IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22691
12 mei 2025
Uitspraak

Handelsnaam ‘Taxi Troost en de Boer’ rechtmatig overgedragen aan rechtsopvolger TTB

 
IEF 22690
12 mei 2025
Artikel

IE Zomerforum. AI, Auteursrecht & Stijlnabootsing. De voorbereiding

 
IEF 14619

Kans op tegenstrijdig oordeel grond voor onbevoegdheid

Rechtbank Den Haag 4 februari 2015, IEF 14619; ECLI:NL:RBDHA:2015:1889 (eiser tegen GMC c.s./ Arca / Innova)
Uitspraak ingezonden door Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Deterink en Michiel Rijsdijk, Arnold+Siedsma. Procesrecht. EEX-Vo. Bevoegdheid. Eiser is ontwerper van de Roll Panel en stelt vorderingen in tegen 3 partijen, waarvan slechts één in Nederland is gevestigd. Daarmee bestaat gevaar op tegenstrijdige beslissingen in een rechtens en feitelijk gelijke situatie. De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

4.4. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vorderingen jegens de andere twee gedaagden, zoals De Greef primair heeft aangevoerd, zo nauw samenhangen met de vorderingen jegens Arca, dat gelijktijdige berechting daarvan op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo vereist is om onverenigbare beslissingen van verschillende rechters te voorkomen.

4.5.3. Voorts moet worden geoordeeld dat dit gevaar op tegenstrijdige beslissingen bestaat in eenzelfde situatie feitelijk en rechtens. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de stellingen van De Greef, indien deze in de hoofdprocedure vast komen te staan, volgt dat Area, Innova en GMC niet onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld en dat het voor Innova en GMC voorzienbaar was dat zij tezamen met Area gedagvaard zouden worden. Aan dit oordeel doet niet af dat niet wordt gesteld dat Area, Innova en GMC gezamenlijk de Jet Master op de markt brengen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij ieder voor zich handelen. De beoordeling van de toelaatbaarheid van dit handelen kan niettemin leiden tot tegenstrijdige beslissingen.

4.9. Hetzelfde geldt voor de opeising van de octrooi-aanvragen welke opeising berust op de stelling dat De Greef uitvinder is van de materie waarop de aanvragen zien en dat GMC daarvoor octrooi heeft aangevraagd. Ook het onderzoek van deze vordering kan niet leiden tot tegenstrjdige beslissingen in het kader van dezelfde situatie feitelijk en rechtens omdat uitsluitend GMC bij de octrooi-aanvragen is betrokken.

4.10. Nu GMC gevestigd is in Engeland, dienen de vordering 9 tot en met 12 gezien het voorgaande te worden beoordeeld door de Engelse rechter conform artikel 2 EEX-Vo dan wel, voor zover van toepassing, artikel 2 van het Protocol. Voor de vordering 8 geldt hetzelfde voor zover deze ziet op schade die is veroorzaakt door het onrechtmatige handelen waar vordering 9 op ziet.

Lees de uitspraak (pdf/html)

KluwerPatentBlog

IEF 14605

Prejudiciële vragen over beperkte kostentoewijzing advocaten en octrooigemachtigden

Hof van Beroep Antwerpen 26 januari 2015, IEF 14605 (Telenet tegen United Video Properties)
Uitspraak ingezonden door Stijn Debaene & Hakim Haouideg, Fieldfisher en Domien Op de Beeck, Bird & Bird. Octrooigeschil. Proceskosten. Prejudiciële vragen. Artikel 14 stelt dat de in een intellectuele eigendomsrechtelijk dispuut in het gelijk gestelde partij de redelijke en evenredige kosten die zij heeft gemaakt moet kunnen verhalen op de verliezer tenzij de billijkheid zich daartegen zou verzetten. In de procedure klaagde Telenet dat indien geldend Belgisch recht werd toegepast, dat zij:
- slechts een klein deel van haar advocatenkosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij omwille van de door de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007 ingestelde plafonds, en
- slechts de aan haar octrooigemachtigde verbonden kosten zou kunnen verhalen op de tegenpartij indien - overeenkomstig de geldende rechtspraak - de tegenpartij een onrechtmatige daad zou kunnen worden verweten.

