Handhaving van auteursrechten is essentieel voor muziekcultuur
M. de Vries, ‘Handhaving van auteursrechten is essentieel voor muziekcultuur’, IE-Forum nr. 11187.
Een bijdrage in de eerdere discussie op IE-Forum: hier.
“Auteursrechten, de inkomsten van auteurs die daaruit voortvloeien en een gezonde en diverse muziekcultuur hangen nauw met elkaar samen. Om een creatieve bijdrage te kunnen leveren aan die cultuur is het noodzakelijk dat componisten en tekstdichters hun auteursrechten kunnen verzilveren. Een goede bescherming van auteursrechten kan uitsluitend bestaan wanneer er een beschermingssysteem bestaat waarin de voornoemde elementen aanwezig zijn. Daarom is een totaalbenadering in de bescherming en handhaving van auteursrechten essentieel voor het behoud van de culturele diversiteit.”
‘Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.’ Zo luidt artikel 1 van de Auteurswet. Artikel 1 vormt de basis voor het auteursrecht dat componisten, schrijvers van liedteksten, en uitgevers hebben.
Door het auteursrecht kunnen auteurs hun muziek verkopen, daarmee krijgen auteurs geld voor het componeren en schrijven van muziek. Het is essentieel voor het behoud en de ontwikkeling van de Nederlandse en Europese culturele diversiteit dat auteurs geld kunnen verdienen met muziek componeren en schrijven. Daardoor kunnen auteurs steeds maar weer nieuwe liedjes maken waar wij dan met z’n allen naar kunnen luisteren. Het is dus belangrijk voor het behoud van de diversiteit in de muziek dat het auteursrechtensysteem wordt gehandhaafd waarmee de inkomsten van auteurs worden geborgd.
Door de innovatie in geluidsdragers en de onbegrensde mogelijkheden welke het internet ons lijkt te bieden voor het online verspreiden van muziek, blijft het vraagstuk actueel hoe de exploitatie en handhaving van auteursrechten zo effectief mogelijk georganiseerd kan worden. In de afgelopen decennia heeft het ‘auteursrecht’ zich een zeer flexibel en toepasbaar recht getoond. Gesteld kan worden dat ondanks de technologische ontwikkelingen het auteursrecht de tand des tijds met glans heeft doorstaan. Het auteursrecht heeft met name zijn waarde en legitimiteit bewezen door de techniek onafhankelijke toepasbaarheid ervan. Dat wil zeggen dat ondanks de wijze waarop muziek aan het publiek ter beschikking wordt gesteld, per cd, dvd, ‘streaming’ of download, het auteursrecht van componisten en tekstschrijvers gehandhaafd is gebleven. Auteurs en rechthebbenden zijn nog steeds in staat om op basis van artikel 1 van de Auteurswet inkomsten uit hun werken te genereren, opdat zij met het componeren en schrijven van muziek een bijdrage kunnen leveren aan het culturele erfgoed.
Sinds 1913 behartigt Buma/Stemra de collectieve belangen van de bij haar aangesloten muziekauteurs, tekstdichters en muziekuitgevers. Buma/Stemra doet dat door toepassing van een innovatief en ‘high tech’ systeem waarmee voor muziekgebruik ten behoeve van haar auteurs, tekstdichters en uitgevers geld wordt geïnd. Zo kunnen auteurs zich toewijden aan het maken van muziek terwijl Buma/Stemra zorgdraagt voor de exploitatie. Een dergelijk systeem wordt overal ter wereld toegepast. Auteursrechten van muziekmakers en tekstschrijvers worden overal ter wereld collectief gehandhaafd en beheerd door specifiek voor dat doel opgerichte organisaties. De kracht van een dergelijk collectief systeem is dat tegen relatief lage kosten de auteursrechten kunnen worden geëxploiteerd voor de auteurs. In die collectiviteit ontstaat een vaste waarde voor muziek. Dit zorgt voor een eerlijke vergoeding voor auteurs en uitgevers voor het gebruik van hun muziek.
Om de auteursrechten van de auteurs goed te kunnen beschermen is het noodzakelijk dat een actief handhavingsbeleid wordt gevoerd. Het kan niet zo zijn dat muziekgebruikers muziek uit illegale bron kunnen downloaden zonder dat de makers van de muziek daarvoor geld ontvangen. Wanneer ik bijvoorbeeld een drankje bestel in een café en deze gebruik, word ik geacht daarvoor te betalen. Waarom zou het voor het muziekgebruik anders zijn? Het verschil in beide producten is natuurlijk evident. Voor het drankje geldt bijvoorbeeld dat het als vast product niet via de digitale lijnen van het internet gedistribueerd kan worden, bij muziek kan dat wel. Daarom geldt voor muziek, anders dan voor vaste producten, dat een vrij laagdrempelige manier bestaat om muziek gratis op internet aan te bieden, zonder dat daarvoor toestemming is gegeven door de rechthebbenden. Een additioneel probleem daarbij is dat het voor de consument verwarrend is of bij downloaden sprake is van illegaal of legaal aangeboden content. De visie van de Nederlandse rechter en de overheid op het downloaden van gegevens uit illegale bron werkt hieraan helaas niet mee. Gesteld kan worden, nu de onrechtmatigheid van downloaden uit illegale bron nog niet kan worden vastgesteld, dat in ieder geval de onrechtvaardigheid ervan zonder verdere uitleg duidelijk is. Daarmee wordt bedoeld dat het gratis verkrijgen van muziek zonder dat de maker daarvoor geld ontvangt als onrechtvaardig kan worden aangemerkt. Deze onrechtvaardigheid lijkt te worden opgeheven door te schermen met de thuiskopieheffing. Een dergelijke heffing op geluidsdragers alleen lijkt nog het meest op een extra belasting op auto’s voor de keren dat door rood gereden wordt, terwijl het natuurlijk in het belang van de goede rechtsorde is om niet door rood te rijden. Om de auteursrecht van componisten en tekstdichters efficiënt en effectief te kunnen beschermen horen de heffing op geluidsdragers en een wettelijk verbod op het downloaden van illegale content naast elkaar te bestaan. Op dit moment bestaan geen Europa brede afspraken over het downloaden van muziek, afkomstig uit illegale bron.
Europa / ACTA
Gelukkig wordt het belang van auteursrechten en een goed functionerend handhavingssysteem voor het belang van de Europese interne markt door de Europese Commissie onderschreven. Inzake de ontwikkeling van de digitale markt is een proces gaande waarin de Europese Commissie voorstellen indient voor een Europees systeem voor het licentiëren van auteursrechten, voor een kaderrichtlijn voor collectief beheer en voor een herziening van de richtlijn handhaving Intellectuele Eigendomsrechten. Dergelijke Europese initiatieven zijn er op gericht om de internationale exploitatie en bescherming van auteursrechten efficiënter en effectiever te maken.
