Profiteren van de bekendheid is geen vereiste
Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 november 2009, KG ZA 09-1391, FU Works Productions B.V. Weissenbruch Communicatie B.V. c.s. tegen FU
Handelsnaamrecht. Eisers, ondernemingen van filmproducent San Fu Maltha, maakt bezwaar tegen het gebruik van de handelsnaam Fu Worxx van gedaagde, een marketing- en communicatieadviesbureau. Inbreuk aangenomen. Verwarringsgevaar door overeenstemming en overlap in diensten en regio. Bekendheid brengt een relatief ruime bescherming van handelsnaam mee. Profiteren van de bekendheid van een handelsnaam is geen vereiste voor het aannemen van een inbreuk op een handelsnaamrecht. Opnemen van een familienaam in een handelsnaam is geen rechtvaardiging voor een inbreuk op het handelsnaamrecht. Gebruik van de domeinnaam kan in dit geval worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik.
4.2. Naar voorlopig oordeel maakt Fu door het gebruik van de handelsnaam Fu Worxx inbreuk op het handelsnaamrecht van Weissenbruch. Niet in geschil is namelijk dat Weissenbruch de handelsnaam Fu Works al langer gebruikt en door het gebruik van de daarmee overeenstemmende handelsnaam Fu Worxx is naar voorlopig oordeel verwarring te duchten bij het publiek als bedoeld in artikel 5 Handelsnaamwet gelet op (i) de mate van overeenstemming tussen de handelsnamen, (ii) de soortgelijkheid van de activiteiten van de ondernemingen en (iii) de bekendheid van de handelsnaam Fu Works.
(…)
4.6. Verder weegt mee dat als onweersproken vast staat dat Weissenbruch haar handelsnaam Fu Works intensief gebruikt, met name in het kader van de promotie van films, en dat de handelsnaam daardoor bekendheid geniet bij het algemene publiek. Die bekendheid brengt naar voorlopig oordeel mee dat Weissenbruch aanspraak kan maken op een relatief ruime bescherming van haar handelsnaam.
4.7. Gelet op het voorgaande legt het betoog van Fu dat de ondernemingen van partijen zich richten op een verschillend publiek, onvoldoende gewicht in de schaal. Voorshands is namelijk onvoldoende komen vast te staan dat het publiek waar Fu zich op richt zodanig is gescheiden van het publiek waar Weissenbruch zich met haar activiteiten op richt, dat geen gevaar voor verwarring in de zin van artikel 5 Handelsnaamwet bestaat. In geografisch opzicht is in ieder geval sprake van overlap. De ondernemingen van Weissenbruch richten zich namelijk op geheel Nederland (en het buitenland). Fu richt zich naar eigen zeggen op de regio Leiden. Wat betreft die regio is er dus sprake van overlap. Bovendien presenteert de onderneming van Fu zich via haar website ook buiten de regio Leiden en is haar dienstverlening uit de aard der zaak niet aan die regio gebonden. Het enkele feit dat Fu hecht aan persoonlijk contact met de klant en dat haar website weinig wordt bezocht, sluit de rest van Nederland niet uit van haar doelgroep. Ook wat betreft de branche is enige overlap voorshands aannemelijk. (…)
4.8. Het betoog van Fu dat zij met de keuze voor de handelsnaam Fu Worxx niet heeft beoogd om te profiteren van de bekendheid van de handelsnaam Fu Works, maar slechts wilde verwijzen naar haar familienaam Fu, kan niet leiden tot een andere conclusie. Enerzijds is het profiteren van de bekendheid van een handelsnaam geen vereiste voor het aannemen van een inbreuk op een handelsnaamrecht. Voor het aannemen van een inbreuk volstaat dat er sprake is van verwarringsgevaar. Aan die eis is, zoals hiervoor is vastgesteld, voldaan. Anderzijds is het opnemen van een familienaam in een handelsnaam geen rechtvaardiging voor een inbreuk op het handelsnaamrecht.