Het Hof heeft Telenets suggestie om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie gevolgd en vraagt in wezen aan het Hof of artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn zich verzet tegen:
- de Wet van 21 april 2007 en het KB van 26 oktober 2007, en of
- de vaststaande rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn indien de verliezende partij een burgerrechtelijke fout heeft gemaakt.

Zie meer: DeStandaard

Gestelde vragen:

1. Verzetten de begrippen van artikel14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de Belgische wetgeving die de mogelijkheid biedt aan de rechter om rekening te houden met welbepaalde specifieke kenmerken eigen aan de zaak en die een systeem van gevarieerde forfaitaire tarieven vooropstelt inzake kosten voor de bijstand van een advocaat?

2. Verzetten de begrippen van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn "redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten" zich tegen de rechtspraak waarbij wordt geoordeeld dat de kosten van een technisch raadgever enkel verhaalbaar zijn in geval van een fout (contractueel of buitencontractueel) ?"

Citaten:

De grief van de geïntimeerde komt er in essentie op neer dat zij meent dat de forfaitaire begrenzing van de erelonen voor zaken betreffende intellectuele eigendom niet kan, gelet op voormeld artikel14 van de Europese Richtlijn.

Ter verantwoording haalt de geïntimeerde de complexiteit van de materie aan alsook de noodzaak om zich te laten bijstaan door specialisten in het octrooirecht. Zij benadrukt dat erelonen zoals hier aangerekend van 185.462,55EUR niet ongewoon zijn in dit soort van materie. Zij benadrukt dat het gaat om uiterst complexe disputen die door specialisten worden uitgevochten middels zeer volumineuze conclusies.

Nochtans moet het hof opmerken dat ook andere zaken dan geschillen inzake intellectuele eigendom zeer complex kunnen zijn en bijstand van gedegen specialisten vereisen. Ook in andere zaken dan intellectuele eigendomsgeschillen worden volumineuze conclusies en stukkenbundels overgemaakt aan het hof. Volledigheidshalve moet worden gesteld dat volumineuze conclusies en stukkenbundels niet altijd een objectieve graadmeter zijn voor de complexiteit van het geschil,

Het hof stelt vast (zie artikel 1022 Ger.W.) dat de bedragen voor de forfaitaire rechtsplegingsvergoedingen werden vastgesteld na advies van de Orde van Vlaamse Balies, de Ordre des barreaux francophones et germanophone. De Belgische wetgeving laat de rechter toe rekening te houden met diverse elementen bij de bepaling van het forfaitaire tarief, waaronder de complexiteit van de zaak en het kennelijk onredelijk karakter van de zaak. Bovendien voorziet de Belgische wet in artikel 1017 Ger.W. dat de Belgische rechter rekening houdt met de overeenkomst tussen partijen.

De vraag rijst of deze Belgische wettelijke regels de rechter niet voldoende de mogelijkheid geven om ervoor te zorgen dat de verliezende partij de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt te laten dragen.

Het hof stelt zich de vraag of de interpretatie die de geïntimeerde en de appellante geven aan artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004- meer bepaald dat voormeld artikel zich volgens hen verzet tegen een forfaitair plafond voor advocatenkosten die variëren naargelang een vordering al dan niet begrootbaar is en naargelang de hoegrootheid van de vordering - er niet zou kunnen toe leiden dat bepaalde winnende procespartijen anders worden behandeld terwijl daar ogenschijnlijk geen objectieve verantwoording voorhanden is. De vraag rijst of dit wel billijk is.

Dezelfdevraag rijst bij de verhaalbaarheid van de kosten voor technische bijstand.

Ook in andere dan intellectuele eigendomszaken laten partijen zich technisch bijstaan. Is de rechtspraak die oordeelt dat dergelijke kosten enkel kunnen verhaald worden indien de winnende partij aantoont dat de verliezende partij een fout heeft gemaakt bij het instellen of verderzetten van de zaak en de kosten van de technische raadsman daar het noodzakelijke gevolg van zijn, strijdig met het principe zoals verwoord in voornoemd artikel14, namelijk de algemene regel dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten moeten gedragen worden door de verliezende partij ?