Een degelijk Europees systeem ziet zowel op het beschermen van de auteursrechten als op het creëren van kansen voor culturele ontwikkeling. Met deze initiatieven wordt het belang van vertrouwen in het auteursrecht en een goed handhaafbaar systeem nog meer bevestigd. Dat het inrichten van een dergelijk systeem niet zonder horten of stoten gaat moge duidelijk zijn. Ter illustratie van dat grillige proces kan bijvoorbeeld de totstandkoming van het ACTA verdrag worden genoemd.
Het ‘Anti Counterfeiting Trade Agreement (ACTA)’ verdrag is het verdrag dat valt onder de zogenaamde ‘vrije handelsovereenkomsten’; de overeenkomsten die de EU sluit met staten die geen lid zijn van de Europese Unie. Het ACTA verdrag voorziet in de civiele en strafrechtelijke handhaving van de intellectueel eigendomsrechten, waaronder het auteursrecht. Uit het verdrag volgt expliciet dat civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures van toepassing zijn op digitale inbreuken op IE rechten. Of het ACTA Verdrag er uiteindelijk zal komen hangt af het Europees Parlement. Daar wordt de inhoud van het verdrag goed- of afgekeurd.
Jurisprudentie
Uit de navolgende greep uit de jurisprudentie blijkt dat het auteursrecht een modern en goed handhaafbaar recht is. Uit deze uitspraken blijkt duidelijk hoe de Nederlandse rechters ten voordele van de rechthebbenden oordelen over inbreuken op het auteursrecht. In de zaak van BREIN tegen Ziggo en XS4ALL oordeelde de Rechtbank in Den Haag[1] dat de twee internetproviders de toegang tot ‘The Pirate Bay’ moesten sluiten. De Rechtbank Amsterdam[2] oordeelde in het kort geding tussen Buma/Stemra en Target Media dat totdat de overeenkomst gesloten was aangaande het afdragen van rechten voor gebruik, Target Media geen beltonen online mocht aanbieden. In kort geding tussen Stemra en Chinaworld verbood de Rechtbank Haarlem[3] Chinaworld, om zogenaamde ‘rechtenvrije’ muziek’ aan te bieden aan Chinese restaurants, omdat de door ‘Chinaworld’ aangeboden muziek deel uitmaakt van het Stemra repertoire. In de procedure van Stemra tegen Putumayo oordeelde de Rechtbank Amsterdam[4] dat Putumayo het nog aan Stemra verschuldigde bedrag voor de mechanische reproductierechten moest betalen en dat zonder toestemming van Stemra geen beeld- en/of geluiddragers mogen worden verhandeld. De Rechtbank ’s-Hertogenbosch[5] oordeelde dat schoolvoorstellingen door leerlingen, muziek gespeeld tijdens schoolfeesten etc. niet onder de onderwijsexceptie vallen en verbood de in het geding betrokken scholen om muziekwerken behorende tot het Buma repertoire openbaar te maken, zonder toestemming van Buma. In de zaak tussen Buma en Van Rijswick verbood de Rechtbank Roermond[6] Van Rijswick om zonder voorafgaande toestemming van Buma evenementen te organiseren waarbij enig muziekwerk behorende tot het Buma repertoire ten gehore zal worden gebracht.
Met deze uitspraken wordt nog maar eens de goede handhaafbaarheid van auteursrechten in de online en offline omgeving nog eens bevestigd. Wie beweert dat handhaving op auteursrechten zinloos zou zijn, doet daarmee het auteursrecht onvoldoende recht. Gelet op de voornoemde jurisprudentie is handhaving goed mogelijk, en zinvol.
Conclusie
Het is belangrijk om aan te geven dat handhaving alleen niet tot een effectief auteursrechtensysteem zou kunnen leiden. Er moet voortdurend een balans bestaan tussen het optreden tegen illegaal muziekaanbod aan de ene kant, en het faciliteren van legale innovatieve (online) initiatieven om muziek aan de andere kant. Met een dergelijk duaal model wordt een muziekmarkt gecreëerd waar aanbieden met toestemming wordt beloond en het aanbieden zonder toestemming, oftewel fraude wordt bestraft. Door de inspanningen van Buma/Stemra en BREIN[7] gezamenlijk worden de belangen van de auteurs vanuit beide invalshoeken behartigd. Uit de werkelijkheid van de praktijk blijkt dat rechterlijke uitspraken niet altijd leiden tot het gewenste resultaat. Daarmee wordt bedoeld dat het terugdringen van aanbieders die muziek aanbieden zonder toestemming van de auteur efficiënter kan. Dit heeft met name te maken met het illegale muziekaanbod op internet. Op dit moment ontbreekt nog een wereldwijde dan wel Europese standaard welke het online illegale aanbod van muziek verbiedt. Aan de effectiviteit van het huidige auteursrechtensysteem wordt dan ook voortdurend in nationaal en Europees verband gewerkt.
Auteursrechten vormen de grondslag van het verdienmodel van componisten, tekstschrijvers en uitgevers daarmee vormen de auteursrechten de basis voor de muziekcultuur. Een dergelijke basis verdient het om beschermd te worden.
[7] Stichting BREIN (Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland) bestrijdt Intellectueel Eigendomsfraude namens auteurs, uitvoerende kunstenaars, uitgevers, producenten en distributeurs van muziek, film, video, boeken, games en interactieve software. BREIN speurt naar on- en offline inbreuk en misbruik, neemt civiele actie en levert informatie en expertise voor strafrechtelijke actie door de autoriteiten.
Deze discussie is gestart naar aanleiding van een interview met professor Hugenholtz in het Amsterdams Balie Bulletin.
Hof negeert ten onrechte gebruiksvoorwaarden website
Een bijdrage van Hendrik Struik, CMS Derks Star Busmann.
Wie zijn landgoed openstelt voor het publiek kan daarbij een aantal gebruiksvoorwaarden bedingen, en aan wandelaars die zich daar niet aan houden kan de toegang worden ontzegd, zonodig met behulp van de rechter. Dat het met het eigendomsrecht van onroerend goed zo werkt vinden we normaal.
Dat het met ‘Opengesteld Intellectueel Eigendom’ in beginsel net zo werkt wordt echter niet altijd als vanzelfsprekend ervaren. Zo hoeft volgens het Hof Arnhem de firma PR Aviation, die graag wil rondwandelen in de gegevensverzameling van Ryanair, zich niets aan te trekken van de aldaar geldende gebruiksvoorwaarden. Het gaat om Hof Arnhem 13 maart 2012, LJN BW0096 (PR Aviation / Ryanair Ltd.), zie ook IEF 11064.
De zaak gaat niet over het zg. sui generis databankenrecht maar over de auteursrechtelijke bescherming van gegevensverzamelingen. De vraag of de databank van Ryanair wel auteursrechtelijk beschermd is laat het hof trouwens liggen (r.o. 4.16) omdat het oordeelt dat, ook al zou er auteursrechtelijke bescherming zijn, de werkwijze van PR dan geoorloofd is op grond van art. 24a Auteurswet, dat de implementatie vormt van (deels) art. 6 en art. 15 van de Databanken Richtlijn (‘Db.Rl.’). Art. 24a lid 1 bepaalt dat niet als inbreuk wordt beschouwd de verveelvoudiging door de rechtmatige gebruiker van de databank welke “noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van” de databank.