4.9. Het voorgaande geldt naar voorlopig oordeel ook voor het gebruik van de domeinnaam fuworxx.nl door Fu. Dat dit gebruik van de domeinnaam in dit geval kan worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik is – naar voorlopig oordeel terecht – niet weersproken. Daarnaast is de overeenstemming tussen de handelsnamen Fu Works/Fu Worxx vrijwel even groot als tussen de handelsnamen Fu Works/fuworxx.nl. Het feit dat de woorden “fu” en “worxx” aan elkaar zijn geschreven en dat daaraan de extensie “.nl” is toegevoegd zijn geringe afwijkingen mede gelet op het feit dat die afwijkingen voortvloeien uit het gegeven dat het gaat om een domeinnaam. Voor het overige zijn de omstandigheden identiek aan het gebruik van de handelsnaam Fu Worxx.
Lees het vonnis hier.
Lifting bodies
Vzr. Rechtbank Amsterdam, ex parte beschikking van 17 november 2009, Revotec Marine AG tegen Bär (met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap).
Auteursrecht. Marinelift ( om een bijboot in een de achterkant van een schip te schuiven). Stukgelopen samenwerking. Dreigende verhandeling op beurs.
“(…) beveelt gerekestreerde om binnen twee uur na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden iedere daad van openbaarmaking en/of verveelvoudiging van de in het lichaam van het aangehechte verzoekschrift omschreven auteursrechtelijk beschermde marinelift, waaronder begrepen ieder ter verkoop aanbeiden, verhandeling, ten toonstellen (door het tonen van monsters of afbeeldingen) of afleveren.”
Lees de beschikking hier.
Een gegeerd resultaat
Hof van Cassatie van België, 22 oktober 2009, nr. C.08.0411.N, Benelux-organisatie voor de Intellectuele Eigendom tegen Janssen Pharmaceutica.
Merkenrecht. Cassatie in merkweigeringszaak. BBIE weigert inschrijving van het merk Summer Skin, in hoger beroep wordt die weigering ongedaan gemaakt (IEF 6079), maar in cassatie oordeelt het Hof dat de aanvankelijke weigering toch terecht was.
5. De appelrechters stellen vast dat de woordcombinatie Summer Skin kan worden "ervaren als de uitdrukking van een resultaat" dat wordt bereikt door het gebruik van de producten die onder het teken worden aangeboden en dat de combinatie van de twee termen als zodanig geen bepaalde betekenis heeft, maar daarentegen wel verwijst naar "een gegeerd resultaat" na gebruik van de producten. Aldus stellen zij vast dat de woordcombinatie Summer Skin in minstens één van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt.
6. De appelrechters konden uit deze gegevens niet afleiden, zonder miskenning van de artikelen 2.1 1. l .b en c BVIE, dat "geen van de absolute weigeringsgronden uit artikel 2.1 1. l .b en c BVIE aan de registratie van het teken in de weg staan".
Lees het arrest hier.
Vooruitdenken
GvEA, 17 November 2009, zaak T-473/08, Apollo Group, Inc. tegen OHIM
Gemeenschapsmerk. Weigering registratie Woordmerk THINKING AHEAD. Geen onderscheidend vermogen.
27. However, signs which do not enable the public concerned to repeat a purchasing experience, if it was positive, or to avoid it, if it was negative, when making a later purchase of the goods or services in question, are devoid of any distinctive character for the purposes of Article 7(1)(b). Such is the case, in particular, of signs which are commonly used for the marketing of the goods or services concerned. Those signs are deemed incapable of performing the essential function of a mark, that is to say, identification of the origin of the product or service in question (see, to that effect, judgment of 12 March 2008 in Case T‑341/06 Compagnie générale de diététique v OHIM (GARUM), not published in the ECR, paragraph 29, and the case-law there cited).
(…)
34 Thus, in connection with educational and training services, the disputed word sign is necessarily regarded as a reminder to potential consumers of such services to enrol on courses, to take part in them and to study with the aim, inter alia, of improving their career opportunities or their social position. Contrary to the applicant’s submissions, the expression ‘thinking ahead’, because of its clear and specific meaning, namely, ‘thinking to the future’, when it is used in connection with those services, leads consumers to associate it with their personal future development, even though it is true that educational and training services are also intended to meet a current and immediate need.