IEF 14617

Geen links naar profielen (oud-)medewerkers SNS

Vzr. Rechtbank Gelderland 24 december 2014, IEF 14617; ECLI:NL:RBGEL:2014:8167 (SNS Bank tegen Stichting Krediet Verdriet)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Stichting Krediet Verdriet plaatst namen, telefoonnummers, emailadressen en links naar persoonlijke en/of zakelijke profielen van (oud-)werknemers van de SNS Bank op de website bankenboeven.nl. De belangenafweging van vrijheid van meningsuiting (7 Grondwet en 10 EVRM) tegenover inbreuk op persoonlijke levenssfeer (285b Sr en 8 Wbp), slaat uit naar de laatste. Zij krijgt een verbod op het internet publiceren van deze persoonlijke gegevens.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde en Stichting Krediet Verdriet om binnen twaalf uur na betekening van het vonnis alle persoonsgegevens van werknemers en/of oud-werknemers van SNS Bank als bedoeld in artikel 1 sub a van de Wet Bescherming Persoonsgegevens waaronder tenminste namen, links naar persoonlijke of zakelijke profielen op andere websites en telefoonnummers en e-mailadressen te verwijderen en verwijderd te houden van de website Bankenboeven.nl of elke andere openbare bron, digitaal of anderszins,
IEF 14616

Gekocht autobedrijf moet domeinnamen en e-mailadressen overdragen

Vzr. Rechtbank Gelderland 8 december 2014, IEF 14616; ECLI:NL:RBGEL:2014:8163 (Del Sole tegen garagebedrijf)
Contractenrecht. Domeinnaamrecht. In de koopovereenkomst is expliciet vermeld dat de intellectuele eigendomsrechten verbonden aan Autobedrijf X, voor zover deze bij hem berustten, worden verkocht aan Del Sole. Autobedrijf X heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt en evenmin laten opnemen dat zijn naam door Del Sole niet gebruikt mag worden. Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat domeinnamen, hier niet onder vallen. Die moeten daarom worden overgedragen.

4.6. Niet weersproken is dat voornoemde websites en e-mailadressen bij Sienn als beheerder staan vermeld als lopende actieve abonnementen van Autobedrijf [gedaagde]. De stelling van [gedaagde] dat duidelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat in ieder geval de domeinnaam[mailadres] zou worden verkocht, maar dat ten aanzien van de overige domeinnamen nog geen overeenstemming is bereikt, kan niet gevolgd worden. In de koopovereenkomst is expliciet vermeld dat de intellectuele eigendomsrechten verbonden aan Autobedrijf [gedaagde], voor zover deze bij [gedaagde] berustten, worden verkocht aan [eiser]. [gedaagde] heeft daarbij geen voorbehoud gemaakt en evenmin laten opnemen dat zijn naam[gedaagde] door [eiser] niet gebruikt mag worden. Onvoldoende aannemelijk is dan ook geworden dat de overige, hiervoor onder 4.5. genoemde domeinnamen, hier niet onder vallen. Bovendien heeft [eiser] het garagebedrijf in zijn geheel overgenomen van [gedaagde] en is voldoende aannemelijk dat indien [eiser] niet kan beschikken over de domeinnamen en de bijbehorende e-mailadressen hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd. De vordering onder I. ligt dan ook voor toewijzing gereed.

De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt[gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis het door [eiser] als productie 6 overgelegde stuk van Sienn mede te ondertekenen en ter hand te stellen aan de advocaat van [eiser], en veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan overdracht van alle gespecificeerde domeinnamen en mailaccounts van Autobedrijf[gedaagde] (te weten:
[mailadres], [mailadres], [mailadres], [mailadres], [mailadres],[mailadres], [mailadres],[mailadres] en [mailadres] en de e-mailaccounts [mailadres],[mailadres] en [mailadres], aan [eiser], ook indien deze zijn ondergebracht bij een nieuwe provider,
IEF 14615

Public consultation on the OHIM Strategic Plan 2020

The objective of this public consultation (until 23rd of February) is to seek suggestions and ideas from all OHIM stakeholders and general public on the vision and strategic goals set by the Office for the coming years. OHIM values the opinion of its stakeholders and therefore invites them to review the Guiding Principles and Outline of the Strategic Plan 2020 and submit your feedback and any other suggestions you may have by e-mail

Contributions will be treated confidentially. See our privacy statement for information on how your personal data and contribution will be dealt with.