Het hof geeft een uitvoerige onderbouwing van zijn oordeel dat PR inderdaad als rechtmatige gebruiker van de Ryanair-databank kan worden beschouwd (r.o. 4.19), en kwalificeert vervolgens in een paar korte overwegingen PR’s werkwijze als noodzakelijk voor toegang (r.o. 4.21) en als een normaal gebruik van Ryanair’s databank (r.o. 4.22). Bij deze drie beoordelingen wil het hof uitdrukkelijk geen gewicht toekennen aan de Gebruiksvoorwaarden die Ryanair voor haar website hanteert (en waarmee de websitegebruiker telkens middels een muisklik moet instemmen voordat hij een zoekvraag kan stellen), waarin uitdrukkelijk vermeld staat dat de website uitsluitend mag worden gebruikt voor particuliere en niet-commerciële doeleinden en dat het middels een geautomatiseerd systeem gegevens onttrekken voor commerciële doeleinden verboden is tenzij men daartoe een schriftelijke licentieovereenkomst met Ryanair heeft afgesloten (zie r.o. 3.3 en 3.4).
Bij deze beoordelingen valt op dat het hof bij zijn toepassing van art. 24a Aw niet doet aan richtlijnconforme interpretatie; men leest in het arrest althans niet dat het hof zich de vraag stelt of zijn interpretatie van art. 24a lid 1 Aw strookt met de bedoeling en strekking van de eraan ten grondslag liggende richtlijnbepaling art. 6 lid 1 Db.Rl.
Art 6 lid 1 Db.Rl. verwoordt in (voor zover hier van belang ) letterlijk dezelfde woorden als art. 24a lid 1 Aw de bevoegdheid voor de rechtmatige gebruiker tot het verrichten van de handelingen die noodzakelijk zijn om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik te maken van de databank. Wat onder dit ‘normaal gebruik’ moet worden verstaan, blijkt uit § 34 van de Considerans van de richtlijn. Daar wordt overwogen dat
…wanneer de rechthebbende erin heeft toegestemd een kopie van de databank aan een gebruiker ter beschikking te stellen, hetzij via een on line dienst, hetzij via een andere vorm van verspreiding, die rechtmatige gebruiker zich toegang moet kunnen verschaffen tot de databank en deze moet kunnen gebruiken in overeenstemming met de doeleinden en de gebruikswijzen die zijn vastgesteld in de licentieovereenkomst met de rechthebbende,...
Hieruit volgt dat de richtlijngever voor het bepalen van wat ‘normaal gebruik’ is, juist wèl van belang acht voor welke doeleinden en gebruikswijzen de rechthebbende toestemming (licentie) heeft willen geven.
Het hof verwerpt echter het beroep van Ryanair op haar beperkende gebruiksvoorwaarden (waarbij het hof er dus wel vanuitgaat dat die voorwaarden op zichzelf door de gebruiker zijn aanvaard).
Het hof schuift de relevantie van die voorwaarden drie keer terzijde:
- in r.o. 4.19, waar het hof overweegt dat, om een achttal redenen, het handelen van PR in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Ryanair niet afdoet aan haar status als ‘rechtmatige gebruiker’,
- in r.o. 4.20, waar het hof oordeelt dat de beperkende gebruiksvoorwaarden op grond van art. 24a lid 3 Aw nietig zijn,
- en in r.o. 4.22, waar het hof oordeelt dat het gebruik van PR valt onder “het eigenlijke doel” van het beschikbaar maken van de gegevens door Ryanair via haar website, wat ook nog wordt onderbouwd met de wat zoetsappige overweging dat PR aan Ryanair door haar gebruik van de gegevens ook klanten bezorgt.
Het hof heeft niet onderkend dat volgens de richtlijn voor het antwoord op de vraag Wat is ‘normaal gebruik’ van een publiekelijk beschikbare gegevensverzameling, primair maatgevend is welke doeleinden en gebruikswijzen de rechthebbende blijkens zijn licentiecontracten voor ogen heeft gehad. In zoverre spoort het ‘normaal gebruik’ voor databanken overigens met het ‘gebruik voor beoogde doel’ voor computerprogrammatuur; vgl. Softwarerichtlijn art. 5.1 en Struik/Van Schelven/Hoorneman, Softwarerecht, Deventer 2010,ww § 7.11.
Wanneer nu de publieke beschikbaarstelling steeds gebeurt onder de voorwaarde dat, kort gezegd, elk gebruik van de website in orde is zolang het niet geschiedt voor commerciële doelen, valt niet in te zien - althans legt het hof niet uit - waarom zo’n voorwaarde nietig zou zijn in de zin van art. 24a lid 3. Zo’n voorwaarde belet immers voor bezoekers de toegang en het gebruik van de databank niet.
Uit de logische samenhang tussen art. 6.1 en art. 15 Db.Rl. volgt, dat de nietigheidssanctie van art. 24a lid 3 alleen maar in beeld komt wanneer de rechthebbende middels zijn contractuele voorwaarden de toegestane handelingen zó beperkt zou formuleren dat wat er overblijft geen normaal gebruik van een databank kan heten.
Dat de richtlijngever het aan de auteursrechthebbende overlaat om – mits boven het ‘wettelijk minimum’ - middels toegangsvoorwaarden te bepalen wat voor soort gebruik hij de gebruikers van zijn publiek toegankelijke databank toestaat en daarbij het meerdere voor te behouden aan zijn toestemming (waaraan hij - uiteraard ook financiële - voorwaarden kan verbinden), is een bevoegdheid die mijns inziens in overeenstemming is met de specific subject matter van het auteursrecht en de daarvoor gegeven exploitatierechten.
Hendrik Struik
Ondanks deze onevenwichtigheid
![]() |
Foto ter illustratie NO-Brabant.hcc |
Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee advocaten.
Auteursrecht. Proceskosten volledig vergoed ondanks dat deze niet in goede verhouding tot het toegewezen schadebedrag staan. Dijkstra is fotograaf en heeft een foto gemaakt van een parkeerplaats bij een bouwmarkt met een aantal pratende mensen, nagenoeg zonder auto's en op het toegangshek een papier met daarop de tekst ´wegens omstandigheden gesloten´. Deze foto is geplaatst bij een artikel/interview in de Telegraaf. Na publicatie is het door de geïnterviewde bestuurder van Coconut op haar website geplaatst.
