat bij beëindiging van de overeenkomst het gebruik van de handelsnaam, het Cartridge World systeem en alle zaken die verwijzen naar de samenwerking met Cartridge World per direct dient te worden beëindigd.

De vof van Van Dijk c.s. heet inmiddels Cartridge Corner. In de vestiging in Delft worden dezelfde activiteiten als voorheen uitgeoefend.

Cartridge World vordert primair Cartridge Corner te veroordelen tot nakoming van artikel 15 en de overige postcontractuele bedingen van artikel 19 van de franchiseovereenkomst door de exploitatie van de vestiging te Delft te staken en gestaakt te houden alsmede verwijdering van alle uiterlijke kenmerken van de organisatie en stopzetten van het gebruik van de handelsmerken en  intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World.

De Voorzieningenrechter oordeelt dat of Cartridge Corner gehouden is tot nakoming van de bovengenoemde artikelen van de franchiseovereenkomst met name afhangt van de vraag of de bodemrechter zal oordelen dat Cartridge Corner ten onrechte met een beroep op dwaling dan wel bedrog de franchiseovereenkomst heeft vernietigd. Vooralsnog kan de Voorzieningenrechter deze vraag niet met de vereiste mate van zekerheid bevestigend beantwoorden. De primaire vorderingen worden dan ook afgewezen.

Cartridge World vordert ook staking van het gebruik van de handelsmerken en intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World en vervanging van de voor haar franchiseformule kenmerkende kleurencombinatie geel/helder(paars)blauw. Echter, ter terechtzitting is gebleken dat het logo van Cartridge World inmiddels niet meer aan de gevel van de vestiging in Delft wordt gevoerd en voldoende aannemelijk is dat ook het interieur van de winkel is aangepast. “Onweersproken is verder gesteld dat geen inbreuk wordt gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van Cartridge World. Gegeven het eigen logo van Cartridge Corner, dat duidelijk afwijkt van het logo van Cartridge World, wordt vooralsnog niet geoordeeld dat voor verwarring bij het publiek valt te vrezen. In dit verband wordt meegewogen dat, zoals gedaagde ter terechtzitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de term “cartridge” zuiver beschrijvend is en dat het binnen de branche gebruikelijk is deze term als onderdeel van de handelsnaam te voeren.” De rechter wijst ook de deze vordering af.

Lees het vonnis hier.

IEF 3646

Over de allesbehalve heldere biotechnologie richtlijn

aku.gifAanwezigen en podcast-luisteraars wisten het al, maar gisteren is in Zeist de VIE-prijs 2007 toegekend aan András Kupecz voor zijn artikel “Toepassingsgebonden bescherming van DNA-sequenties in het licht van de biotechnologie richtlijn” (BIE 2006, nr. 3).

Kupecz heeft een artikel geschreven dat een voor niet specialisten moeilijk toegankelijke materie goed te begrijpen maakt. Na een heldere inleiding over wat DNA-sequenties zijn en wat het belang van DNA-sequenties is, bespreekt Kupeez de biotechnologie richtlijn en met name de bepaling dat de industriële toepasbaarheid van een sequentie in de aanvrage dient te worden vermeld en de overweging (23) dat een louter DNA-fragment dat geen aanwijzing voor een functie bevat, geen technische informatie bevat en dus geen octrooieerbare uitvinding vormt.

De jury meent dat de prijs aan Kupecz toekomt. Het artikel onderscheidt zich van de andere inzendingen onder meer door het gekozen gecompliceerde en controversiële onderwerp, de helderheid van de beschouwingen en de conclusie.

Lees het volledige juryrapport hier.

IEF 3645

Boekenweek

ppn.gif“Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda. Gedegen studie over het pijpenmerk en de ontwikkeling van het merkenrecht gedurende drie eeuwen. Heldere samenvatting per hoofdstuk. Tevens een compleet naslagwerk met informatie over de Goudse pijpenmakers per merk met hun datering. Hèt instrument voor de determinatie van pijpvondsten tot op de maker. Ruim 1000 merken uit de periode 1600-2000, afgebeeld in meer dan 1700 illustraties, 5 registers voor efficiënt naslaan.”

Lees hier meer.

IEF 3644

Kruiwagens

TK-100.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 maart 2007, rolnummer KG C0600323/HE: Altrad S.A./Van Cranenbroek Schijndel c.s. (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten
voor het inzenden van het vonnis).

Arrest over beschermbaarheid van kruiwagens. Auteursrecht. Interessante overwegingen met betrekking tot merkgebruik en (herkomst)verwarring bij vermeende slaafse nabootsing.

Altrad heeft uit een faillissement van Fort Kruiwagens de onbezwaarde intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot drie modellen kruiwagens overgenomen. Van Cranenbroek brengt in China geproduceerde kruiwagens in haar winkels op de markt die nagenoeg identiek zijn aan de drie modellen kruiwagens. Altrad heeft ex artikel 28 auteursrechtelijk beslag doen leggen onder Van Cranenbroek op een aantal kruiwagens.

Altrad vordert in conventie een verbod met nevenvorderingen. Van Cranenbroek vordert in reconventie opheffing van het beslag, een verbod op verdere beslagen en een voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Altrad afgewezen en de vorderingen van Van Cranenbroek, met uitzondering van het voorschot, grotendeels toegewezen.

De grieven zijn ten eerste gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de kruiwagens onvoldoende het subjectieve persoonlijke karkater in zich tot uitdrukking brengen. Het hof overweegt dat ‘het primaat van de vormgeving van de verschillende (…) aangeduide onderdelen van de kruiwagens bij het technisch effect ervan [ligt] en niet bij de persoonlijke invulling van de maker (waarvan overigens niet duidelijk is geworden wie, en op welk moment, als zodanig kan worden aangemerkt)’, waarna het hof de verschillende onderdelen afloopt (r.o. 4.6).

Ten tweede richten de grieven zich op het oordeel van de voorzieningenrechter dat er zich geen slaafse nabootsing voordoet. Het hof oordeelt eerst dat de kruiwagens van Van Cranenbroek vrijwel identiek zijn aan de drie Fort-kruiwagens. Vervolgens oordeelt het hof als volgt:

‘Afgezien van het merk is zo op het oog het enige verschil gelegen in de minder verzorgde afwerking bij de kruiwagens van Van Cranenbroek. Bij de Fort-kruiwagens die bij het pleidooi zijn getoond, is op de zijkant in grote letters het merk FORT in profiel (of in reliëf) aangebracht. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn merkloos. Door Altrad is desgevraagd meegedeeld dat de kruiwagens op zich ook zonder merk geleverd kunnen worden maar dat zij in Nederland en België steeds het merk FORT dragen. Door dit merkgebruik is naar voorlopig oordeel van het hof niet te verwachten dat er bij het in aanmerking komende publiek verwarring is te duchten. De kruiwagens van Van Cranenbroek zijn duidelijk merkloze producten waarbij verder geen enkele verbinding met Fort of Altrad wordt gemaakt, terwijl de kruiwagens van Altrad zich manifesteren als originele Fort-kruiwagens. Kortom: de nabootsing is zonneklaar maar het is geen nabootsing waartegen Altrad zich op de hier behandelde grondslag kan verzetten.’

Het hof oordeelt dat ook de andere grieven worden verworpen. Met betrekking tot de beslagen oordeelt het hof dat daarvoor geen grond is, zodat de desbetreffende vorderingen van Van Cranenbroek voor toewijzing als in het vonnis in eerste aanleg in aanmerking komen. De proceskosten in eerste aanleg dienen gezien het resultaat van die procedure voor rekening van Altrad te komen.

Lees het arrest hier.