IEF 14614

Camerabeelden voetbalwedstrijd FC Utrecht en FC Twente mochten op internet

HR 7 januari 2014, IEF 14614; ECLI:NL:HR:2014:41 (Camerabeelden FC Utrecht-FC Twente)
Als randvermelding. Portretrecht in KNVB-voorwaarden. Privacy. Grondrechten. Strafrecht. Art. 359a Sv. Verwerping verweer onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. Ongeregeldheden tijdens en na voetbalwedstrijd FC Utrecht en FC Twente. Tonen van camerabeelden op het internet. Het oordeel van het Hof dat art. 2 Politiewet 1993 in samenhang met art. 141 en 142 Sv als wettelijke basis kan dienen voor het tonen van een of meer foto(‘s) van verdachte op internet is juist.

Het oordeel van het Hof erop neerkomende dat het tonen van de camerabeelden van verdachte op het internet in de gegeven omstandigheden niet in strijd is met beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat het tonen van de beelden van verdachte op het internet niet onrechtmatig is geweest en geen vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv oplevert dat tot bewijsuitsluiting of strafvermindering aanleiding kan geven, is niet onbegrijpelijk en behoefde, mede gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd, geen nadere motivering.

Uit de Conclusie PG:

7. Hoewel de middelen terecht niet klagen over de opname van de beelden, besteed ik daar kort aandacht aan. Artikel 9 van de vanaf 1 juli 2013 geldende standaardvoorwaarden van de KNVB3 luidt als volgt: (...)
9.2 Een ieder die zich in het Publiek bevindt bij een Evenement:
e. doet afstand van zijn/haar portretrecht, voor zover het gaat om beelden in of rond het Stadion waarbij hij / zij herkenbaar in beeld komt.”

8. Zowel de opname als het gebruik van afbeeldingen4 is in artikel 9.2 van een ruime grondslag voorzien. Door de aanschaf van een toegangsbewijs voor een voetbalwedstrijd (nader gedefinieerd in art. 1 onder f) stemt de bezoeker in met de beeld en/of geluidsopname van zijn naam, stem en portret. Als ik het goed zie zijn aan het maken van opnamen geen nadere voorwaarden gesteld. Het gebruik van de opnamen is in beperkte mate nader omschreven. De bezoeker van een voetbalwedstrijd doet in ruime mate afstand van zijn recht op persoonlijke levenssfeer. Hoewel dat mij wel de toon lijkt te zetten in een zaak als de onderhavige, zal ik er verder niet op in gaan. (...)

10. Nu ik de vraag naar afstand van het recht op de persoonlijke levenssfeer hierboven uitdrukkelijk buiten haken heb gezet -het Hof heeft aan die kwestie geen woord gewijd- resteert de vraag naar de toereikende grondslag van de verspreiding van de beelden via internet. Volgens het Hof vormen de artikelen 2 Politiewet 1993 en 141 jo 148 Sv waarin de taakstelling van de politie is geregeld een voldoende wettelijke grondslag. Het Hof laat zich niet uit over de vraag of door de verspreiding van de beelden via internet een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt en daarmee neemt het Hof dus ook geen standpunt in over de mate waarin een dergelijke inbreuk mogelijk heeft plaatsgehad. In de weergave van het verweer van de verdediging in het arrest, maar ook in de pleitnota zelf valt niet terug te lezen dat stelling is genomen voor wat betreft de vraag of er wel of niet sprake was van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de mate waarin dat het geval was. In cassatie wordt het punt niet meer dan aangestipt (schriftuur onder 7): “De hier gewraakte inbreuk op de privacy is dermate ingrijpend dat daarvoor onvoldoende rechtsgrond is aan te wijzen in artikel 2 van de politiewet 1993. Waarbij de gehele context waarin de foto werd genomen en gepubliceerd in aanmerking dient te worden genomen.” De wijze waarop op dit punt het cassatiemiddel wordt ingericht biedt weinig houvast. Immers niet duidelijk wordt gemaakt waarom er sprake is van een al dan niet ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en evenmin welke factoren bepalend zijn voor de vraag of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als ingrijpend moet worden aangemerkt of niet.