3.2. (...) "Het feit dat Dijkstra van de Telegraaf een vergoeding heeft ontvangen voor de publicatie van zijn foto in die krant maakt niet dat Coconut Capital zonder toestemming van Dijkstra de foto heeft mogen (her)gebruiken"
Coconut Capital wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding ad (2x €255 =) €510 voor het gebruik van een foto van cliënt zonder toestemming. En eveneens tot het betalen van de volledige proceskosten (€76,31 dagvaardingskosten, €202,00 aan griffierechten en €2.661,62 salaris gemachtigde).
3.8 "Met Coconut Capital is de kantonrechter van oordeel dat deze gemaakte kosten niet in een goede verhouding staan tot het gevorderde (en toegewezen) schadebedrag van €510,00. Ondanks deze onevenwichtigheid, is er geen aanleiding om de proceskosten voor een lager bedrag toe te wijzen. Daarvoor is redengevens dat Coconut Capital er (mede) zelf de oorzaak van is dat de proceskosten zo hoog zijn opgelopen. In eerste instantie heeft zij namelijk niet op brieven/e-mails van de raadsvrouwe van Dijkstra gereageerd (zie 2.2.). Hierdoor zijn de kosten opgelopen. De kosten zijn vervolgens verder gestegen doordat Cocanut Capital bij de Kamer van Koophandel op een verkeerd adres stond ingeschreven waardoor de dagvaarding niet kon worden betekend. Daarna heeft Coconut Capital een schikkingsaanbod gedaan van €300,00. Mede met het oog op de door hem geleden schade en de inmiddels opgelopen kosten was dit aanbod niet zodanig dat Dijkstra dat in redelijkheid had moeten accepteren.
Nieuwe loods op 500 meter afstand
Vzr. Rechtbank Alkmaar 12 april 2012, KG ZA 12-69 (Daalimpex c.s. tegen Blankendaal c.s.)Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten.
Merkenrecht. Non-usus. Rechtsverwerking. Na verkoop van Daalimpex en de overdracht van het beeldmerk van Daalimpex aan Kloosbeheer is het opnieuw geregistreerd en hernieuwd. Blankendaal heeft in een vooraankondiging een logo gebruik dat nagenoeg overeenkomt met het logo van Daalimpex.
Door Blankendaal c.s. is onder meer aangevoerd dat Daalimpex c.s. het merk niet (meer) daadwerkelijk gebruiken in de markt, maar dat er slechts sprake is van symbolisch gebruik, zodat er grond zou zijn om het merk als vervallen te beschouwen wegens het ontbreken van normaal gebruik.
De voorzieningenrechter dat er nog altijd daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het logo, bijvoorbeeld op de pui van haar gebouw. Het verschil tussen het gedeponeerde merk en het gebruikte teken is slechts van ondergeschikte aard. Te meer nu onweersproken is gesteld dat de overheersende bestanddelen van het logo al meer dan 15 jaar worden gebruikt, is er sprake van visuele gelijkenis.
Geldige reden?
Ja... Voorts is door Blankendaal aangevoerd dat zij een geldige reden hebben om het teken (naar de voorzieningenrechter begrijpt: het logo zoals bedoeld onder 2.13) te gebruiken omdat dit teken al vanaf 1997 bij hen in gebruik is, zodat er sprake is van een ouder gebruiksrecht. Deze vennootschap is immers de opvolger van het onderdeel van het Daalimpex-concern dat niet aan Eimskip was verkocht. Door Blankendaal c.s. is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 1997 gebruik gemaakt heeft van het teken en dit gebruik ook na de aandelenoverdracht met toestemming van de toenmalige merkhouder heeft voortgezet.
Neen... Dit ligt anders voor het gebruik van de tweede gedaagde, deze vennootschap is na faillissement opgericht en is pas in 2011 actief gebruik is gaan maken van het van het merk van Kloosbeheer afgeleide logo. Ten aanzien van het tweede logo wordt die geldige reden niet aangenomen, omdat het gebruik van dat logo pas is aangevangen nadat Kloosbeheer de merkrechten uit het faillissement had overgenomen.
Tot slot wordt een beroep gedaan op de rechtsverwerking, aangezien Blankendaal c.s. het logo al langere tijd gebruikt en dit gebruik bekend was bij Daalimpex. Dat beroep wordt verworpen, zie geciteerde rechtsoverweging. Blankendaal c.s. dienen het gebruik te staken, onder last van een dwangsom, maar de rechter compenseert de proceskosten.
Tteken [gedaagde 1]
4.10 Voorts is door [gedaagden] aangevoerd dat zij een geldige reden hebben om het teken (naar de voorzieningenrechter begrijpt: het logo zoals bedoeld onder 2.13) te gebruiken omdat dit teken al vanaf 1997 bij hen in gebruik is, zodat er sprake is van een ouder gebruiksrecht. Door Kloosbeheer is dit betwist, stellende dat [gedaagden] van het oudere gebruik onvoldoende bewijs heeft bijgebracht. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.11 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [gedaagden] in deze procedure voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ouder gebruik van het onder 2.13 bedoelde logo voor [gedaagde 1]. Deze vennootschap is immers de opvolger van het onderdeel van het Daalimpex-concern dat niet door [naam 2] aan Eimskip was verkocht. Door [gedaagde 1]is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 1997 gebruik gemaakt heeft van het teken en dit gebruik ook na de aandelenoverdracht met toestemming van de toenmalige merkhouder heeft voortgezet. [naam 2] maakte derhalve al te goeder trouw gebruik van het logo voordat het merk door Kloosbeheer in 2009 werd vernieuwd.4.12 Die vraag ziet derhalve ook op de onderhavige situatie met betrekking tot [gedaagde 1]. Nu (gelet op de vraagstelling door de Hoge Raad) op dit punt door de Europese harmonisatie van het merkenrecht blijkbaar onduidelijkheid bestaat omtrent de reikwijdte van het begrip 'geldige reden', kan in het kader van dit kort geding niet zonder meer geoordeeld worden dat [gedaagde 1], van wie voldoende aannemelijk is geworden dat zij het teken al sinds 1997 te goeder trouw in gebruik heeft, inbreuk maakt op het merkenrecht van Kloosbeheer. Om die reden zal de vordering voor zover ingesteld tegen [gedaagde 1]die het logo zoals bedoeld onder 2.13 gebruikt, worden afgewezen.