(…)
37. It follows from the foregoing considerations that, from the point of view of the relevant public, the word sign THINKING AHEAD constitutes, because of its inherent meaning which evokes the future, a principally promotional message in relation to the services concerned in Class 41 of the Nice Agreement. It is therefore likely commonly to be used to market those services and is deemed incapable of performing the essential function of a mark, that is to say, that of identifying their origin (see the case-law cited in paragraph 27 above).(…)
39. Accordingly, the Board of Appeal rightly concluded that that expression will be perceived by the relevant public primarily as a promotional slogan rather than as a trade mark.
Lees het arrest hier.
Met tweeëntwintig volledig ingerichte kamers
Vzr Rechtbank Haarlem, 9 november 2009, LJN: BK3257, Eisers tegen gedaagde (Kopie poppenhuis)
Auteursrecht. Eisers treffen in een winkel een door een particulier gemaakte kopie aan van een door eisers gemaakt en in tijdschrift (afbeelding) gepubliceerd poppenhuis (grachtenpand). De vorderingen worden afgewezen. Geen spoedeisend belang nu de beweerdelijke kopie reeds is afgegeven aan de raadsman van eisers. Vordering tot vernietiging van de beweerdelijke kopie afgewezen gelet op het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure ten bewijze van haar stelling dat geen sprake is van inbreuk over haar poppenhuis te kunnen beschikken.
4.2. Met betrekking tot het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het poppenhuis van gedaagde heeft te gelden als een inbreuk op mogelijke auteursrechten die eisers ten aanzien van hun poppenhuis kunnen doen gelden, valt zonder nadere onderbouwing van de zijde van eisers niet in te zien welk spoedeisend belang eisers hebben bij de gevraagde voorzieningen. Vast staat immers dat gedaagde het beweerdelijk inbreukmakende poppenhuis aan de raadsman van eisers heeft afgegeven, alwaar het poppenhuis zich tot op heden bevindt. Gelet hierop is niet aannemelijk dat op dit moment enige kans bestaat op verveelvoudiging dan wel openbaarmaking van het poppenhuis door gedaagde. De enkele stelling dat gedaagde weigert de inbreuk op de auteursrechten van eisers te erkennen en dat eisers als gevolg daarvan vrezen dat gedaagde met het poppenhuis aan de slag gaat is derhalve onvoldoende. Weliswaar heeft gedaagde bij de afgifte de voorbehouden als vermeld in de onder 2.9 genoemde brief gemaakt, maar dat is gelet op de huidige stand van zaken onvoldoende om te concluderen dat de vrees van eisers voor voortzetting van mogelijke inbreuk gerechtvaardigd is.
4.3. Gelet op het voorgaande zal de onder 3.1 onder 1 gevraagde voorziening tot veroordeling van gedaagde tot het onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten op het poppenhuis van eisers dan ook worden geweigerd.
4.4. Mede in het licht van het hiervoor overwogene valt voorts niet in te zien welk belang eisers hebben bij de onder 3.1 onder 2 gevraagde voorziening tot het (laten) vernietigen van het poppenhuis van gedaagde. Bovendien staat daartegenover het belang van gedaagde om in een eventuele bodemprocedure te kunnen beschikken over het poppenhuis teneinde haar stelling aan te kunnen tonen dat geen sprake is van inbreuk. De betreffende voorziening zal dan ook worden geweigerd.
Lees het vonnis hier.
De totstandkoming van het gedenkboek
Vzr. Rechtbank Middelburg, 30 oktober 2009, LJN: BK3337, Eisers tegen Stichting ‘De Kerk In Klooster’
Auteursrecht. Eisers zijn door Stichting De Kerk In Klooster gevraagd een gedenkboek te schrijven bij het 800 jarig bestaan van de kerk te Kloosterzande. Eisers leveren een dummy van het gedenkboek “Kerk en uithof van de Duinenabdij te Kloosterzande” aan, maar ontvangen vervolgens een drukproef waarin wijzigingen zijn aangebracht in de lay-out, fotogrootte en voor- en achterkant. Eisers maken hiertegen bezwaar op grond van het auteursrecht en zien hun vorderingen toegewezen.