17. In de onderhavige zaak heeft het Hof niets vastgesteld omtrent de verstrekking van de beelden aan een derde zoals een beheerder van een internetsite of een tot uitzending per televisie gemachtigde. De Wet politiegegevens biedt een basis voor (verwerking en) verstrekking van (door de politie op rechtmatige wijze verkregen) beelden (gegevens). Het verstrekken van de beelden (het Haagse Hof spreekt van ter beschikking stellen) is daarmee dus geregeld onder de in de Wet politiegegevens geregelde voorwaarden. Het verspreiden in de zin van tonen van de beelden op televisie, een openbare website of digitale borden op een plaats waar veel mensen komen is hiermee echter nog niet zonder meer van een wettelijke basis voorzien. De verstrekking geschiedt natuurlijk juist met het oog op de verspreiding, maar de verspreiding kan meer en minder ingrijpende vormen aannemen. Al met al komt het mij voor dat hoe dan ook voor die verspreiding dus teruggevallen moet worden op de eerder nader aangeduide algemene taakstellende artikelen. Als gezegd heeft het Hof dat in de hier aan de orde zijnde zaak dan ook terecht gedaan.
IEF 14613

BMM - Uitnodiging voorjaarsbijeenkomst

Antwerpen - donderdag 26 maart 2015. De voorjaarsbijeenkomst staat geheel in het teken van het modellenrecht dat van steeds groter belang wordt binnen het scala van de intellectuele eigendomsrechten. Tijdens deze bijeenkomst bezien we het modellenrecht vanuit verschillende invalshoeken en zullen bovendien toonaangevende sprekers aan het woord komen [programma]. Het belooft een interessante dag te worden!

De bijeenkomst wordt gehouden in de mooie “Horta” Art Nouveau zaal te Antwerpen, welke een eerbetoon vormt aan de vermaarde Belgische architect Victor Horta (1861 – 1947), één van de grondleggers van de “art nouveau”. Bij de bouw is gebruik gemaakt van de oorspronkelijke spanten van het inmiddels ter ziele gegane Volkshuis te Brussel dat door Horta werd ontworpen.

Tijdens de gehele bijeenkomst, ook het ALV gedeelte , bestaat de mogelijkheid via de aanwezige simultaan vertaling de sprekers in uw eigen taal te volgen. Het programma wordt erkend door de Nederlandse Orde van Advocaten, de Belgische Balies en Balie van Luxemburg. Het secretariaat voorziet in een deelnamecertificaat met vermelding van het aantal netto-opleidingsuren. Voor dragers van het BMM keurmerk zijn 3 punten te behalen.

U kunt zich voor de bijeenkomst tevens aanmelden via het online-aanmeldformulier.

 

IEF 14612

Gerecht EU januari 2015

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met arresten die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

T-69/14   Beroep verworpen
T-195/13 CAMEA BALEA Beroep verworpen
T-11/14 Pianissimo   Beroep verworpen
T-46/13 KIT, EL SABOR DE NAVARRA Beroep verworpen
T-188/14 GentleCare   Beroep verworpen
T-587/13 CLEAN CAT Beroep verworpen
T-685/13 BLUECO BLUE COAT Beroep verworpen
T-172/13 AFRICAN SIMBA Simba Beroep verworpen
T-133/13 WET DUST CAN’T FLY   Beroep verworpen
T-193/12 Beroep verworpen
T-322/13 KENZO KENZO Beroep verworpen
T-123/14 AquaPerfect waterPerfect Vernietiging
T-655/13   Beroep verworpen
T-59/14 INVESTING FOR A NEW WORLD   Beroep verworpen
T-609/13 SO WHAT DO I DO WITH MY MONEY   Beroep verworpen
T-665/13 ZITRO SPIN BINGO Beroep verworpen
T-278/13   Beroep verworpen
T-593/13 Winder Controls   Beroep verworpen

 

IEF 14611

Sluit de poorten van de rechtbank voor de kunst!?