Teken [gedaagde 2]
4.13 Dit ligt anders voor het gebruik van het hierboven onder 2.11 weergegeven teken door [gedaagde 2]. Deze vennootschap is pas opgericht in 2009, na het faillissement en op basis van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat deze vennootschap pas in 2011 actief gebruik is gaan maken van het van het merk van Kloosbeheer afgeleide logo. Gegevens van eerder gebruik door [gedaagde 2] van haar eigen logo zijn niet in het geding gebracht noch is eerder gebruik anderszins gebleken. Ten aanzien van deze vennootschap is er derhalve geen sprake van een ouder gebruiksrecht, voorzover [Gedaagden] c.s dat bedoeld heeft te betogen, zodat er geen geldige reden is voor het geclaimde gebruik. Het verweer van [gedaagden] voor zover het ziet op het gebruik van het onder 2.11 bedoelde logo wordt dan ook verworpen.4.14. Door Blankendaal c.s. is nog aangevoerd dat zij de logo's al langere tijd gebruikt en dat Daalimpex met het gebruik van de logo's door Blankendaal c.s. bekend was, maar dit gebruik gedoogd heeft, zodat zij thans niet alsnog verweer kan voeren tegen dit gebruik. Nu er voor het gebruik van het door Blankendaal Trade gebruikte logo een geldige reden wordt aangenomen heeft Blankendaal c.s. voor dat logo geen belang meer bij dit verwer. Voor zover het ziet op het gedogen van het gebruik van het door Blankendaal Coldstore gebruikte logo, heeft Blankendaal c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij het "Coldstore logo" al langere tijd gebruikt en dat Daalimpex dat zou hebben gedoogd, integendeel. Door Kloosbeheer is gesteld dat zij pas door de vooraankondiging, zoals hiervoor onder 2.11 weergegeven, ermee bekend is geraakt dat ook Blankendaal Coldstores een van haar beeldmerk afgeleid logo gebruikt, hetgeen verwarringsgevaar oplevert. Daarbij heeft zij benadrukt dat het verwarringsgevaar zich door de publiciteit rond de nieuwe loods van Blankendaal c.s. en de vooraankondiging ook reeds heeft verwezenlijkt, omdat er al door meerdere klanten is gevraagd of de beide bedrijven bij elkaar horen.
Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-69, LJN BW2166).
Op andere blogs:
Nederlandsch Octrooibureau (Gelijke logo’s, maar toch geen merkinbreuk)
Zhu Zhu Pet hamsters
Rechtbank 's-Gravenhage 11 april 2012, HA ZA 11-1155 (Cepia en UDI - X en Sigma ev)Quasi-executiegeschil. Bestuurdersaansprakelijkheid bij IE-inbreuk en schending vonnis. Merkenrecht. Auteursrecht. Cepia heeft een speelgoedlijn ontwikkeld (onder meer) bestaande uit interactieve pluchen speelgoedhamsters, die onder de naam Zhu Zhu Pets (hierna: de Zhu Zhu Pet hamsters) op de markt worden gebracht. Cepia is houdster van twee Gemeenschapsmerken, een Gemeenschapsmodel en auteursrechthebbende ten aanzien van (bepaalde aspecten van) de aanduiding en/of het uiterlijk van de Zhu Zhu Pet hamsters. UDI is als licentienemer van Cepia gerechtigd Zhu Zhu Pet hamsters in de Benelux op de markt te brengen en om de daarmee verband houdende intellectuele eigendomsrechten te handhaven. In supermarktvestigingen van Dirk van den Broek worden door Sigma geleverde namaak Zhu Zhu Pet hamsters aangeboden.
In kort geding is tegen Sigma verstek verleend en volgt veroordeling. In de onderliggende bodemprocedure wordt uitvoerbaarheid bij voorraad gevraagd van het onderliggende vonnis. De vordering wordt tegen de bestuurder (x) wordt afgewezen. Sigma wordt veroordeeld om elke inbreuk te staken en gestaakt te houden met een uitgebreid dictum rondom de nevenvordering van het zelfstandig onderzoek door een onafhankelijke (forensische accountant).
4.7. Het enkele feit dat [X] als de voor Sigma handelende persoon inbreuk heeft gemaakt op de rechten van Cepia c.s. of geen of onvoldoende gevolg heeft gegeven aan hetgeen waartoe Sigma is veroordeeld in het vonnis van 19 november 2011, is onvoldoende voor het aannemen van aansprakelijkheid van [X].
Op andere blogs:
Speelgoedrecht (Aansprakelijkheid bestuurder voor inbreuk intellectuele eigendomsrechten door vennootschap)
Wieringa
Namaak in de mode: economische schade en maatregelen
Een bijdrage van Evert van Gelderen, De Gier|Stam & advocaten
Hoeveel namaakartikelen worden er aan de grens tegengehouden? Wat is de economische impact van de namaak? Wat doet de overheid daartegen? Wat wordt er gedaan tegen wasbeerhondenbont op nep-Uggs?
Minister Verhagen van Economische zaken heeft antwoord gegeven op Kamervragen over het Telegraaf-artikel “Nep-Uggs lopen goed op internet” d.d. 4 november 2011. In het artikel wordt gesproken over grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland. De antwoorden op de Kamervragen zijn interessant, omdat daaruit de omvang van namaak in de mode-branche wordt beschreven.
Anti-Piraterijverordening: 130.000 schoenen en kledingartikelen aan de Nederlandse grens aangehouden. 7 miljoen kledingartikelen aan de Europese grens.
In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de zogenaamde Anti-Piraterijverordening in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de Nederlandse buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan op mogelijke inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht; het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.
Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders, aldus de Minister. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 maar liefst 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding. Het gaat dus om ruim 7 miljoen kledingartikelen
China de voornaamste bron
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa, aldus de Minister.
Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan. Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief uitwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane.
Ernstige economische schade door inbreuk
De Minster geeft aan dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft. Het verstoort de goede werking van de (interne) markt en brengt de consumentenbescherming in het gedrang; met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid.
Hoewel het volgens de Minister lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.
Het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen in Europa om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat, aldus Minister Verhagen.
Wat doet de overheid tegen namaak?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectuele eigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij dus zelf tegen inbreukmakers op te treden. Strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel.
In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. De douane een ondersteunende rol bij de handhaving van intellectuele eigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer.
De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueel eigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt.
Marktplaats
De Minister zijn geen cijfers bekend waaruit zou volgen dat Marktplaats het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden. Dat werd in de vraag aan de Minister gesuggereerd. Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een “notice-and-takedown”-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties.
Wasbeerhonden
De Minster wordt verder gevraagd welke maatregelen er genomen kunnen worden om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont van wasbeerhonden op de Nederlandse markt terecht komen. In het geval van de namaak UGGs zou gebruik gemaakt worden van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild.
De Minister antwoordt dat de Nederlandse regering actief inzet op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen ziet de Minister geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.
Arbeidsomstandigheden
Tenslotte wordt nog gevraagd naar de arbeidsomstandigheden. Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd “sweat shops” is dit voor de Minister een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten? De Minister stelt dat voor het optreden tegen inbreuk op intellectueel eigendomsrechten het geen verschil uitmaakt hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.
Bron: Aanhangsel van de Handelingen II 2011-2012, nr. 2044 en nr. 2045.
Jurisprudentielunch merken-, modellen en auteursrecht
West-Indisch Huis, vrijdag 1 juni van 11.45 tot 15.00 uur.
Op vrijdag 1 juni 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Tobias Cohen Jehoram, Christien Wildeman en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Met o.a. de volgende uitspraken:
• HvJ EU Frisdrankenindustrie Winters / Red Bull
• HR Trianon / Revillon
• HR Bulldog / Red Bull
• HvJ EU Airfield
• HvJ EU Phonographic Performance Ireland
• HvJ EU Turijnse tandarts Kosten
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors betalen slechts € 275 (excl. BTW).