“Niet gesteld of gebleken is dat eisers toestemming voor publicatie hebben gegeven. Integendeel, eisers hebben zich van meet af aan verzet tegen de door de drukkerij verstrekte drukproef. Desondanks voert gedaagde aan dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht van eisers nu partijen in het kader van de totstandkoming van het gedenkboek zijn overeengekomen dat eisers verantwoordelijk zijn voor de tekst van het boek en gedaagde voor de productie -de uitgave- van het boek. Gedaagde zou slechts hebben gehandeld binnen de grenzen van de afspraken die partijen hebben gemaakt.
Mede in het licht van de betwisting door eisers, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk geworden dat, zoals gedaagde stelt, een duidelijke scheiding tussen schrijven en eindredactie tussen partijen is overeengekomen, op grond waarvan gedaagde gerechtigd is het gedenkboek zonder overleg met eisers te mogen publiceren. Een daaraan ten grondslag liggende uitgeefovereenkomst ontbreekt. Verder kan niet volgehouden worden dat de taak van eisers beperkt zou zijn geweest tot het aanleveren van de platte tekst. Dit strookt niet met de onweersproken gebleven stelling van eisers dat zij praktisch alle foto’s en illustraties voor het boekwerk hebben aangeleverd en evenmin met de overhandiging op 2 juni 2009 aan gedaagde van de dummy. Deze dummy, zoveel staat vast, bevatte de complete tekst en de afbeeldingen op basis waarvan een eindproduct gemaakt kon worden. Bovendien, zo al een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, kan het niet zo zijn dat met voorbijgaan aan de bezwaren van eisers, wordt overgegaan tot publicatie van het werk van eisers in een vorm die eisers uitdrukkelijk niet wensen. Dit is in strijd met de in artikel 25 van de Auteurswet neergelegde persoonlijkheidsrechten.
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eisers een beroep toekomt op hun auteursrecht met betrekking tot het gedenkboek en dat gedaagde door het zonder toestemming van eisers uitbrengen van dit boek in strijd met dit auteursrecht handelt. In beginsel hebben eisers dan ook recht om staking van de publicatie te vorderen.
Een belangenafweging maakt dit niet anders. Ook nadat eisers uitdrukkelijk hebben aangegeven bezwaar te hebben tegen de uitgave zoals die er thans ligt, is gedaagde op de door haar ingeslagen weg voortgegaan. Het gedenkboek is, zo is ter zitting duidelijk geworden, inmiddels gedrukt. Dit heeft gedaagde, en daarmee ook eventuele schade die zou ontstaan als het gedenkboek niet kan worden verkocht, dan ook aan zichzelf te wijten en dat betekent dat haar belang bij het voortzetten van de publicatie niet opweegt tegen het belang van eisers bij honorering van hun auteursrecht.
Lees het vonnis hier.
Het opruimen van de rommel
Jesse Hofhuis: Het opruimen van de rommel. “De afgelopen weken is vrij veel te doen geweest over een filmpje met een dronken studente dat onder meer op GeenStijl was geplaatst. De Amsterdamse voorzieningenrechter oordeelde [zie IEF 8217] dat het vertonen van dit filmpje onrechtmatig was. Toch is het nu de studente die de onrechtmatige informatie op het internet aan het opruimen is, en niet GeenStijl of de bron van het filmpje, Studenten TV. Kan het slachtoffer niet een recall-achtige vordering instellen om de daders voor de gevolgen op te laten draaien?
(…) In het IE-recht is het gebruikelijk dat de overtreder zich moet inspannen verdere schade te voorkomen: de recall maakt onderdeel uit van elk kantoormodel IE-sommatie. Er is echter geen reden waarom een dergelijke vordering alleen in IE-zaken toegewezen kan worden – de recall is van oorsprong een vorm van schadevergoeding in andere vorm dan geld, ex art. 6:103 BW. Ik zie niet welk fundamenteel verschil zou bestaan tussen het uit de markt halen van onrechtmatige zaken die van de veroordeelde afkomstig zijn, zoals in IE-zaken gebeurt, en het uit de markt halen van onrechtmatige informatie die van de veroordeelde afkomstig is, zoals hier het geval zou zijn.”
Lees de volledige column hier.