Bijdrage ingezonden door Gino van Roeyen, BANNING. Bij vonnis van 15 januari 2015 heeft de voorzitter van de rechtbank in Antwerpen geoordeeld dat kunstenaar Luc Tuymans zich schuldig maakt aan inbreuk ‘te kwader trouw’ op de auteursrechten van fotografe Katrijn van Giel, ‘door de reproductie van de foto van Jean-Marie Dedecker van Van Giel in zijn schilderij ‘A Belgian Politician’ [IEFbe 1158]. Tuymans mag dat niet meer doen, heeft de rechtbank bepaald, en als hij dat niet doet, dan staat daarop een dwangsom van € 500.000 en wel per overtreding van het verbod. De beslissing veroorzaakt nog al wat roering. Is de rechtbank hier ten opzichte van de kunst een grens overschreden en zo ja, welke? Of is het (geheel of gedeeltelijk) terecht dat Tuymans is veroordeeld?

Als kunst bij wet of rechterlijk vonnis verboden wordt, is dat een nederlaag voor het recht van artistieke expressie, een mensenrecht dat met zoveel woorden is erkend in onder andere de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1949) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950). Eén nederlaag is er strikt genomen op dit gebied al één teveel, maar het wordt een dubbele nederlaag als de kunst zich zélf doet verbieden. In de zaak Van Giel tegen Tuymans wordt dat pijnlijk duidelijk. Van Giel heeft zich tegenover Tuymans beroepen op het haar toekomende auteursrecht met betrekking tot de door haar gemaakte foto. Tuymans erkent - al dan niet terecht, maar hij wil daar kennelijk geen punt van maken en dat siert Tuymans - het oorspronkelijk karakter van de foto en ‘botst’ daarmee tegen het auteursrecht van Van Giel.

Tuymans tracht het door hem vervaardigde schilderij ‘A Belgian Politician’ vrij te pleiten door te verdedigen dat het een parodie is van de foto van Van Giel. Een parodie kan onder zekere voorwaarden - door het Hof van Justitie EU recent beoordeeld in de zaak Deckmyn tegen Vandersteen (Suske & Wiske) [IEF 14169] - soelaas bieden tegen een auteursrechtelijke claim, maar voor Tuymans blijkt de parodie te ver gegrepen te zijn. Essentieel voor een parodiërend werk is dat aan humor wordt gedaan of spot wordt gedreven. Uiteraard kan men er - gelukkig - verschillend over denken wat humor en spot precies is, maar humor en spot liggen mijns inziens niet besloten in ‘A Belgian Politician’, ook al staat het Tuymans natuurlijk vrij te betogen dat zijn werk wel onder dat ‘gesternte’ staat.

Het beroep op parodie in deze zaak lijkt mij overigens meer een kwestie van ‘niet anders kunnen’ van Tuymans advocaat (een bekwame vakman) dan van Tuymans zelf. Die bekwame vakman staat op dit vlak namelijk met een redelijk lege gereedschapskist. Buiten de parodie staat het auteursrecht in de EU als een huis van beton.

‘Diamanten’ uitzonderingen om kunst per definitie buiten het auteursrecht te stellen en te houden zijn er op de keper beschouwd eigenlijk niet echt. Men kan de kunst natuurlijk buiten het auteursrecht stellen, maar dan moet de auteurswetgeving op de schopstoel en dat zie ik niet gebeuren. De auteurswetgeving is juist tot stand gekomen om het creatieve brein, de kunstenaar te beschermen.

Het citaatrecht als uitzondering bestaat slechts bij de ‘gratie Gods’ van de uitdrukkelijke bronvermelding. Dat lijkt echter ‘not done’ in de kunst. Ook van de Europese bagatelregeling moet de kunst het niet hebben, want deze wordt vooralsnog zeer beperkt uitgelegd. Als ‘zaken van niets’ al bestaan en dat zal zeker het geval zijn, komen ze echter hoogstwaarschijnlijk niet voor de rechter en van de bagatelzaken die tot nu voor de rechter zijn verschenen is niets terecht gekomen.