Zie ook de IE-Forum overzichten HvJ EU.
De context van de fotoverzameling
Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven,I-ee advocaten.
Auteursrechten. Beroepsfotograaf. Schadevergoeding, maar geen proceskostenvergoeding. De Jong is beroeps(sport)fotograaf en heeft een foto van voetballer Nico Jansen gemaakt. B. heeft ten behoeve van een reünie van FC Amsterdam een website gemaakt waarop hij deze foto (via zijn Flickr-account) heeft geplaatst. B. heeft de foto in de Flickr Photostream van Emprio Bianchi geplaatst zonder toestemming van eiser. Partijen zijn het erover eens dat de Foto bedoeld was om te gebruiken in het kader van de reünie van FC Amsterdam. Het staat vast dat de foto in elk geval in 2010 via Flickr benaderbaar is geweest.
Bij de Foto op Flickr is sprake van een naamsvermelding van De Jong (zie hiervoor onder 1.5). Weliswaar staat op die pagina ook dat er sprake is van eigendomsrechten van Emporio Bianchi, maar uit de context blijkt dat dit betrekking heeft op de fotoverzameling (photostream). Dit is wellicht een wat ongelukkige aanduiding, maar leidt niet tot het oordeel dat sprake is van inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van De Jong.
Omdat er geen inbreukverbod werd gevorderd, betrof de procedure dan ook uitsluitend een vergoeding van schade. Nu de helft van het gevorderde bedrag wordt toegewezen (€255), compenseert de kantonrechter de proceskosten.
5. (...) Dat hetgeen Crouwel en De Jong hebben besproken geleid heeft tot onduidelijkheid kan zo zijn, maar betekent niet dat daarmee door B. voldoende onderbouwd is dat een regeling getroffen is. De reactie van De Jong naar aanleiding van de e-mail van B. van 18 februari 2011 (zie hiervoor onder 1.10 en 1.11) is helder en naar het oordeel van de kantonrechter niet voor meerdere uitleg vatbaar. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat een regeling tot stand is gekomen en het De Jong vrijstond, toen bleek dat B. niet bereid was de kosten voor juridische bijstand te voldoen, een procedure te starten.
6. De volgende vraag die voorligt is of er sprake is van inbreuk door plaatsing van de Foto op de website Flickr door B.. Partijen zijn het erover eens dat de Foto bedoeld was om te gebruiken in het kader van de reünie van FC Amsterdam. B. heeft in dat kader aangevoerd dat hij de Foto op Flickr heeft geladen met het doel om op een betrekkelijk eenvoudige en goedkope wijze de Foto te gebruiken voor activiteiten in het kader van de reünie. Hieruit kan worden afgeleid dat - ook al is dat niet expliciet tussen partijen overeengekomen - het duidelijk was dat het doel van de terbeschikkingstelling was activiteiten in het kader van de reünie. Uit de mededeling van B. dat hij dacht dat hij alle foto’s, waaronder de Foto, nadien verwijderd had van Flickr kan ook worden opgemaakt dat B. wist wat het doel van de terbeschikkingstelling van de Foto was. Althans dat het niet de bedoeling was de Foto in het publieke domein te brengen. Vaststaat dat de Foto in elk geval in 20 10 via Flickr benaderbaar is geweest. Dit betekent dat er sprake is van inbreuk op de auteursrechten van De Jong. Dat B. niet bewust inbreuk heeft gemaakt is niet relevant voor de vraag of inbreuk is gemaakt. De Jong stelt dat naast inbreuk op zijn auteursrechten ook inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijkheidsrechten. Bij de Foto op Flickr is sprake van een naamsvermelding van De long (zie hiervoor onder 1.5). Weliswaar staat op die pagina ook dat er sprake is van eigendomsrechten van Emporio Bianchi, maar uit de context blijkt dat dit betrekking heeft op de fotoverzameling (photostream). Dit is wellicht een wat ongelukkige aanduiding, maar leidt niet tot het oordeel dat sprake is van inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van De Jong.
Bij toekomstige verzoekschriften kopie vonnis overleggen
Rechtbank Utrecht 8 februari 2012, LJN BW1631 (eiseres tegen The Spectranetics c.s.)
Incident tot opheffing van beslag; toepasselijk recht onrechtmatige daad; toepassing Amerikaans recht; 'punitive damages' in strijd met Nederlandse openbare orde. Bij toekomstige beslagleggingen kopie van dit vonnis overleggen.
Een octrooi voor het gebruik van lasers voor het verwijderen van blokkades van (slag)aderen, is door Pillco in licentie gegegven aan Spectranetics c.s.. De licentieovereenkomst wordt beheerst door het recht van de staat Virginia. De rapportage over en betaling van de verschuldigde licentievergoedingen vond plaats aan de general partner van Interlase, Lucre, die op de Bahamas was gevestigd. De vertegenwoordiger van Interlase was gevestigd in Georgia.
Partijen verschillen van mening over het recht dat van toepassing is op de vorderingen in conventie.
3.15. Op grond van het voorgaande kan in ieder geval wel geconcludeerd worden dat op eventuele onrechtmatige handelingen van Spectranetics c.s. na 14 september 1998 (de datum van benoeming van de special receiver) het recht van Virginia toepassing is, en op handelingen voordien het recht van de Bahama’s of het recht van de staat Georgia.
Op de reconventionele vordering is Nederlands recht van toepassing:
3.18. De schade waarvan Spectranetics c.s. in de hoofdzaak in reconventie vergoeding vordert, bestaat uit de kosten die zij heeft moeten maken om zich tegen de vorderingen van [eiseres] in de onderhavige procedure te verweren (waaronder advocaatkosten). Deze kosten heeft zij - zo moet vooralsnog worden aangenomen - in Nederland gemaakt, omdat zij de facturen van haar Nederlandse advocaten en overige proceskosten in Nederland heeft betaald. Daarom is op de reconventionele vorderingen Nederlands recht van toepassing.
De vorderingen tot opheffing van de beslagen worden toegewezen, omdat het zodanig onaannemelijk is dat [eiseres] naar het recht van de staat Virginia jegens Spectranetics c.s. een vordering toekomt uit onrechtmatige daad, dat de vordering - ook voor zover deze ziet op onrechtmatige handelingen van Spectranetics Corporation van na november 2003 - als ondeugdelijk moet worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelt eiseres om bij toekomstige verzoekschriften tot beslaglegging een kopie van dit vonnis te overleggen.