Deze duidelijkheid ontbreekt ten aanzien van het embedden
Kamervragen met antwoord nr. 637. Antwoord vragen Omtzigt en Van Vroonhoven-Kok over het voornemen van Buma/Stemra om iedereen die een muziekfragment op zijn website heeft staan ten minste €130 in rekening te brengen.
"Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de brief aan de Vaste Commissie van Justitie van de Tweede Kamer d.d. 14 oktober 2009, blijkt uit de rechtspraak dat de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten zich in hun algemeenheid niet verzetten tegen (deep)linken op internet (bijv. President Rechtbank Rotterdam, 22 augustus 2000, zaaknr. 139609, kranten.com). Deze duidelijkheid ontbreekt ten aanzien van het embedden.
Zolang niet duidelijk is of een embedded file als een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet wordt aangemerkt, dient uiterst voorzichtig om te worden gegaan met het innen van vergoedingen voor het gebruik van dergelijke files. Het in dit verband genoemde zoekmp3-arrest (Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2006) en de ShareConnectorzaak (President Rechtbank Amsterdam, 24 januari 2008) betroffen niet het particuliere ‘embedden’ van beschermd materiaal, maar – samengevat – het grootschalig faciliteren van de toegankelijkheid tot muziek en films die in belangrijke mate zonder toestemming van de rechthebbenden op internet waren geplaatst.
In een concreet geval zal een rechter moeten beoordelen of er sprake is van een nieuwe openbaarmaking. Daarbij kan de rechter ook het feit betrekken op welke server een site staat en om welke domein het gaat bij zijn beoordeling. Over welke sites en bezoekers rechten in rekening mogen worden gebracht, hangt mede af van afspraken die Buma/Stemra daarover heeft gemaakt met buitenlandse organisaties."
Lees alle antwoorden hier.
Deux capitaines sur un vaisseau
Prof. mr. A.A. Quaedvlieg, Radboud Universiteit Nijmegen & Klos Morel Vos & Schaap: Le théâtre-laboratoire au laboratoire du droit: la liberté du metteur en scène. Gepubliceerd in het Frans-Canadese tijdschrift Les cahiers de propriété intellectuelle, jaargang 21, nummer 3, oktober 2009.
"Pour faire réussir une représentation de théâtre il faut, hors les acteurs, deux esprits créateurs: l'auteur de la pièce et le metteur en scène. Par conséquent, toute représentation nécessite deux capitaines sur un vaisseau, ce qui, selon une vieille expression néerlandaise, est chose a éviter. La mise en scène comporte, et souvent requiert, que certains éléments que ne contient pas l'œuvre à la base de la représentation, soient introduits; leur introduction ne plaît pas toujours a l'auteur. L'auteur prétendra être le mieux placé pour maintenir l'intégrité de son œuvre, le metteur en scène, d'autre part, réclamera l'autonomie de l'art du théâtre. Qui doit l'emporter ? Ce qui, a toute première vue, semble être un problème dans la périphérie du droit, peut mobiliser, outre le droit mora1 de l'auteur, les mécanismes du droit des obligations et des droits fondamentaux."
Lees het volledige artikel hier.
Historisch IE
Als actualiteit naar boven gedreven in een newsalert: "In mei 1860 verscheen het boek Max Havelaar bij uitgeverij De Ruyter te Amsterdam. Jacob van Lennep, een schrijver die door Eduard Douwes Dekker benaderd was voor de uitgave, had alle Nederlands-Indische plaatsnamen onherkenbaar gemaakt, en tal van andere ingrepen toegepast. De auteursrechten stonden op naam van Van Lennep. Een goedkope uitgave voor een breed publiek, wat Eduard Douwes Dekker meer aansprak, zat er niet in. Een rechtszaak om de auteursrechten terug te krijgen verloor Dekker. Pas in 1874 kon hij in de vierde druk (1875) veranderingen aanbrengen nadat het auteursrecht door uitgever G.L. Funke was gekocht."
Lees hier iets meer.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 1861 in de zaak Douwes Dekker / Van Lennep heeft als vindplaats W. 2277 p.3 en is (tevens in facsimile) gepubliceerd en geannoteerd in AMI 2007 afl.1 p. 1 e.v.. Daar staat ook de uitspraak in hoger beroep van 22 mei 1862 en een eigentijdse variant. (nvl).