‘Appropriation art’, waarmee Tuymans ‘A Belgian Politician’ nog van de hakbijl van het auteursrecht van Van Giel heeft trachten te redden, zet evenmin zoden aan de dijk, omdat die kunststroming, hoezeer erkend, slechts op kunstmatige wijze - via de boeg van de ‘parodie’ - binnen de auteursrechtelijke kaders kan worden geplooid. Dat is - waag ik te stellen - ook niet wat ‘approprionisten’ voor ogen staat. Zij willen recht door zee kunnen doen waar ‘appropriation’ voor staat: het zich toe-eigenen van andermans ‘werk’ (zonder bronvermelding) in een eigen als een nieuw oorspronkelijk werk. En juist daar wringt de schoen: het is de auteursrechthebbende die wettelijk bij uitsluiting bevoegd is het eigen werk te verveelvoudigen, ook in gewijzigde vorm. Dergelijke verveelvoudigingen zijn, mits oorspronkelijk, als zelfstandige werken auteursrechtelijk beschermd. Het verveelvoudigingsrecht met betrekking tot het origineel houdt op daar waar duidelijk een nieuw oorspronkelijk werk wordt gecreëerd. Daarvan is naar huidige auteursrechtelijke maatstaven géén sprake, indien er qua uiterlijke verschijningsvorm (‘het onvolledige beeld, de positie, het camerastandpunt, de belichting, enscenering en kadrering’ - om het met woorden van de rechtbank in Antwerpen te zeggen) een duidelijke gelijkenis is tussen de betrokken werken.

De transformatie door Tuymans van de foto van Van Giel in ‘A Belgian Politician’ is echter onmiskenbaar aanwezig en niemand zal betwijfelen dat deze uniek is. Uniciteit is echter geen garantie voor succes in een auteursrechtelijke zaak, zoals de onderhavige zaak bewijst. Rechtspraak en kunst blijft wat dat betreft een doos van Pandora, tenzij het grondrecht van artistieke expressie (ten volle) in de rechtszaal wordt erkend. De beslissing in kort geding van de Rechtbank Den Haag in de zaak van Nadia Plesner tegen Louis Vuitton (die overigens niet portretrecht betrof, maar modelrecht versus artistieke vrijheid) bewijst dat zo’n erkenning niet altijd in het verschiet ligt (de artistieke vrijheid en het ingeroepen intellectueel eigendomsrecht worden tegen elkaar afgewogen)[IEF 9614]. Het zou vanuit dat perspectief (misschien) beter zijn geweest als dit kunstgeschil voor de poorten van de rechtbank had halt gehouden. Van Giel en Tuymans is dat helaas (nog) niet gelukt.

Gino van Roeyen

IEF 14610

Advies: Geen nietigheidsbezwaren tegen blokkeerinrichting achterdeur

Octrooicentrum NL 30 december 2014, IEF 14610 (Bick Tegen Matador)
Octrooirecht. Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake de nieuwheid en inventiviteit van octrooi NL2004134 voor een 'blokkeerinrichting voor het blokkeren van ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur.' Tot algemene vakkennis behoort niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Het advies luidt dat geen van de aangevoerde nietigheidsbezwaren van toepassing is op het octrooi.

p. 11. Voor de volledigheid merkt Octrooicentrum Nederland op, dat het tot de algemene kennis van de vakman op het gebied van blokkeerinrichtingen behoort, dat er sloten bestaan die gemakkelijk uitwisselbaar zijn, bijvoorbeeld hangsloten. Zo wordt bijvoorbeeld bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 10 van D3 een gemakkelijk uitwisselbaar hangslot bij een blokkeerinrichting toegepast om borgmiddelen in de vorm van een moer (‘nut 430’) op een draadstang (‘threaded shaft 428’) te vergrendelen. Tot zijn algemene kennis behoort ook, dat een hangslot vaak samenwerkt met een of meerdere ogen. Tot zijn algemene kennis behoort echter niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Indien hij daarvoor, zoals in het onderhavige geval, geen aanwijzingen krijgt uit de stand van de techniek, is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland inventieve arbeid nodig om te komen tot een blokkeerinrichting met een behuizing die een oog omvat voor samenwerking met het slot.
(...) p.12.  Octrooicentrum Nederland komt tot de slotsom dat, uitgaande van de 5 blokkeerinrichting volgens figuur 9 van D3 en het daarbij geconstateerde probleem, de vakman op basis van de in het geding gebrachte documenten, al dan niet in combinatie met zijn algemene kennis, niet zal komen tot een oplossingin de vorm van een inrichting met de kenmerken volgens conclusie 1 van het octrooi. Het bezwaar van gebrek aan inventiviteit tegen conclusie 1 wordt daarom ongegrond geacht.