Schadevergoeding 100.0000 Shekels
4.21. Voormelde conclusie geldt ook voor de bij akte van 20 juli 2011 door [eiseres] gedane vermeerdering van eis in de hoofdzaak met een bedrag van 100.000 Israelische shekels bij wijze van ‘straf-schadevergoeding’ op grond van artikel 12 van de Israëlische wet op onrechtmatig handelen in handelszaken 1999. Afgezien van het feit dat onrechtmatig handelen aan de zijde van Spectranetics c.s. vooralsnog niet is komen vast te staan, en gelet op het voorgaande dat vooralsnog moet worden geoordeeld dat het Israëlische recht niet van toepassing is, geldt dat een dergelijke vordering (strekkende tot betaling van ‘punitive damages’) in strijd is met de Nederlandse openbare orde in de zin van artikel 10:6 BW, nu dit een bovenmatige schadevergoeding zou inhouden tot een hoogte die volledig in strijd is met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht (vgl. Tekst en Commentaar artikel 10:6 BW, aantekening 2c). Om die reden is ook deze vordering ondeugdelijk.
4.22. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot opheffing van de beslagen toewijsbaar is.
Verbod beslaglegging of gebod overleggen kopie vonnis bij beslagrekest
4.25. De rechtbank constateert wel dat uit het dossier blijkt dat er sprake is van enige samenwerking tussen Fox en [eiseres] met betrekking tot het voeren van procedures tegen Spectranetics c.s. Dit valt onder meer af te leiden uit het feit dat Fox en [eiseres] hetzelfde Nederlandse advocatenkantoor hebben ingeschakeld, dat Fox aan [eiseres] volledige inzage heeft gegeven in de relevante processtukken in de gerelateerde procedure en dat de stellingen van Fox in een andere procedure volledig en letterlijk onderdeel zijn gemaakt van de stellingen van [eiseres] in deze procedure. Daarnaast is de Bonusregeling die onderwerp is van deze procedure destijds door Fox (namens Lucre) overgedragen aan [eiseres]. Gelet op het belang bij een correcte voorlichting van beslagrechters over de hiervoor geschetste achtergrond van het onderhavige geschil en het feit dat deze achtergrond in het onderhavige beslagrekest door [eiseres] onvoldoende tot uitdrukking is gebracht, acht de rechtbank voldoende aanleiding aanwezig om [eiseres] te verplichten om bij een toekomstig verzoek tot het leggen van beslag ten laste van Spectranetics c.s. een kopie van het onderhavige vonnis te overleggen. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen. De rechtbank acht wel termen aanwezig om de gevorderde dwangsom te matigen.
Tussen Kunst en Recht
Een verslag van Vicky Breemen, onderzoeksmasterstudent IViR.
“The artist is turning from an imitator to a constructor of the new world of objects”
Bovenstaande quote van El Lissitzky is afkomstig uit de tentoonstelling Overwinning op de Zon. Deze is te zien in het Van Abbemuseum (Eindhoven), waar deLex op 5 april jl. een Kunst en IE-recht themamiddag organiseerde.
Hoewel de uitspraak door Lissitzky in een andere context werd gedaan, past deze ook goed bij het meer filosofische gedeelte van Marianne Korpershoek’s presentatie over ‘Kunst en intellectuele rechten’. Ze gaf aan dat er spanning bestaat tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op inspiratie aan de ene kant, en bescherming van creatieve prestaties aan de andere kant. Op die manier kan kunst worden belemmerd door intellectuele eigendomsrechten. Dit heeft deels te maken met de opkomst van het internet, waardoor werken makkelijker verspreid kunnen worden. Er kunnen dan ook goede redenen zijn voor rechthebbenden om hier tegen op te komen. Maar nu creëren enkele grote spelers monopoliën door steeds minder ruimte te laten voor gebruik in nieuwe kunst. En dat terwijl van oudsher een traditie te zien is dat kunstenaars ‘leren door kopiëren’.
Dit illustreerde Korpershoek met enkele studies van Van Gogh die naar hedendaagse auteursrechtmaatstaven bestempeld zouden worden als inbreuk. Verder werd opgemerkt dat er geen algemene kunstexceptie is. Wel kent het auteursrecht enkele relevante algemene excepties, maar de vraag is of deze nog voldoen. In dit opzicht werd gewezen op de studie ‘Fair use in Europe. In search of flexibilities’ van Bernt Hugenholtz en Martin Senftleben. Het is namelijk van belang dat kunstenaars kunnen blijven reflecteren op de maatschappij, waarvan intellectuele eigendomsrechten een belangrijk deel uitmaken. Darfurnica van Nadia Plesner is een voorbeeld van een werk waarin dat zichtbaar is. Ze gebruikt een bepaald model tas van Louis Vuitton om kritiek te leveren op de welvaartmaatschappij waarin geen aandacht is voor de problematiek in Darfur. Een discussiepunt dat werd opgeworpen door een deelnemer was of het gebruik door Plesner zich nog wel tot de kunstcontext beperkt, of naar commercieel (merk-)gebruik verdraait. Volgens de Rechtbank Den Haag woog de uitingsvrijheid van Plesner in dit geval zwaarder (4 mei 2011, LJN BQ3525, IEF 9614). Vóór deze uitspraak had Dirk Visser al in NJB aangegeven dat het modellenrecht bedoeld is om tegen namaak te beschermen, en niet om ‘ieder gebruik’ van een afbeelding te verbieden, bijvoorbeeld als onderdeel van een schilderij [IEF 9617].
Canvas Transfer
Dit raakt aan de vraag naar de begrenzing van de rechten die voortvloeien uit intellectuele eigendomsaanspraken. In relatie tot het auteursrecht besprak Korpershoek twee zaken over de omvang van de exclusieve rechten. In de zaak Canvas Transfer (3 januari 2012, LJN BV0773, IEF 10737) gaat het om afbeeldingen op posters die op een andere drager, namelijk canvas, worden overgebracht. Is in dit geval sprake van openbaarmaking of verveelvoudiging? En is de uitputtingsleer van toepassing? Het Hof Den Bosch concludeert dat het uiterlijk en de kleur anders worden zodat geen sprake meer is van een door de rechthebbende in het verkeer gebracht exemplaar, maar de deelnemers waren het niet eens over de vraag de vorm echt als anders moet worden gezien. Ook was er kritiek op het feit dat het Hof alleen kijkt naar de hogere prijs van de transfers ten opzichte van de posters waarvan ze worden gemaakt en niet laat meewegen dat ingelijste posters wel een vergelijkbare prijs hebben. Dan zou de overweging dat de transfers een andere doelgroep aanspreken namelijk betwistbaar zijn.
Duisens / Broeren
De tweede zaak, Duijsens/Broeren (15 november 2011, LJN BU4770, IEF 10502), betreft nabootsing van stijl en auteursrechtelijke bescherming van figuren op schilderijen. Een hiermee samenhangende vraag is waar toelaatbare inspiratie eindigt en verwordt tot ‘kielzogvaren’. Uit deze zaak volgt dat de schilderijen als geheel auteursrechtelijk beschermd zijn, maar de afzonderlijke figuren niet omdat zij als zodanig niet individualiseerbaar zijn. Ook de stijl van Duijsens is niet beschermd. Korpershoek gaf hierbij aan dat aan de ene kant een stijl niet beschermd zou moeten worden omdat het auteursrecht al best ver gaat, maar dat bescherming in deze context – een kunstenares die al jaren aan deze stijl werkt, die veel wordt nagebootst – wel wenselijk zou zijn. Een deelnemer merkte op dat het Hof ook had kunnen oordelen dat de schilderijen van Broeren een bewerking in gewijzigde vorm waren. In de uiteindelijke uitspraak werd auteursrechtinbreuk aangenomen voor een deel van de ingebrachte schilderijen. Een ander deel werd als ‘nodeloos nabootsen’ (naar het ‘elfde gebod’ van Visser) en dus onrechtmatig beschouwd. De door het Hof Den Bosch opgelegde verboden gelden echter alleen voor de werken die in de procedure aan de orde zijn geweest en leiden niet tot een algemeen verbod op stijlnabootsing. Vanwege de grote schaal waarop wordt nagebootst werd de effectiviteit van de uitspraak dan ook betwist door de aanwezigen, aangezien dit betekent dat Duijsens hier alsnog steeds zelf achteraan moet gaan. Kopers van dit soort schilderijen zijn namelijk vooral geïnteresseerd in de specifieke stijl en niet zozeer in de naam van de kunstenaar. Dat Broeren zijn schilderijen met zijn eigen naam ondertekent, heeft dan ook niet veel invloed op de vraag of verwarring bij het publiek te duchten is. Wel is in ieder geval duidelijk dat het als gevolg van die naamsvermelding niet om ‘valse kunst’ gaat, een onderwerp dat door René Klomp was behandeld in het eerste deel van de middag.
René Klomp
In zijn presentatie stonden drie samenhangende onderwerpen centraal: ‘Veilingkoop, valse kunst en volgrecht’. Het eerste onderwerp werd uitgewerkt aan de hand van de stelling ‘Veilingkoop is de ideale koop’. Maar veilinghuizen zijn vaak niet transparant over het proces; hoe kan een ‘level playing field’ worden gecreëerd zodat kopers op de hoogte zijn van de betrokken belangen? Wat als cultureel erfgoed onbevoegd wordt geveild? En voor wiens risico komt een te lage taxatie?
Veilingkoop
Deze vragen kwamen terug in de bespreking van de verschillende rechtsverhoudingen rond veilingkoop, dat als zodanig niet in de wet is geregeld. Juridisch gezien is het veilinghuis in theorie slechts bemiddelaar, die tussen de overeenkomst uitvalt. Echter, als de inbrenger niet bekend wordt gemaakt, is het veilinghuis toch een partij tegen wie geprocedeerd kan worden. Een conclusie was dat een inbrenger de veilingopdracht altijd kan intrekken; als dan toch wordt geveild, gebeurt dat onbevoegd. Dat was bijvoorbeeld het geval toen enkele bezittingen van Gandhi onder de hamer kwamen. De Indiase overheid wilde dit cultureel erfgoed terughalen naar India en de inbrenger trok de opdracht in, maar bekrachtigde achteraf alsnog. Via een donatie door de koper aan de Indiase overheid gingen de spullen toch terug naar India.
Wat betreft taxatie werd aangegeven dat taxateurs een ‘interessant’ maar ook ‘reëel’ bedrag moeten noemen. Het kan voorkomen dat de prijs te laag wordt geschat in die zin dat het werk later elders voor een veel hoger bedrag verkocht. De aanwezigen waren van mening dat een taxateur een zorgplicht heeft, vergelijkbaar met onder meer makelaars en advocaten. Als maatman werd de ‘zorgvuldig handelende vakgenoot’ genomen. Een voorbeeld van een te lage taxatie is de verkoop van een niet als zodanig herkende Mashkov. Een aantal jaar terug werd het schilderij ter veiling aangeboden voor 1000 euro. Vanwege onverwachte belangstelling werd het doek teruggetrokken voor nader onderzoek en bracht uiteindelijk 3,3 miljoen euro op. Een deelnemer noemde het vanuit kopersperspectief juist een deel van de charme dat een werk niet altijd als echt wordt herkend.
Valse kunst
Het volgende onderwerp van Klomp’s lezing, valse kunst, werd geïllustreerd door de zaak van meestervervalser Van Meegeren. Hij was de maker van enkele ‘topstukken’ van Vermeer. Na de Tweede Wereldoorlog kwam hij voor een dilemma te staan: veroordeeld worden voor heulen met de vijand, of veroordeeld worden als kunstvervalser. In eerste instantie werd niet geloofd dat Van Meegeren de maker van De Emmaüsgangers was, waarna hij in gevangenschap nog een doek heeft gemaakt. Nadien vond ook omgekeerde vervalsing plaats: ten onrechte werd een werk aan Van Meegeren toegeschreven, terwijl het in werkelijkheid een 17e-eeuws werk was. Klomp’s belangrijkste conclusie met betrekking tot valse kunst was dat een schilderij altijd echt is; de vervalsing zit in de bewust verkeerde toeschrijving. Ook werd nog gediscussieerd over de vraag of kunstkoop als kansovereenkomst moet worden gezien. In andere woorden: voor wiens risico komt een achteraf onjuiste toeschrijving van een schilderij? Volgens het Hof Amsterdam in de Leickert-zaak (4 december 2007, LJN BC4738) is de uitleg van de overeenkomst hiervoor van belang.
Volgrecht
Ten slotte volgde een korte bespreking van het derde deel van Klomp’s drieluik: het volgrecht, dat de kunstenaar bij doorverkoop van zijn werk recht geeft op een bepaald percentage van de koopprijs. Nederland heeft dit zo beperkt mogelijk ingevoerd. Vereisten zijn bijvoorbeeld de betrokkenheid van een kunsthandelaar, een minimum verkoopprijs van 3000 euro en een maximumvergoeding van 12.500 euro. Dit laatste wordt pas bereikt bij een verkoopprijs van 2 miljoen euro of meer. Onduidelijkheid onder handelaren over de precieze bedragen zou leiden tot ‘uitwijkgedrag’, terwijl het in de praktijk meevalt met de hoogte van het volgrecht. Verder waren er bezwaren tegen het feit dat het gaat om een ‘haalschuld’ en niet om een ‘brengschuld’. Als gevolg moet de kunstenaar of zijn rechthebbende het volgrecht claimen, maar hoe kan hij elke verkoop monitoren? Er werd geconcludeerd dat de gedachte achter het volgrecht heel redelijk is, maar dat het in praktijk toch meer kosten meebrengt dan het oplevert voor de kunstenaar. Een van de slotgedachtes was dat de rijke kunstenaar waarschijnlijk het meest van de regeling zal profiteren, terwijl de arme kunstenaar arm zal blijven.
De vraag die tenslotte gesteld werd, was wie er in de praktijk dan iets met de regeling opschiet?